Lucienne la Croix bleek een fraai ogende en aantrekkelijke jonge vrouw. De Cock schatte haar op voor in de twintig. Ze had prachtig lang blond haar en lichtblauwe ogen in een ovaal gezicht. Ze deed de grijze speurder denken aan de dode Suzette de Tournes. Familietrekken waren duidelijk herkenbaar. Met haar mond iets toegeknepen en een blik vol achterdocht keek ze van De Cock naar Vledder en terug.
‘Wat wilt u van mij?’
De oude rechercheur wuifde om zich heen.
‘De directeur van de bank heeft ons deze ruimte ter beschikking gesteld om even ongestoord met u te kunnen praten.’ Lucienne la Croix zette haar voeten iets uit elkaar en kruiste haar armen voor haar borst. In haar ogen blonk strijdlust. ‘Waarom zou ik met u praten?’ vroeg ze kribbig. ‘Eerlijk gezegd voel ik daartoe geen enkele behoefte.’
De Cock negeerde haar opmerking en gebaarde naar een steriel zitje van chroomstalen meubelen. ‘Gaat u even zitten,’ sprak hij vriendelijk. ‘Ik verzeker u… wij benaderen u met de beste bedoelingen.’
Lucienne la Croix schudde haar hoofd.
‘Ik heb liever niets met de recherche van doen. Bovendien… ik heb niet zulke beste ervaringen met de Amsterdamse politie. De manier waarop ik laatst een bekeuring kreeg…’
Ze maakte haar zin niet af.
De Cock gebaarde verontschuldigend.
‘Dat spijt mij oprecht, maar daar heb ik persoonlijk geen schuld aan.’ Hij wees opnieuw naar de chroomstalen meubelen. ‘Kom,’ sprak hij dwingend, ‘ga even zitten. Het is in uw eigen belang.’ Met zichtbare tegenzin nam ze plaats en sloeg haar benen over elkaar. De Cock ging tegenover haar zitten en legde zijn hoedje op het tapijt. Vledder bleef staan, leunend tegen een wand met een afschuwelijk lelijk abstract schilderij.
De grijze speurder boog zich iets naar de jonge vrouw toe. ‘Uw broer was vanmorgen bij ons op het politiebureau aan de Warmoesstraat.’
‘Pierre?’
De Cock knikte. ‘Hij kwam uit Nijmegen op verzoek van zijn tante Cynthe de Lamotte.’
‘Waarom?’
‘Tante Cynthe de Lamotte meende een alibi nodig te hebben.’ ‘Waarvoor?’
‘De moord op Suzette de Tournes.’
In de ogen van Lucienne la Croix kwam een blik vol ongeloof. ‘Dat is toch dwaas,’ riep ze geschrokken. ‘Suzette is haar eigen kind.’ Ze grinnikte vreugdeloos. ‘En moest Pierre voor dat alibi zorgen?’
De Cock knikte met een ernstig gezicht. ‘Daarvoor kwam hij.’ Lucienne la Croix schudde afkeurend haar hoofd.
‘Ze knoeien wat af bij ons in de familie. Dat acht je niet voor mogelijk. Ik probeer mij er zoveel mogelijk buiten te houden. Daarom ben ik ook in Zeist gaan wonen. Maar Pierre geniet ervan. Die vindt het schitterend.’ Er kwam een dwarse denkrimpel in haar voorhoofd.
‘Wordt tante Cynthe werkelijk van de moord op Suzette verdacht?’ ‘Ze droeg soortgelijke kleding als een vrouw, die bij Suzette in de treincoupé was gesignaleerd.’
‘Een donkerbruin mantelpakje van grove tweed, waaronder een beige blouse met volanten.’
De Cock keek haar verrast aan.
‘Hoe weet u dat?’
Lucienne la Croix glimlachte.
‘Dat draagt tante Cynthe altijd. Daar kun je haar in uittekenen.’ De Cock veranderde van onderwerp.
‘Wist u dat uw nicht Suzette voor haar dood telefonisch werd bedreigd?’
Lucienne la Croix schudde haar hoofd.
‘Dat wist ik niet. Ik hoorde het van de week van Pierre. Tante Cynthe had hem dat verteld.’
De Cock hield zijn hoofd iets scheef.
‘Als ik goed ben geïnformeerd, dan wordt u ook telefonisch bedreigd?’
‘Heeft Pierre u dat gezegd?’
‘Ja.’
Lucienne la Croix ademde diep.
‘Waarom?’ verzuchtte ze. ‘Waarom doet Pierre dat? Hij moet zijn mond houden. Ik wil daar geen recherche bij. Ik houd niet van dat gedoe om mij heen. Die telefoontjes doen mij niets. Ik ben best in staat om op mijzelf te passen.’
‘Was Suzette dat ook?’
‘Wat bedoelt u?’
‘Was Suzette in staat om op zichzelf te passen?’
Lucienne la Croix spreidde haar beide handen.
‘Suzette… ach nee. Suzette was een nufje. Een verwend nest… door haar vader en haar moeder in de watten gelegd.’ ‘U bent weerbaarder?’
Lucienne la Croix kneep haar lippen op elkaar.
‘Ik heb al vroeg geleerd om op eigen benen te staan. Mijn ouders waren niet zo pietluttig. Ik ben ook op alles voorbereid. En ik vertrouw niemand. Zelfs mijn eigen familie niet.’ De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.
‘U… eh, u wantrouwt uw eigen familie?’ vroeg hij ongelovig. Lucienne la Croix knikte nadrukkelijk.
‘En niet zonder reden. Volgens mij weten ze precies waarom Suzette werd vermoord.’
De Cock kwam met een ruk naar voren.
‘Wat?’ riep hij verbijsterd.
Lucienne la Croix knikte opnieuw.
‘Ze willen er alleen niets over zeggen,’ sprak ze gelaten. ‘Maar volgens mij weten ze ook precies wie het doet.’
De Cock slikte iets weg. In een theatraal gebaar bracht hij zijn beide handen bezwerend naar voren.
‘Even samenvatten,’ sprak hij hees. ‘Volgens jou weet de familie wie Suzette heeft vermoord en kennen ze het motief?’ Lucienne la Croix trok haar gezicht strak.
‘Dat wisten ze al bij Stella.’
Nog geheel in de ban van het verhaal van Lucienne la Croix, verlieten de beide rechercheurs de IJsselsteinse Bank en slenterden vanaf de Keizersgracht naar de oneven zijde van de Raadhuisstraat. De regen kwam nog steeds in stromen neer. Beschut door de arcade bleef De Cock voor de etalageruit van de firma Moolhuysen en Zoon staan en bezag zijn eigen spiegelbeeld: een wat lompe man in een oude, doorweekte regenjas. Hij nam zijn hoedje af en streek met zijn rechterhand over zijn haar. De grillige accolades bij zijn mond bewogen tot een mislukte glimlach. Grijs was hij geworden… grijs in de misdaad. In schaarse momenten van hoogmoed dacht hij dat hij er iets van begreep… dat hij het gedrag van mensen kon doorgronden. Hoewel meestal deemoedig van aard, verlangde hij naar zo’n moment van hoogmoed… naar een korte helle lichtflits in zijn denken. Hij zette zijn vilten hoedje weer op en keek via de spiegelende etalageruit naar Vledder, die naast hem stond.
‘Heb je het allemaal?’
De jonge rechercheur knikte traag.
‘Twee jaar geleden, de dag na de moord op Stella in Enkhuizen, kwamen Richard Bernard en Jean de Tournes naar het huis van de familie La Croix in Amsterdam. De ouders van Lucienne en Pierre leefden toen nog.
‘Antoine la Croix, de vader van Lucienne en Pierre, ontving de beide heren en leidde hen onmiddellijk naar de studeerkamer, die achter hen op slot ging. Er was bij alle drie duidelijk sprake van paniek. Het gedrag van de drie heren maakt Lucienne nieuwsgierig. Ze legt haar oor tegen de deur van de studeerkamer en merkt dat er nogal opgewonden over de moord op Stella wordt gesproken. Ze krijgt geen kans om het gesprek verder te volgen omdat haar moeder haar nogal wild bij de deur wegtrekt.’ De Cock blikte opzij.
‘Een prima samenvatting,’ sprak hij bewonderend. ‘Heb je nog opmerkingen?’
Vledder zuchtte.
‘Na de moord op Suzette kwamen ze weer bij elkaar: Richard Bernard en Jean de Tournes. Antoine la Croix ontbrak. Hij was met zijn vrouw tijdens een auto-ongeval in Frankrijk om het leven gekomen.’
De Cock keek hem bemoedigend aan.
‘Verder?’
Vledder trok zijn schouders op.
‘Ik vind de conclusies die Lucienne la Croix uit een en ander trekt, wel vergaand. Wanneer die drie heren met elkaar bevriend zijn en van één van hen wordt een dochter vermoord, dan vind ik het heel normaal dat ze met elkaar in conclaaf gaan. Om daaruit onmiddellijk te concluderen dat zij het motief voor de moord op Stella kenden en wisten wie voor die moord verantwoordelijk was, is typisch vrouwelijk.’
De Cock keek hem verbaasd aan.
‘Waarom vrouwelijk?’
Vledder gebaarde heftig.
‘Het is meer intuïtief dan rationeel.’
‘Je bedoelt dat Lucienne la Croix de situatie meer gevoelsmatig dan verstandelijk benaderde?’
‘Precies.’
De Cock bracht een moede glimlach.
‘Ik benijd vrouwen,’ verzuchtte hij. ‘Ik wilde dat ik op dit moment wat vrouwelijke intuïtie bezat.’
Vledder negeerde de opmerking.
‘Dat Jean de Tournes en Richard Bernard weer bij elkaar komen na de moord op Suzette is toch ook normaal… vanzelfsprekend. Het zou toch juist uiterst opmerkelijk zijn geweest wanneer dat niet was gebeurd.’ De jonge rechercheur schudde zijn hoofd. ‘Ik weet niet hoe jij erover denkt, maar volgens mij brengt dat verhaal van Lucienne la Croix ons geen steek verder.’ De Cock reageerde niet. Hij draaide zich een kwartslag en liep door. Vledder volgde.
Ze liepen achter het Koninklijk Paleis om naar de Dam. Midden op het brede trottoir van het Damrak bleef De Cock opnieuw staan. Sinds hij de IJsselsteinse Bank had verlaten, worstelde hij met een knagend gevoel van onbehagen. Hij had het idee dat hem iets was ontgaan… aan zijn aandacht was ontsnapt… een belangrijk facet. Zijn hersenen werkten koortsachtig om dat facet te laten oplichten, maar de mistige sluiers die rond zijn denken hingen, wilden niet optrekken.
Vledder keek hem verwonderd aan.
‘Wil je hier blijven picknicken?’ vroeg hij spottend. Hij wees omhoog naar de hemel, waaruit de regen nog steeds in stromen neerviel. ‘Dan moet je wel beter weer uitzoeken.’
De Cock lachte niet. Hij keek zijn jonge collega peinzend aan. ‘Ik wil niet teruggaan naar de IJsselsteinse Bank, maar ik heb het onbehaaglijke gevoel dat wij iets hebben vergeten, iets dat wij Lucienne la Croix hadden moeten voorleggen.’
Vledder gebaarde in zijn richting.
‘Jij voerde het woord… jij deed het verhoor.’
Het klonk als een licht verwijt.
De Cock knikte traag.
‘Weet je met wie wij nog niet hebben gesproken?’
‘Nou?’
‘Mevrouw Bernard… de moeder van Stella.’
Vledder haalde achteloos zijn schouders op.
‘Verwacht je daar iets van?’
De Cock liep door.
‘Staat er iets over de moeder van Stella in het dossier uit Enkhuizen?’
‘Ze wordt in het geheel niet genoemd. Ik denk dat de politie in Enkhuizen een verklaring van haar niet belangrijk heeft gevonden.’ Ineens bleef De Cock staan, voor de derde keer. Hij schoof zijn hoedje iets terug. Zijn blik verhelderde. Met zijn tot een vuist gebalde rechterhand sloeg hij een paar maal tegen zijn voorhoofd. ‘Ik heb het,’ riep hij blij. ‘Pierre la Croix loog. Hij zei dat hij en Lucienne geen Stella kenden… dat ook zijn ouders nooit van ene Stella hadden gehoord. Dat was een pertinente leugen. Hij moet Stella hebben gekend, zoals hij ook het tweede slachtoffer, zijn eigen nicht Suzette, kende.’
De oude rechercheur zuchtte. Met zijn vlakke hand wreef hij over zijn nat gezicht en sjokte verder. ‘Ik geloof in Lucienne,’ sprak hij gedragen. ‘Ik geloof in Lucienne la Croix… in haar beleven… in haar intuïtie. Zij was oprecht en ze had gelijk: de kern van dit mysterie ligt bij die drie heren.’
‘Je bedoelt Richard Bernard, Jean de Tournes en Antoine la Croix?’
De Cock knikte.
‘De vraag is: wat hebben ze gemeen? Wat is hun geheim?’ De rechercheurs liepen via de Oudebrugsteeg naar de Warmoesstraat en stapten het oude politiebureau binnen. Toen Jan Kusters hen in het oog kreeg, wenkte hij met een kromme vinger.
De Cock liep op hem toe en de wachtcommandant gaf hem een wat smoezelige enveloppe.
‘Dit lag vanmiddag plotseling op de balie. Iemand moet het er ongezien hebben neergelegd. Het is voor jou. Er staat jouw naam op.’
De Cock bracht de enveloppe naar zijn neus en rook een lichte parfumgeur. Daarna nam hij een ballpoint uit zijn binnenzak en maakte daarmee de enveloppe open. Er zat een klein briefje in. Over zijn schouder las Vledder hardop mee.
‘Ga naar de begraafplaats Zorgvlied aan de Amstel en bekijk het graf van Mareille Lorraine, derde zijpad rechts.’