Albert Cornelis Baantjer De Cock en de ontluisterende dood

1

Rechercheur De Cock van het aloude politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat keek geamuseerd voor zich uit. 'Jij had in het onderwijs gewild?' In zijn stem trilde verbazing. Vledder, zijn jonge assistent, knikte bedaard. 'Een paar ooms en oudooms van vaders kant waren bij het onderwijs. Het was een jongensdroom van mij om later ook voorde klas te staan.'

De Cock lachte.

'Ik zie het voor me… aap, noot, Mies… met meester Vledder.' De jonge rechercheur schudde zijn hoofd.

'Aap, noot, Mies is uit de tijd. Net als de schoolplaten van Jetses. En er zijn geen meesters meer op school. Dat is ouderwets. Het zijn leraren geworden.' De Cock grijnsde.

'En ze komen niet meer van de kweekschool,' sprak hij cynisch, 'maar van de pedagogische academie.'

'Precies.'

De Cock glimlachte.

'En sindsdien is het misgegaan.'

'Hoe bedoel je?'

De Cock spreidde zijn beide armen.

'Met het onderwijs,' riep hij krachtig. 'De strenge schoolmeesters en schooljuffrouwen van de oude kweekschool werden slappe leraren van een deftig klinkende pedagogische academie… jonge mensen, die zich tegenwoordig schamen voor hun familienaam en zich door hun leerlingen goedmoedig Jan-Hein, Fokke of Marie laten noemen.'

Vledder reageerde verrast. 'Wat is daar op tegen?' De Cock zwaaide. 'Veel,' riep hij heftig, 'heel veel. Er ontstaat op die manier onduidelijkheid in de verhoudingen tussen leraar en leerlingen. Bovendien ondermijnt zo'n joviaal gedrag het respect.' Het gezicht van Vledder verstarde.

'Onzin,' reageerde hij strak. 'Ik ben het absoluut niet met je eens. Het hebben van respect voor iemand heeft niets te maken met het gebruik van zijn of haar voor- of achternaam. Totaal niets. Andere factoren spelen daarbij een rol.' De Cock schudde zijn hoofd.

'Ik zou het vroeger niet hebben gewaagd om de meester van mijn school met Klaas of Piet aan te spreken. En mijn schooljuffrouw, van wie ik als jochie zo zielsveel hield dat ik na schooltijd op het schoolplein bleef hangen om nog maar een glimp van haar op te vangen, was juffrouw Jansen… en dat is ze nu voor mij nog steeds… juffrouw Jansen… geen Dorothea.' Vledder grijnsde.

'En die lieve juffrouw Jansen sloeg jou met een liniaal op je vingers?'

De Cock knikte.

'Als het nodig was… ja.'

Vledder grinnikte.

'En daar ben jij een beter mens van geworden?'

Het klonk sarcastisch.

De Cock maakte een nonchalant gebaar.

'Ik heb in ieder geval geleerd om respect voor mijn medemensen te hebben.'

'En dat respect is er niet meer?' De Cock zuchtte.

'Ik wil niet beweren,' sprak hij zorgelijk, 'dat het geheel is verdwenen, maar…' De oude rechercheur maakte zijn zin niet af. Hem ontbrak plotseling de lust om de vruchteloze discussie voort te zetten. Hij wees omhoog naar de grote klok boven de deur van de recherchekamer. 'We gaan naar huis,' meldde hij wat vermoeid. 'Het is al bijna kwart over elf.' De grijze speurder kwam traag uit zijn stoel overeind en slenterde naar de kapstok. Vledder kwam hem na. 'Ga je morgen naar het Paleis van Justitie?' De Cock reageerde verrast. 'Het Paleis van Justitie?'

'Ja.'

'Waarom?'

'Morgenochtend dient de zaak tegen de dames Van Hellendoorn, Van Wateringen en Van Haastricht… voor de moord op hun echtgenoten. Ook mevrouw Van Ledeacker is gedagvaard.' De Cock wurmde zich in zijn oude regenjas. 'Ik ben niet uitgenodigd,' gromde hij. Vledder glimlachte.

'Ik ook niet. De officier van justitie heeft ons als zijn getuige a charge blijkbaar niet nodig. Ons uitgebreide proces-verbaal was kennelijk overtuigend genoeg.' De jonge rechercheur maakte een berustend gebaartje. 'Ik zoek mij wel een plekje op de publieke tribune.'

De Cock keek hem fronsend aan. 'Jij gaat wel?' Vledder knikte.

'Ik ben benieuwd wat voor straf de officier van justitie eist. Het is toch een unieke zaak.'

Ze liepen zij aan zij de grote recherchekamer af en Vledder sloot de deur. In de gang op de bank ontdekte De Cock een bejaarde grijze man in een doorweekte, veel te wijde regenjas. De oude rechercheur boog zich naar hem toe en bezag de regendruppels die tussen zijn schaarse haren kleefden. 'U hebt geklopt?' vroeg hij vriendelijk. De oude man schudde zijn hoofd.

'Daar ben ik nog niet aan toe gekomen,' sprak hij terughoudend.

'Zover was ik nog niet.'

De Cock toonde hem zijn beminnelijkste glimlach.

'Onze dienst loopt tot elf uur. Wij staan op het punt om naar huis te gaan.'

De oude man knikte traag. 'Dat begrijp ik.'

'Komt u morgen terug… of is het heel erg belangrijk?' Er gleed een matte glimlach over het gezicht van de oude man. 'Het is… eh, het is niet zo erg belangrijk,' sprak hij hakkelend. 'Niet meer.' Hij zuchtte diep, kwam moeizaam van de bank overeind en slofte voor de rechercheurs uit door de gang. De Cock hield zijn pas in en keek bezorgd toe hoe de oude man voorzichtig, voetje voor voetje de twee stenen trappen af liep en uiteindelijk via de ruime hal het politiebureau uit sjokte.

Toen de beide rechercheurs ook de hal hadden bereikt, wenkte Jan Kusters hen van achter de balie. De oude rechercheur liep op hem toe.

'Wat is er?' vroeg hij hoorbaar geprikkeld. 'We gaan naar huis.' De wachtcommandant maakte een sussend gebaar. 'Wacht nog een paar minuten,' sprak hij. 'Ik heb een melding binnengekregen, dat er op het terrein bij de Oosterdokskade tegenover het Scheepvaarthuis, liggend tussen een paar geparkeerde autobussen een man is gevonden.' 'Dood?'

Jan Kusters trok zijn schouders op.

'Dat weet ik niet. Dat werd niet gezegd. Misschien is het wel een dronken sloeber die daar zijn roes ligt uit te slapen.' 'In de gutsende regen?' De wachtcommandant grinnikte.

'Daar merk je niet veel van als je goed bezopen bent.' Hij zwaaide breed voor zich uit. 'Ik heb er een wagentje heen gestuurd om te kijken wat er aan de hand is. De jongens hebben zich al een poosje geleden ter plaatse gemeld. Ik verwacht, dat hun bericht van bevindingen elk moment kan binnenkomen.' De Cock gebaarde naar de mobilofoon. 'Kun je ze niet oproepen?' Jan Kusters trok een bedroefd gezicht.

'Dat heb ik al een paar maal geprobeerd, maar ze reageren niet.

Vermoedelijk zijn ze beiden op onderzoek de wagen uit.'

De Cock leunde verveeld tegen de balie.

'Thuis wordt mijn chocolademelk koud,' sprak hij knorrig.

De wachtcommandant plukte aan zijn neus.

'Heeft jouw vrouw geen magnetron?'

De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.

'Wat is dat voor een ding?'

'Zo'n elektrisch kastje waarin je in een paar minuten alles kunt opwarmen.'

De Cock schudde zijn hoofd. 'Ken ik niet.'

Jan Kusters schudde zijn hoofd.

'Ik zal morgen een foldertje van zo'n magnetron voor je meenemen… ben je 's avonds zeker van je warme chocolademelk.' Er klonk medelijden door in zijn stem.

De telefoon op het bureau van de wachtcommandant rinkelde, hij nam de hoorn op en luisterde.

De Cock zag hoe het gezicht van Jan Kusters betrok. Toen de wachtcommandant de hoorn op het toestel teruglegde, keek hij de oude rechercheur bedroefd aan en spreidde zijn armen in een verontschuldigend gebaar. 'Ze verlangen de recherche.' 'Wat is er dan?' 'De man is vermoord.'

Vledder reed hun nieuwe Golf vanaf de Oudebrugsteeg de rijbaan van het Damrak op. Bij de brug voor het Stationsplein nam hij gierend een bocht naar rechts en raasde met hoge snelheid de oude Sint Nicolaaskerk voorbij.

De Cock had handen en voeten nodig om zich op zijn zitplaats vast te klemmen. Hij keek verwijtend opzij naar Vledder, die dooreen rood stoplicht reed en voor het Scheepvaarthuis met te veel risico het tegenliggend verkeer kruiste.

'Kan het niet wat kalmer,' riep de oude rechercheur boven het motorgeronk uit. 'Ik heb het je al zo vaak gezegd: dood is dood… onomkeerbaar… dood. Daar kunnen jij en ik niets meer aan doen.' Vledder reageerde niet. Knarsend bracht de jonge rechercheur de politiewagen op het parkeerterrein tot stilstand. De Cock stapte uit en blikte even met een vies gezicht omhoog. Uit een gitzwarte hemel kletterde een ware wolkbreuk op hem neer. Langgerekte regendruppels braken spattend uiteen op een bestrating van onregelmatige kinderhoofdjes, glimmend in het stuntelige gele licht van een eenzame lantaarnpaal.

De Cock schoof zijn oude hoedje wat naar voren en trok de kraag van zijn regenjas omhoog. Licht gebogen, zijn handen diep in de zakken gestoken, sjokte hij naar een surveillancewagen, die vooreen roodwit gestreepte slagboom stond.

Een jonge agent, gehuld in een lange zwarte regenjas, liep op hem toe. Zijn gezicht glom van de regen. Met een weids gebaar wees hij schuin achter zich. 'Hij ligt daar… daar verderop. Tussen twee Duitse autobussen. We hebben voor de regen een stuk zeildoek over hem heen gelegd.' Hij grinnikte vreugdeloos. 'We konden hem eerst niet vinden. De parkeerplaats staat hier vol.' De Cock keek hem verrast aan.

'Was er geen getuige om hem te wijzen?' De jonge diender schudde zijn hoofd. 'We hebben geen kop gezien.' 'Van wie was dan de melding?' De jonge diender trok zijn schouders op.

'Dat weet ik niet. Geen flauw idee. Toen we hier op de parkeerplaats aankwamen, was er niemand. Het terrein was uitgestorven. Wij dachten eerst ook dat het loos alarm was… een practical joke van een of andere stomme grapjas. Uiteindelijk zijn we toch maar gaan zoeken.'

De Cock glimlachte.

'Heel goed,' sprak hij bemoedigend. 'Heb je ook de meute gewaarschuwd?'

De jonge diender knikte nadrukkelijk.

'Zeker. Onmiddellijk nadat wij hadden ontdekt dat de man was vermoord. We hebben daarvoor contact gezocht met onze wachtcommandant. Van hem kwam ook de opdracht om hier op de parkeerplaats naar een man te gaan zoeken. Misschien heeft de wachtcommandant genoteerd van wie de melding kwam.' 'Vraag het hem straks en zet het even in het meldingsrapport.' De jonge diender knikte, draaide zich om en liep voor De Cock uit. Vledder volgde.

Na ongeveer dertig meter bereikten ze twee moderne autobussen met een Duits kenteken. Tussen die beide vehikels, nabij de hoge achterwielen, lag een gebold stuk bruin zeildoek. Een geklauwde hand, met de vingers omhoog, stak eronderuit.

De jonge diender trok het zeildoek voorzichtig weg en het ovale gelaat van een man werd zichtbaar. Vette regendruppels plensden in zijn onbeschermde dode ogen, die wijd opengesperd naar de donkere hemel staarden.

De Cock bezag de lijnen van het gezicht, de iets teruglopende kin, de smalle neus, het zwarte golvende haar, iets grijs aan de slapen, en schatte de man rond de veertig. Hij droeg een lichtbruin geruit kostuum met leren stukjes op de ellebogen van het sportieve colbert. De oude rechercheur blikte opzij. 'Weet je al wie hij is?'

De jonge diender schudde zijn hoofd.

'Ik heb niet naar legitimatiepapieren gezocht. Toen ik die dode ogen zag en bloed op zijn overhemd ontdekte, heb ik mijn collega het bruine dekzeil uit onze surveillancewagen laten halen en heb het lijk verder niet meer aangeraakt.' De Cock knikte begrijpend.

'We kijken straks wel of hij papieren bij zich heeft.' De oude rechercheur hurkte bij de man neer en drukte de rug van zijn rechterhand tegen de linkerwang van de dode. Het voelde koud en nat aan. Ineens bemerkte De Cock iets vreemds. De pantalon van de dode was van boven niet gesloten. De Cock stak zijn linkerhand omhoog naar Vledder. 'Geef mij even je zaklantaarn.' 'Heb je er zelf geen?' De Cock schudde zijn hoofd.

'Die moet tijdens jouw dolle rit in de wagen uit mijn zak zijn gerold.' De jonge rechercheur trok een grijns en deed wat De Cock verlangde.

De grijze speurder knipte het licht van de zaklantaarn aan en sloeg de doorweekte slippen van het colbert van de dode iets terug. De leren broeksriem bleek losgegespt en de ritssluiting van de gulp stond open.

Vol verbijstering en ontzetting staarde De Cock voor zich uit. Door de gehurkte houding trilden zijn gespannen kuiten. Tussen de benen van de dode, in de kleine cirkel van licht uit de zaklantaarn, lag in een plas geronnen bloed, een afgesneden penis.

Загрузка...