14 Wat Wijzen weten

Halwin Norrij, de hoofdschrijver, en Reene Harfor, de huisvrouwe, kwamen samen binnen. Hij maakte een schokkerige, ongeoefende buiging en zij een sierlijke kniks die noch te diep, noch te ondiep was. Ze kónden niet meer van elkaar verschillen. Vrouwe Harfor had een rond gezicht en was koninklijk deftig, haar haren in een nette grijze knoedel boven op haar hoofd, meester Norrij was lang en onhandig als een waadvogel, met zijn spaarzame haar dat boven zijn oren uitstak als plukken witte veren. Ze droegen elk een bedrukte lederen map vol papieren, maar zij hield die van haar tegen haar zij om haar formele scharlaken tabberd niet te kreukelen; die was altijd onberispelijk, hoe laat het ook was en hoelang ze ook al op was. Hij drukte zijn map tegen zijn borst alsof hij de oude inktvlekken wilde verbergen, waarvan er verscheidene op zijn tabberd zaten. Eén grote vlek veranderde het uiteinde van de staart van de Witte Leeuw in een zwarte kwast. Na de plichtplegingen namen ze onmiddellijk wat afstand van elkaar en zorgden ze dat ze elkaar niet aankeken.

Zodra de deur achter Rasoria dicht was gedaan, sprong de gloed van saidar rond Aviendha op en weefde ze een ban tegen afluisteren die tegen de muren van de kamer bleef hangen. Hun bespreking was nu zo veilig zijn als het maar kon, en Aviendha zou het weten als iemand de Kracht gebruikte om te proberen af te luisteren. Ze was erg goed in dit soort wevingen.

‘Vrouwe Harfor,’ zei Elayne, ‘als u wilt beginnen.’ Ze bood hun geen wijn of een zetel aan. Meester Norrij zou tot in zijn tenen geschokt zijn door zo’n dwaling in de formaliteiten, en vrouwe Harfor zou weleens beledigd kunnen zijn. Norrij verkrampte en keek zijdelings naar Reene, en haar mond versmalde zich tot een streep. Zelfs na een week van besprekingen waren ze er geen van beiden gelukkig mee dat ze verslag moesten uitbrengen in het bijzijn van de ander. Ze waren jaloers op elkaars domein, vooral sinds de huisvrouwe zich op terrein had gewaagd dat ooit de verantwoordelijkheid van Meester Norrij was geweest. Natuurlijk was het altijd de taak van de huisvrouwe geweest om het koninklijk paleis te beheren, en er kon worden gesteld dat haar huidige taken daar een uitvloeisel van waren. Dat zou Halwin Norrij echter niet beweren. De laaiende houtblokken kraakten in de open haard en een regen van vonken zweefde omhoog de schoorsteen in.

‘Ik ben ervan overtuigd dat de tweede boekenbewaarder een... verspieder is, Vrouwe,’ zei vrouwe Harfor uiteindelijk, waarbij ze Norrij negeerde alsof hij daardoor zou verdwijnen. Ze had verborgen willen houden dat ze op zoek was naar verspieders in het paleis, maar het leek haar nog het meest te storen dat de hoofdschrijver het wist. De enige zeggenschap die hij over haar had, als je dat al kon zeggen, was dat hij de paleisrekeningen betaalde en hij nooit verder vroeg over een uitgave, maar zelfs dat was al meer dan haar aanstond. ‘Elke drie of vier dagen bezoekt Meester Harder een herberg die de Hoepel en Pijl heet, zogenaamd voor het bier dat de herbergier brouwt, maar telkens stuurt hij dan een duif naar het noorden. Gisteren bezochten drie Aes Sedai uit de Zilveren Zwaan de Hoepel en Pijl, al komt er een veel minder slag publiek dan in de Zwaan. Hun gezichten gingen schuil in hun kappen en ze hebben zich meer dan een uur in een eigen vertrek afgezonderd met Meester Harder. Alledrie zijn van de Bruine Ajah. Ik vrees dat dat aangeeft wie meester Harders werkgever is.

‘Kapsters, voetsoldaten, koks, de meester kastenbouwer, niet minder dan vijf van Meester Norrijs schrijvers en nu een van de boekenbewaarders.’ Dyelin leunde achterover in haar zetel, kruiste haar benen en trok een zuur gezicht. ‘Is er nog iemand van wie we niét zullen ontdekken dat hij een verspieder is, Vrouwe Harfor?’ Norrij rekte ongemakkelijk zijn nek uit; hij voelde de misdrijven van zijn schrijvers als een persoonlijke belediging.

‘Ik hoop dat ik de bodem van dat vat begin te bereiken, Vrouwe,’ zei vrouwe Harfor zelfingenomen. Ze kon niet van haar stuk worden gebracht; niet door verspieders, noch door Hoogzetels van machtige Huizen. Verspieders waren ongedierte en ze was vastberaden het paleis ervan te ontdoen, net zoals ze dat deed met vlooien en ratten _ al was ze gedwongen geweest om kortgeleden hulp van de Aes Sedai te aanvaarden bij de ratten. Machtige edelen daarentegen waren als regen en sneeuw; natuurlijke verschijnselen die je tijdelijk moest aanvaarden, maar niets om je druk over te maken. ‘Er is maar een beperkt aantal mensen te koop en ook maar een beperkt aantal mensen die zich dat kunnen veroorloven, of het willen.’ Elayne probeerde zich Meester Harder voor de geest te halen, maar het enige dat haar te binnen schoot was een vaag beeld van een mollige, kalende man die voortdurend met zijn ogen knipperde. Hij had haar moeder gediend, en, zo meende ze zich te herinneren, koningin Mordrellen voor haar. Niemand had gezegd dat hij schijnbaar ook de Bruine Ajah diende. Elk vorstelijk paleis tussen de Rug van de Wereld en de Arythische Oceaan werd bevolkt door de ogen-en-oren van de Toren. Elke vorst met een beetje verstand zou dat ook verwachten. Zonder twijfel zouden de Seanchanen binnenkort ook onder toezicht van de Witte Toren leven, als dat al niet het geval was. Reene had verschillende verspieders van de Rode Ajah ontdekt, die vast aangeworven waren toen Elaida in Caemlin was, maar deze boekenbewaarder was de eerste voor een andere Ajah. Elaida zou het niet prettig hebben gevonden dat andere Ajahs wisten wat er in het paleis gaande was terwijl zij de koningin raad gaf. ‘Jammer dat we geen valse verhalen hebben waarvan we willen dat de Bruine Ajah ze gelooft,’ zei ze zachtjes. Héél jammer dat zij en de Roden van de Kinne wisten. In het beste géval moesten ze weten dat er een groot aantal vrouwen in het paleis was dat kon geleiden, en het zou niet lang duren voor ze wisten wie. Dat zou in de loop der tijd vele problemen veroorzaken, maar die problemen lagen ergens in de toekomst. Altijd vooruitdenken, zei Lini, maar wie zich te veel zorgen maakt over volgend jaar kan struikelen over morgen. ‘Houd een oogje op Meester Harder en probeer te ontdekken wie zijn vrienden zijn. Dat zou voorlopig genoeg moeten zijn.’ Sommige verspieders waren afhankelijk van hun oren, om roddels te horen of aan deuren te luisteren; anderen maakten tongen los met een paar kommen wijn. De eerste daad in het tegenwerken van een verspieder was te zorgen dat je wist waar hij zijn nieuws vandaan haalde. Aviendha snoof, spreidde haar rokken uit en wilde op het kleed gaan zitten toen ze plotseling bedacht wat ze droeg. Met een waarschuwende blik op Dyelin ging ze in plaats daarvan stijfjes op de rand van een stoel zitten, een toonbeeld van een hovelinge. Behalve dan dat een hovelinge niet met haar duim het scherp van haar mes zou hebben bevoeld. Als ze aan zichzelf werd overgelaten zou Aviendha de keel doorsnijden van eenieder die zich voor haar mes aanbood. Ze vond verspieders laag, hoe vaak Elayne ook uitlegde dat elke gevonden verspieder kon worden gebruikt om hun vijanden te laten geloven wat zij wilden.

Niet dat elke verspieder noodzakelijkerwijs voor de vijand werkte. De meesten die door de huisvrouwe waren ontmaskerd namen geld aan van meer dan één partij, en onder hen waren Koning Roedran van Morland, verschillende Tyreense hoogheren en -vrouwes, een handvol edelen uit Cairhien en een flink aantal handelaren geweest. Veel mensen wilden weten wat er in Caemlin gaande was, voor het effect ervan op de handel of om andere redenen. Soms leek het wel of iedereen iedereen bespiedde.

‘Vrouwe Harfor,’ zei ze, ’u hebt geen ogen-en-oren voor de Zwarte Toren gevonden.’

Net als de meeste mensen rilde Dyelin als de Zwarte Toren genoemd werd. Ze nam een lange teug van haar wijn, maar Reene trok alleen een gezicht. Ze had besloten het feit te negeren dat er mannen waren die konden geleiden, aangezien ze daar toch niets aan kon veranderen. Voor haar was de Zwarte Toren een ergernis. ‘Ze hebben nog geen tijd gehad, Vrouwe. Geef ze een jaar, en er zullen ook voetsoldaten en boekenbewaarders zijn die geld van hen aannemen.’

‘Dat denk ik ook.’ Vreselijke gedachte. ‘Wat hebt u nog meer voor ons?’

‘Ik heb gesproken met Jon Skellit, Vrouwe. Een man die eenmaal overloopt, kan dat gemakkelijk nog eens doen, en dat doet Skellit.’ Skellit, een kapper, werd betaald door Huis Arawn, zodat hij voorlopig een man van Arymilla was.

Birgitte slikte een vloek in – om de een of andere reden paste ze op haar woorden in de buurt van Reene Harfor – en sprak met geknepen stem. ‘U hebt met hem gespróken? Zonder eerst te overleggen?’ Dyelin had geen last van wroeging ten opzichte van de huisvrouwe en mompelde: ‘Moedermelk in een beker!’ Elayne had haar nog nooit zo’n grove uitspraak horen doen. Meester Norrij keek beduusd en liet bijna zijn map vallen terwijl hij ervoor waakte om Dyelin aan te kijken. De huisvrouwe wachtte slechts tot ze er zeker van was dat zij en Birgitte klaar waren en ging toen kalmpjes verder. ‘De tijd leek rijp, en Skellit ook. Een van de mannen aan wie hij verslag uitbrengt heeft de stad verlaten en is nog niet teruggekeerd, en het lijkt erop dat de ander zijn been heeft gebroken. De straten zijn altijd spiegelglad nadat er een brand is geblust.’ Ze zei dit zo rechtdoorzee dat het waarschijnlijk leek dat zij zelf voor zijn val had gezorgd. In zware tijden kwamen verrassende talenten boven in de meest onverwachte personen. ‘Skellit is bereid om zijn volgende bericht zelf naar de kampen te brengen. Hij heeft gezien hoe een Poort wordt geweven en hoeft niet te doen of hij bang is.’ Alsof ze zelf al haar hele leven toekeek hoe de wagens van handelaren uit gaten in de lucht te voorschijn kwamen.

‘En wie zegt dat die kapper niet vlucht zodra hij buiten de bloe... eh... de stad is?’ vroeg Birgitte geïrriteerd. Ze begon voor de haard te ijsberen met haar handen op haar rug. Haar zware gouden vlecht stond bijna recht overeind van spanning. ‘Als hij vertrekt huurt Arawn iemand anders in en dan kun je daar weer achteraan. Licht, Arymilla moet al zodra ze aankwam van de Poorten gehoord hebben, en Skellit weet dat.’ Het was niet de gedachte aan Skellits ontsnapping die haar dwarszat, dat niet alleen. De huurlingen waren aangenomen om soldaten tegen te houden, maar voor een paar zilverstukken zouden ze er ’s nachts wel een paar doorlaten, in om het even welke richting. Een of twee konden geen kwaad, dachten ze. Birgitte wilde daar liever niet aan worden herinnerd. ‘Hebzucht zal hem tegenhouden, Vrouwe,’ antwoordde vrouwe Harfor kalm. ‘De gedachte goud te verdienen aan Vrouwe Elayne en Vrouwe Naean is genoeg om de man te laten hijgen. Het is waar, Vrouwe Arymilla heeft vast al over de Poorten gehoord, maar dat leent alleen maar gewicht aan Skellits redenen om zelf te gaan.’

‘En als zijn hebzucht groot genoeg is om nog meer goud te willen verdienen, door nogmaals over te lopen?’ vroeg Dyelin. ‘Hij zou een hoop ellende kunnen veroorzaken, Vrouwe Harfor.’ De stem van Reene klonk nu iets scherper. Ze zou nooit over haar grenzen gaan, maar het stond haar tegen als men haar roekeloos vond. ‘Vrouwe Naean zou hem laten begraven onder de dichtstbijzijnde sneeuwhoop, Vrouwe, en ik heb gezorgd dat hij daarvan doordrongen is. Ze is nooit erg geduldig geweest, zoals u ongetwijfeld weet. In elk geval is het nieuws dat we vanuit de kampen krijgen op zijn best karig en misschien ziet hij een paar dingen die wij zouden willen weten.’

‘Als Skellit ons kan vertellen in welk kamp Arymilla, Elenia en Naean zich bevinden, en wanneer, dan geef ik hem persoonlijk zijn goud,’ zei Elayne nadrukkelijk. Elenia en Naean bleven dicht bij Arymilla in de buurt, of zij hiéld hen in de buurt, en Arymilla had nog minder geduld dan Naean, was minder bereid te geloven dat zaken zonder haar konden doorgaan. Ze besteedde de helft van haar tijd aan reizen tussen de kampen en sliep zover bekend nooit twee nachten achter elkaar in hetzelfde kamp. ‘Dat is het enige dat ik van hem over de kampen wil weten.’

Reene boog haar hoofd. ‘Zoals u wilt, Vrouwe. Ik zal ervoor zorgen.’ Ze probeerde vaak om de dingen niet rechtstreeks te zeggen in het bijzijn van Norrij, maar ze gaf geen teken dat ze een terechtwijzing had gehoord. Het was niet waarschijnlijk dat Elayne de vrouw ooit daadwerkelijk openlijk terecht zou wijzen. Vrouwe Harfor zou in dat geval haar taken naar behoren blijven vervullen, dat wel, en ze zou zeker onverminderd doorgaan met het opsporen van verspieders. Maar ze kon Elayne dagelijks ontelbare kleine ergernissen bezorgen, kleine ongemakken die tezamen voor ellende konden zorgen, en niet een daarvan zou ze rechtstreeks aan de huisvrouwe kunnen toeschrijven. We moeten de danspassen volgen, net zoals onze bedienden, had haar moeder eens gezegd. Je kunt wel steeds nieuwe bedienden aannemen, al je tijd besteden aan hun opleiding en lijden terwijl zij leren, enkel om weer bij nul te beginnen, of je kunt de regels aanvaarden net als zij en gerieflijk leven terwijl je je tijd besteedt aan regeren.

‘Dank u, Vrouwe Harfor,’ zei ze, waarvoor ze weer een afgemeten kniks ontving. Reene Harfor was ook zo iemand die haar eigen waarde kende. ‘Meester Norrij?’

De reigerachtige man schrok op en hield op Reene fronsend aan te kijken. Ergens beschouwde hij de Poorten als zijn eigendom en vond hij dat er niet mee gespot mocht worden. ‘Ja, Vrouwe. Natuurlijk.’ Zijn stem klonk stoffig en monotoon, ik vertrouw erop dat vrouwe Birgitte u al heeft geïnformeerd over de handelskaravanen uit Illian en Tyr. Ik geloof dat dat haar... gewoonte is wanneer u terugkeert in de stad.’ Even rustten zijn ogen beschuldigend op Birgitte. Hij zou er niet over peinzen om Elayne ook maar de kleinste irritatie te bezorgen, ook al schreeuwde ze tegen hem, maar hij leefde volgens zijn eigen regels. Hij nam het Birgitte een beetje kwalijk dat zij hem de kans had ontnomen om te vertellen over de wagens en vaten en kisten die waren aangekomen. Hij was gek op getallen. Tenminste, Elayne nam aan dat hij het Birgitte een beetje kwalijk nam. Er leek maar weinig vuur in meester Norrij te zitten.

‘Inderdaad,’ vertelde ze hem, met een zweem van verontschuldiging, niet voldoende om hem te beschamen, ik vrees dat een aantal mensen van het Zeevolk ons gaat verlaten. Na vandaag hebben we nog maar de helft van hen om Poorten voor ons te weven.’

Zijn vingers kropen over de lederen map tegen zijn borst, alsof hij de papieren die erin zaten kon voelen. Ze had hem nog nooit een van die papieren zien raadplegen. ‘Aha. Aha. We zullen... het wel redden, Vrouwe.’ Halwin Norrij redde het altijd. ‘Er waren gisteren overdag en ’s avonds negen brandstichtingen, iets meer dan normaal. Er zijn drie pogingen ondernomen om pakhuizen met voedsel in brand te steken. Geen daarvan was succesvol, laat mij dat toevoegen.’ Hij zei dit alles op dezelfde vlakke toon. ‘Als ik het zeggen mag, heeft de garde op straat zijn effect – het aantal aanvallen en diefstallen is afgenomen tot bijna normaal voor deze tijd van het jaar – maar het lijkt er sterk op dat iemand al die brandstichtingen regelt. Er zijn zeventien gebouwen vernietigd en slechts één ervan was in gebruik.’ Zijn mond veranderde in een streep; er zou meer dan een beleg nodig zijn om hem Caemlin uit te krijgen. ‘En naar mijn mening zijn alle branden zo ver mogelijk van de waterwagens vandaan gesticht. Ik geloof nu dat dit patroon van toepassing is op alle branden die we de afgelopen weken hebben gehad.’

‘Birgitte?’ zei Elayne.

‘Ik kan proberen de pakhuizen op de kaart in te tekenen,’ antwoordde Birgitte twijfelend, ‘en extra gardes op de verst weg gelegen straten laten lopen, maar we laten nog steeds veel aan het bloe... eh... het toeval over.’ Ze keek vrouwe Harfor niet aan, maar Elayne vóélde dat die lichtjes bloosde, iedereen kan een vuursteen en een stuk staal in een buidel bij zich dragen, en het duurt maar even om met wat droog stro een brandje te stichten.’

‘Doe wat je kunt,’ zei Elayne haar. Het zou puur geluk zijn als ze een brandstichter op heterdaad betrapten, en meer dan geluk als die brandstichter kon vertellen dat hij geld had aangenomen van iemand zonder kap over haar gezicht. Om dat goud te herleiden naar Arymilla of Elenia of Naean, daarvoor zou het geluk van Mart Cauton nodig zijn. ‘Hebt u nog meer nieuws, meester Norrij?’ Hij wreef met zijn knokkels over zijn lange neus en ontweek haar blik. ‘Het is... eh... onder mijn aandacht gekomen,’ zei hij aarzelend, ‘dat Marne, Arawn en Sarand kortgeleden allemaal grote leningen hebben afgesloten met als onderpand de opbrengsten van hun landgoederen.’ Vrouwe Harfor trok even haar wenkbrauwen op voor ze haar gezichtsuitdrukking weer onder controle had. Elayne tuurde in haar theekom en ontdekte tot haar verbazing dat ze hem leeg had gedronken. Bankiers vertelden nooit iemand hoeveel ze aan wie hadden uitgeleend, of tegen welk onderpand, maar ze vroeg hem niet hoe hij dit wist. Het zou beschamend zijn. Voor hen beiden. Ze lachte toen haar zuster de kom aannam, maar trok een grimas toen Aviendha de kom weer vulde en aan haar teruggaf. Aviendha dacht zeker dat ze slappe thee zou drinken tot die uit haar oren kwam! Geitenmelk was beter, maar afwaswaterthee was voor nu in orde. Ze zou die bloedige kom wel vasthouden, maar ze hoefde niét te drinken.

‘De huurlingen,’ gromde Dyelin, met vurige ogen die een beer angst zouden aanjagen. ‘Ik heb het al eerder gezegd en ik zeg het nog maar eens: het probleem met ingehuurde zwaarden is dat ze niet altijd loyaal blijven.’ Ze was er van het begin af aan tegen geweest om huurlingen de stad te laten verdedigen, maar zonder hen had Arymilla met haar leger door elke stadspoort binnen kunnen komen. Zonder huurlingen waren er gewoon niet genoeg mannen om elke poort goed te bewaken, laat staan de muren.

Birgitte was ook tegen de huurlingen geweest, maar zij had Elaynes redenen aanvaard, zij het met tegenzin. Ze vertrouwde hen nog steeds niet, maar nu schudde ze haar hoofd. Ze zat op de leuning van een stoel bij de haard, met een laars op de zitting. ‘Huurlingen vinden hun naam belangrijk, al geldt dat misschien niet voor hun eer. Het is één ding om over te lopen, maar daadwerkelijk een poort verraden is iets heel anders. Een groep die dat doet wordt nooit meer ergens ingehuurd. Arymilla zou genoeg hebben moeten bieden om een kapitein voor de rest van zijn leven als heer te kunnen laten leven en ook zijn manschappen flink hebben moeten betalen.’ Norrij schraapte zijn keel. Zelfs dat klonk stoffig. ‘Het schijnt dat ze twee of misschien zelfs drie keer tegen hetzelfde onderpand leningen heeft afgesloten. De bankiers zijn zich hiervan natuurlijk nog niet bewust.’

Birgitte begon te vloeken en hield toen haar mond. Dyelin keek zo boos naar haar wijn dat die vast zuur zou worden. Aviendha kneep even kort in Elaynes hand. Het vuur knapte in een regen van vonken, sommige daarvan landden bijna op de kleden. ‘De huurlingeneenheden moeten in de gaten worden gehouden.’ Elayne hief een hand op om Birgitte te manen. De andere vrouw had haar mond nog niet geopend, maar de binding schrééuwde boekdelen. ‘Je zult de mannen daarvoor ergens vandaan moeten halen.’ Licht! Het leek wel alsof ze zich moesten beschermen tegen evenveel mannen in de stad als daarbuiten! ‘Je zult er niet veel nodig hebben, maar we moeten het weten als ze zich vreemd of geheimzinnig beginnen te gedragen, Birgitte. Dat is misschien onze enige waarschuwing.’

‘Ik zat te denken wat we moeten doen als inderdaad een van de compagnieën wordt omgekocht,’ zei Birgitte droogjes. ‘Weten zal niet genoeg zijn, behalve als ik mannen paraat heb die naar de verraden poort kunnen snellen. En de helft van de soldaten in de stad bestaat uit huurlingen. De andere helft bestaat grotendeels uit grijsaards die een paar maanden geleden nog van hun oude dag genoten. Ik zal de posten van de huurlingen met regelmatige tussenpauzes wisselen. Het wordt moeilijker om een poort te verraden als ze niet zeker weten waar ze de volgende dag staan, maar daardoor nog niet onmogelijk.’ Ze kon protesteren wat ze wilde dat ze geen generaal was, ze had meer gevechten en bestormingen meegemaakt dan tien willekeurige generaals en ze wist heel goed hoe deze toestanden zich ontwikkelden.

Elayne wilde bijna dat er wijn in haar kom zat. Bijna, is er een kans dat de bankiers te weten komen wat u weet, meester Norrij? Voordat de leningen moeten worden afbetaald?’ Als dat zo was, zou een aantal van hen misschien beslissen dat ze toch liever Arymilla op de troon zagen. En die zou dan de schatkisten van de stad kunnen plunderen om die leningen af te betalen. Misschien zou ze dat inderdaad doen. Kooplui waaiden mee met de politieke wind, welke kant die ook op ging. Van bankiers was bekend dat ze soms probeerden ontwikkelingen naar hun hand te zetten.

‘Ik denk dat dat onwaarschijnlijk is, Vrouwe. Ze zouden eh... de juiste vragen moeten stellen aan de juiste mensen, maar bankiers zijn niet zo eh... praatgraag, onderling. Ja, ik denk dat het onwaarschijnlijk is. Voorlopig.’

Ze konden er toch niets aan doen. Behalve Birgitte zeggen dat er een nieuwe bron van moordenaars en ontvoerders zou kunnen zijn. Maar afgaande op haar harde gezichtsuitdrukking en een plotselinge vastberadenheid die door de binding kwam, had die zich dat al gerealiseerd. Er was nu weinig kans dat haar lijfwacht uit minder dan honderd vrouwen zou bestaan. Als dat al ooit zo geweest was. ‘Dank u, Meester Norrij,’ zei Elayne. ‘U hebt goed werk geleverd, zoals altijd. Laat het mij onmiddellijk weten wanneer u tekenen ziet dat de bankiers vragen hebben gesteld.’

‘Natuurlijk, Vrouwe,’ mompelde hij, knikkend met zijn hoofd als een reiger die een vis wil vangen. ‘De Vrouwe is bijzonder vriendelijk.’

Reene en Norrij verlieten de kamer, waarbij hij de deur voor haar openhield en een buiging maakte die een tikkeltje sierlijker was dan normaal, en zij naar hem knikte terwijl ze langs hem de gang in schreed. Aviendha liet de ban echter niet los. Zodra de deur dicht was, het solide geluid door de ban opgeslokt, zei ze: ‘Iemand probeerde ons af te luisteren.’

Elayne schudde haar hoofd. Het was onmogelijk te bepalen wie – een Zwarte zuster? Een nieuwsgierige Kinsvrouw? – maar het afluisteren was tenminste niet gelukt. Niemand maakte veel kans om een ban van Aviendha te omzeilen, zelfs niet een van de Verzakers, maar als dat wel het geval was geweest, dan zou ze het meteen gezegd hebben.

Dyelin nam Aviendha’s mededeling minder zelfverzekerd op en mompelde iets over het Zeevolk. Ze had geen spier vertrokken toen ze hoorde dat de helft van het Zeevolk zou vertrekken, niet in het bijzijn van Reene en Norrij, maar nu wilde ze het hele verhaal horen. ‘Ik heb Zaide nooit vertrouwd,’ gromde ze toen Elayne klaar was. ‘Dit akkoord lijkt goed voor de handel, maar het zou me niet verbazen als een van haar windvindsters ons probeerde af te luisteren. Ze kwam op mij over als een vrouw die alles wil weten, voor het geval het ooit van pas komt.’ Dyelin aarzelde niet vaak, maar nu aarzelde ze en rolde haar wijnkom tussen haar handen. ‘Weet je zeker dat dit... dit baken... ons niet kan kwetsen, Elayne?’

‘Zo zeker als maar kan, Dyelin. Als dat baken het einde van de wereld zou inluiden, dan denk ik dat dat al wel gebeurd zou zijn.’ Aviendha lachte, maar Dyelin werd lijkbleek. Licht! Soms moest je lachen, al was het alleen maar omdat je anders in huilen zou uitbarsten.

‘Als we nog veel langer talmen nu Norrij en Vrouwe Harfor vertrokken zijn,’ zei Birgitte, ‘dan zou iemand vragen kunnen gaan stellen.’ Ze wuifde met haar hand naar de muren om de ban aan te duiden die ze niet kon zien. Ze wist echter dat hij er nog was. De dagelijkse gesprekken met de huisvrouwe en de hoofdschrijver werden altijd verhuld.

De anderen kwamen bij haar staan toen ze een paar gouden porseleinen kommen van het Zeevolk op een van de tafels terzijde schoof en een klein opgevouwen kaart uit haar korte tuniek te voorschijn haalde. Ze bewaarde die kaart daar altijd, behalve wanneer ze sliep, en dan lag hij onder haar kussen. Ze vouwde de kaart open en zette wijnkommen op de hoeken om hem plat te laten liggen. Het was een kaart van Andor, van de rivier de Erinin tot de grens met Altara en Morland. Eigenlijk kon je zeggen dat heel Andor erop stond, aangezien de gebieden verder naar het westen al generaties lang min of meer onder het bestuur van Caemlin vielen. Het was om te beginnen al niet echt een meesterwerk en veel van de details gingen verborgen onder kreukels, maar het terrein was duidelijk genoeg te zien en elke stad, elk dorp, elke brug en elke burcht was aangegeven. Elayne zette haar kom een eind van de kaart vandaan zodat ze niet op de toch al bevlekte kaart zou knoeien. En om van dat armzalige brouwsel af te komen. ‘De Grenslanders zijn in beweging,’ zei Birgitte, terwijl ze naar de bossen ten noorden van Caemlin wees, een plek boven de noordelijke grens van Andor, ‘maar ze zijn nog niet ver. Met deze snelheid duurt het meer dan een maand voordat ze in de buurt van Caemlin komen.’

Dyelin draaide haar zilveren kom rond en tuurde in de donkere wijn. Plotseling keek ze op. ik dacht dat jullie noorderlingen gewend waren aan sneeuw, Vrouwe Birgitte.’ Zelfs nu kon ze het peuteren niet laten. Maar als Elayne haar zou zeggen dat ze dat niet moest doen, zou haar vermoeden dat Birgitte geheimen had tien keer sterker worden en zou ze die twintig keer zo graag willen weten. Aviendha keek afkeurend naar de oudere vrouw – wanneer ze niet vol ontzag was voor Birgitte was ze soms zeer beschermend wat betreft haar geheimen – maar Birgitte keek Dyelin kalm aan. Er was geen schrik te voelen door de binding. Ze was gewend geraakt aan de leugens over haar afkomst, ik ben al lang niet meer in Kandor geweest.’ Dat was de waarheid, al was het veel langer geleden dan Dyelin zich kon voorstellen. Het land had nog niet eens Kandor geheten. ‘Maar waar je ook aan gewend bent, het duurt lang om tweehonderdduizend soldaten en het Licht mag weten hoeveel volgelingen in de winter te verplaatsen. Bovendien heb ik vrouwe Ocalin en vrouwe Fote eropuit gestuurd om een aantal dorpen ten zuiden van de grens te bezoeken.’ Sabeine Ocalin en Julanya Fote waren Kinsvrouwen die konden Reizen. ‘Volgens hen denken de dorpelingen dat de Grenslanders een winterkamp hebben gemaakt.’ Elayne klikte met haar tong en keek fronsend naar de kaart terwijl ze de afstanden met een vinger volgde. Ze had gerekend op nieuws over de Grenslanders, maar niet op de Grenslanders zelf. Nieuws over een leger van die afmetingen dat Andor binnenkwam, zou zich als een lopend vuurtje verspreiden. Iedereen die niet volslagen achterlijk was, zou geloven dat ze al die honderden roeden hadden gelopen om Andor te proberen te veroveren. Er zou echter wel worden gespeculeerd over hun bedoelingen en wat te doen, en iedereen zou een andere mening zijn toegedaan. Zodra het nieuws zich verspreidde, tenminste. Wanneer dat gebeurde had zij een voordeel. Ze had geregeld dat de Grenslanders Andor binnen konden komen, en ze had ook hun vertrek al geregeld.

De keuze was niet zo moeilijk geweest. Het zou een bloederige toestand zijn geworden om hen tegen te houden, als dat al mogelijk was, en ze wilden enkel een weg om naar Morland te komen, waar ze de Herrezen Draak dachten te kunnen vinden. Dat had zij ook geregeld. Ze vertelden niet waarom ze Rhand zochten, en zij was niet van plan hun zijn ware vindplaats te vertellen, niet terwijl ze een tiental Aes Sedai bij zich hadden en dat feit hadden verzwegen. Maar zodra nieuws over hen de Hoogzetels zou bereiken... ‘Het zou moeten lukken,’ zei ze zachtjes. ‘Als het nodig is, kunnen we zelf geruchten verspreiden over de Grenslanders.’

‘Het zou moeten lukken,’ beaamde Dyelin en voegde er toen op onheilspellende toon aan toe: ‘zolang Bashere en Bael hun mannen in toom houden. Het wordt een explosief stel, met Grenslanders, Aiel en het Legioen van de Draak binnen een afstand van een paar mijl. En ik weet niet hoe we ervoor kunnen zorgen dat de Asha’man geen gekke dingen gaan doen.’ Ze snoof. Wat haar betrof moest je gek zijn om Asha’man te worden. Aviendha knikte. Ze was het bijna even vaak als Birgitte oneens met Dyelin, maar over de Asha’man waren ze het wél eens.

‘Ik zal zorgen dat de Grenslanders op ruime afstand van de Zwarte Toren blijven,’ stelde Elayne hen gerust, al had ze dat al eens eerder gezegd. Zelfs Dyelin wist dat Bael en Bashere hun troepen in toom zouden houden – ze zaten geen van beiden te wachten op een strijd, en Davram Bashere zou zeker niet tegen zijn eigen landgenoten vechten – maar eenieder had het recht zich ongemakkelijk te voelen over de Asha’man en wat die konden doen. Ze liet haar vinger van de zespuntige ster die Caemlin vertegenwoordigde naar de paar mijl land glijden die de Asha’man hadden ingenomen. De Zwarte Toren was niet aangegeven, maar ze wist maar al te goed waar die stond. Op ruime afstand van de weg naar Lugard. Het zou niet moeilijk zijn de Grenslanders naar Morland te laten trekken zonder de Asha’man lastig te vallen.

Ze kneep haar lippen opeen bij de gedachte dat ze de Asha’man niet lastig moest vallen, maar er was voorlopig niets aan te doen, dus schoof ze de gedachte aan de mannen in de zwarte gewaden terzijde. Daar moest ze later maar iets aan doen.

‘En de anderen?’ Ze hoefde niet meer te zeggen. Zes grote Huizen hadden zich nog niet uitgesproken – tenminste niet voor haar of Arymilla. Dyelin beweerde dat ze allemaal uiteindelijk Elaynes kant zouden kiezen, maar daarvan was nog niets te zien. Sabeine en Julanya hadden ook al uitgekeken naar nieuws van die zes. Beide vrouwen hadden de afgelopen twintig jaar als pendels gewerkt, gewend aan zware reizen, slapen in stallen of onder de bomen, met meer aandacht voor wat de mensen deden dan wat ze vertelden. Ze waren enorm goede verkenners. Het zou een groot verlies zijn als zij moesten worden ingezet om de stad te bevoorraden. ‘Volgens de geruchten is heer Luan op een tiental verschillende plaatsen, in het oosten en het westen.’ Birgitte keek fronsend naar de kaart, alsof ze daar de positie van Luan hoopte te zien, en mompelde een vloek, véél harder dan was gerechtvaardigd, nu Reene Harfor weg was. ‘Altijd in het volgende dorp, of het dorp daarna. Vrouwe Ellorien en heer Abelle lijken wel volledig van de aardbodem verdwenen te zijn, moeilijk als dat moet zijn voor een Hoogzetel. Maar vrouwe Ocalin en vrouwe Fote hebben helemaal niets van hen gehoord, of van de wapenknechten van Huis Pendar of Huis Traemane. Geen man en geen paard.’ Dat was erg ongewoon. Iemand deed erg veel moeite. ‘Abelle was altijd al een feeks als ze dat wilde,’ mompelde Dyelin, ‘altijd klaar om je op fouten te betrappen. Ellorien...’ Ze raakte haar lippen aan en zuchtte. ‘Die vrouw is veel te opzichtig om te verdwijnen. Behalve als ze bij Abelle of Luan is. Of bij hen allebei.’ Ze was niet gelukkig met die gedachte.

‘En wat betreft onze andere “vriendinnen”,’ zei Birgitte, ‘Vrouwe Arathelle is vijf dagen geleden uit Morland vertrokken. Hier.’ Ze raakte de kaart lichtjes aan, zo’n tweehonderd mijl ten zuiden van Caemlin. ‘Vier dagen geleden is heer Pelivar een mijl of zes daarvandaan de grens overgestoken, en vrouwe Aemlin hier, vijf of zes mijl verder.’

‘Afzonderlijk van elkaar.’ Dyelin knikte. ‘Hadden ze Morlanders bij zich? Nee? Mooi. Misschien zijn ze op weg naar hun landgoederen, Elayne. Als ze zich nog verder van elkaar vandaan bewegen, weten we het zeker.’ Deze drie Huizen verontrustten haar nog het meest. ‘Misschien zijn ze onderweg naar huis,’ beaamde Birgitte, met haar gebruikelijke tegenzin wanneer ze het eens was met Dyelin. Ze haalde haar ingewikkelde vlecht over haar schouder en hield die in haar vuist, bijna zoals Nynaeve altijd deed. ‘De mannen en paarden moeten wel uitgeput zijn; het valt niet mee om in de winter naar Morland te lopen. Maar het enige dat we zeker weten is dat ze in beweging zijn.’

Aviendha snoof. Het geluid paste niet bij haar sierlijke fluwelen gewaad. ‘Verwacht altijd dat de vijand iets doet wat je niet wilt. Bedenk wat je hem het minst graag zou zien doen, en hou daar rekening mee.’

‘Aemlyn, Arathelle en Pelivar zijn geen vijanden,’ protesteerde Dyelin zwakjes. Waar ze ook dacht dat hun trouw uiteindelijk zou komen te liggen, deze drie hadden hun steun toegezegd aan Dyelin zelf als Koningin.

Elayne had nog nooit gehoord van een Koningin die op een troon werd gedwóngen – als dat soort dingen de geschiedenisboeken al haalde – maar Aemlin, Arathelle en Pelivar leken het te willen proberen, en niet omdat ze zelf op macht uit waren. Dyelin wilde de troon niet, maar ze zou nauwelijks een passief heerser zijn. Het was nu eenmaal zo dat het laatste regeringsjaar van Morgase Trakand vergeven was van de blunders, en maar weinigen wisten of geloofden dat ze indertijd een gevangene van de Verzakers was geweest. Sommige Huizen wilden iedereen liever dan nóg een Trakand op de troon. Of althans, dat dachten ze.

‘Wat is het laatste wat we willen dat ze doen?’ zei Elayne. ‘Als ze zich naar hun landgoederen verspreiden, zijn ze ten minste tot het voorjaar uitgeschakeld en tegen die tijd is alles beslist.’ Zo het Licht het wilde. ‘Maar wat als ze doorreizen naar Caemlin?’

‘Zonder de Morlanders hebben ze niet voldoende wapenknechten om Arymilla uit te dagen.’ Birgitte bestudeerde de kaart en wreef over haar kin. ‘Als ze nu nog niet weten dat de Aiel en het Legioen van de Draak zich hier niet mee bemoeien, dan komen ze daar vast snel achter, maar ze zullen wel voorzichtig zijn. Geen van hen lijkt me onbezonnen genoeg om een gevecht te beginnen dat ze niet kunnen winnen, tenzij het per se moet. Ik denk dat ze hun kamp ergens in het oosten of zuidoosten opslaan, waar ze een oogje kunnen houden op wat er gebeurt en daar misschien invloed op kunnen uitoefenen.’

Dyelin dronk het laatste beetje van haar wijn op, die nu wel koud moest zijn, haalde diep adem en stond op om haar kom weer bij te vullen. ‘Als ze naar Caemlin komen,’ zei ze met loden stem, ‘dan hopen ze dat Luan of Abelle of Ellorien zich bij hen voegt. Misschien wel alledrie.’

‘Dan moeten we uitknobbelen hoe we ze kunnen tegenhouden. Ze mogen Caemlin niet bereiken voor we onze plannen ten uitvoer hebben gebracht, en dat alles zonder hen voor eeuwig tegen ons in het harnas te jagen.’ Elayne probeerde haar stem zo vast te laten klinken als die van Dyelin vlak klonk. ‘En we moeten bepalen wat we doen als ze hier te vroeg aankomen. Als dat gebeurt, Dyelin, zul jij ze moeten overreden dat het gaat tussen mij en Arymilla. Anders hebben we een kluwen waar we nooit meer uit komen, en Andor evenmin.’

Dyelin gromde alsof ze een stomp had gekregen. De laatste keer dat de grote Huizen zich voor drie pretendenten voor de Leeuwentroon hadden opgesplitst, was bijna vijfhonderd jaar geleden, en er was zeven jaar oorlog gevoerd voordat er een koningin was gekroond. De oorspronkelijke pretendenten waren tegen die tijd alledrie dood. Zonder nadenken pakte Elayne haar kom op en nam een slok. De thee was koud geworden, maar ze proefde een explosie van honing op haar tong. Honing! Ze keek Aviendha stomverbaasd aan en haar zusters lippen krulden in een glimlachje. Een samenzweerderig glimlachje, waardoor Birgitte niet precies wist wat er gebeurd was. Zelfs hun vreemd versterkte binding liet de smaak van de honing niet doorkomen, maar ze had zeker Elaynes verrassing en plezier gevoeld. Ze zette haar vuisten in haar heupen en trok een afkeurend gezicht. Of althans, dat probeerde ze; ondanks zichzelf kroop er een glimlach over haar gezicht. Plotseling besefte Elayne dat Birgittes hoofdpijn verdwenen was. Ze wist niet sinds wanneer, maar hij was weg. ‘Hoop op het beste en houd rekening met het ergste,’ zei ze. ‘Soms gebeurt het beste dan toch.’

Dyelin, die zich niet bewust was van de honing of iets anders behalve dat alle drie de vrouwen stonden te grijnzen, schraapte luid haar keel. ‘En soms ook niet. Als je slimme plannetje preciés zo uitpakt, Elayne, dan hebben we Aemlin of Ellorien of de anderen niet nodig, maar het is een grote gok. Het kan al misgaan als...’ De deur werd geopend, waardoor er een koude luchtstroom binnenwaaide. Er kwam een vrouw met appelwangen en ijzige ogen binnen, met de gouden knoop van een onderluitenant op haar schouder. Ze had misschien geklopt, maar de ban had het geluid gedempt. Net als Rasoria was Tzigan Sokorin een Jager op de Hoorn geweest voordat ze bij Elaynes lijfwacht kwam. Het leek erop dat de wacht was gewisseld. ‘Wijze Monaelle wenst Vrouwe Elayne te spreken,’ kondigde Tzigan met rechte rug aan. ‘Meesteres Karistovan is bij haar.’

Sumeko kon wachten, maar Monaelle niet. Arymilla’s mensen zouden zich even makkelijk met de Aes Sedai als met de Aiel bemoeien, maar de Wijze zou alleen voor iets belangrijks naar de stad zijn gekomen. Birgitte wist dit ook; ze vouwde meteen de kaart op. Aviendha liet de ban vervagen en liet de Kracht los. ‘Laat ze binnen,’ zei Elayne.

Monaelle wachtte niet op Tzigan maar schreed de kamer binnen zodra de ban was opgeheven. Haar vele gouden en ivoren armbanden rinkelden toen ze haar sjaal van haar schouders liet zakken in de betrekkelijke warmte van de kamer. Elayne wist niet hoe oud Monaelle was – Wijzen waren niet zo gesloten over hun leeftijd als Aes Sedai, maar wel vaag – maar ze leek niet ver voorbij de middelbare leeftijd te zijn. Er waren rode lokken te zien in het gele haar dat tot haar middel hing, maar geen spoor van grijs. Ze was klein voor een Aiel, kleiner dan Elayne, met een zacht, moederlijk gezicht, en ze kon net genoeg geleiden om te worden aanvaard in de Witte Toren. Maar vermogen telde niet onder de Wijzen en onder hen bekleedde ze een hoge positie. En belangrijker voor Elayne en Aviendha: ze was vroedvrouw geweest bij hun wedergeboorte als eerstezusters. Elayne maakte een kniks en negeerde Dyelins afkeurende gesnuif, en Aviendha maakte een diepe buiging waarbij ze zich over haar eigen handen boog. Afgezien van haar taken als vroedvrouw volgens de gebruiken van de Aiel, was ze nog slechts een leerling-Wijze. ‘Ik neem aan dat jullie geen afzondering meer behoeven, aangezien je de ban hebt opgeheven,’ zei Monaelle, ‘en het wordt tijd dat ik kijk hoe het met je gaat, Elayne Trakand. Dat moet eigenlijk tweemaal per maand tot aan het eind van je zwangerschap.’ Waarom keek ze zo afkeurend naar Aviendha? O, Licht, het fluwelen gewaad! ‘En ik kom kijken wat ze doet,’ voegde Sumeko toe, die de Wijze was gevolgd. Sumeko was indrukwekkend. Ze was een stevige vrouw met zelfverzekerde ogen in een goed gesneden geel gewaad met een rode riem, zilveren kammen in haar steile zwarte haar en een rood gebrandverfde zilveren broche op de hoge hals van haar gewaad. Ze had ook een edelvrouwe of een succesvolle handelaarster kunnen zijn. Ze had ooit een zekere schroom gehad, tenminste in de buurt van Aes Sedai, maar nu niet meer. Niet bij Aes Sedai, niet bij soldaten van de Koninginnegarde. ‘Je kunt gaan,’ zei ze tegen Tzigan. ‘Dit gaat jou niet aan.’ En niet bij edelen. ‘U kunt ook gaan, Vrouwe Dyelin en u, Vrouwe Birgitte.’ Ze bekeek Aviendha alsof ze overwoog haar ook weg te sturen.

‘Aviendha kan blijven,’ zei Monaelle. ‘Zij mist veel lessen en moet dit toch vroeg of laat leren.’ Sumeko knikte instemmend, maar bleef koel en ongeduldig naar Dyelin en Birgitte kijken. ‘Vrouwe Dyelin en ik hebben het een en ander te bespreken,’ zei Birgitte. Ze stopte de opgevouwen kaart weer onder haar rode tuniek en liep naar de deur. ‘Ik laat je nog weten wat we hebben bedacht, Elayne.’

Dyelin keek haar scherp aan, bijna even scherp als ze naar Sumekov had gekeken, maar ze zette haar wijnkom op een van de dienbladen, maakte een kniks voor Elayne en wachtte toen zichtbaar ongeduldig terwijl Birgitte langdurig in het oor van Monaelle fluisterde. De Wijze antwoordde kort en op even gedempte toon. Wat fluisterden ze? Vast over geitenmelk.

Zodra de deur achter Tzigan en de twee vrouwen was gesloten, bood Elayne aan om nog wat wijn te laten brengen omdat de wijn in de kan koud was geworden. Sumeko weigerde kortaf, en Monaelle beleefd en afwezig. De Wijze bestudeerde Aviendha zo intens dat de jonge vrouw begon te blozen, haar blik afwendde en zenuwachtig in haar rokken kneep.

‘Je moet Aviendha niet plagen met haar kleding, Monaelle,’ zei Elayne. ik heb haar gevraagd om dit aan te trekken, en dat deed ze om mij een plezier te doen.’

Monaelle tuitte haar lippen en dacht na voor ze antwoordde. ‘Eerstezusters moeten elkaar een plezier doen,’ zei ze uiteindelijk. ‘Jij kent je plicht tegenover onze mensen, Aviendha. Tot nu toe heb je een moeilijke taak goed verricht. Je moet leren leven in twee werelden, dus is het niet meer dan passend dat je je op je gemak voelt in zulke kleren.’ Aviendha ontspande zich. Tot Monaelle doorging. ‘Maar niet te veel op je gemak. Van nu af aan zul je elke derde dag en nacht in de tenten doorbrengen. Je kunt morgen met mij mee terug. Je hebt nog veel te leren voordat je Wijze kunt worden, en dat is evenzeer je plicht als een bindingskoord te zijn.’

Elayne pakte haar zusters hand en toen Aviendha probeerde na één kneepje los te laten, hield ze die vast. Na een korte aarzeling kneep Aviendha terug. Op een bepaalde manier was de aanwezigheid van Aviendha een troost voor Elayne geweest bij het verlies van Rhand; ze was niet slechts een zuster, maar een zuster die ook van hem hield. Ze konden op elkaar steunen en elkaar aan het lachen maken als ze eigenlijk wilden huilen, en ze konden samen huilen als dat nodig was. Elke drie nachten één eenzame nacht betekende waarschijnlijk dat ze een op de drie nachten alleen zou huilen. Licht, wat dééd Rhand toch? Dat afschuwelijke baken in het westen straalde nog even sterk als ooit en ze wist zeker dat hij er vlakbij was. Er was helemaal niets veranderd in haar binding met hem, maar ze wist het zeker. Plotseling besefte ze dat ze hard in Aviendha’s hand kneep en dat Aviendha haar hand even stevig vasthield. Ze lieten gelijktijdig een beetje los, maar bleven hand in hand staan.

‘Zelfs wanneer ze afwezig zijn zorgen mannen voor problemen,’ zei Aviendha zachtjes.

‘Zo is het,’ beaamde Elayne.

Monaelle glimlachte over hun uitwisseling. Zij was een van de weinigen die wist van de binding met Rhand en wie de vader van Elaynes kind was. Maar geen van de Kinsvrouwen wist het. ‘Je zou zeggen dat Rhand je wel alle problemen heeft gebracht die hij maar kon, Elayne,’ zei Sumeko zuinigjes. De Wet van de Kinne volgde de regels voor Novices en Aanvaarden, die niet alleen het krijgen van kinderen verbood maar ook alles wat daartoe zou kunnen leiden, en ze hielden zich daar strikt aan. Ooit zou een Kinsvrouw nog eerder haar tong hebben ingeslikt dan te beweren dat een Aes Sedai zich niet aan hun Wet hield. Maar er was sindsdien veel veranderd. ik moet vandaag naar Tyr reizen, dus kan ik morgen een lading graan en olie mee terugnemen. Het wordt al laat, dus als jullie klaar zijn met praten over mannen dan stel ik voor dat jullie Monaelle laten doen waar ze voor gekomen is.’

Monaelle zette Elayne voor de open haard, zo dichtbij dat de warmte van de bijna opgebrande houtblokken bijna onplezierig was – een moeder moest goed warm worden gehouden, zei ze. Toen de gloed van saidar haar omgaf, begon ze draden van Geest en Vuur en Aarde te weven. Aviendha kijk bijna even geboeid toe als Sumeko. ‘Wat is dit?’ vroeg Elayne toen de weving om haar heen viel en in haar lichaam trok. is het net zoiets als Schouwen?’ Elke Aes Sedai in het paleis had haar geschouwd, maar alleen Merilille was voldoende vaardig in de Heling om er iets nuttigs mee te kunnen doen. Maar niemand, ook Sumeko niet, had meer kunnen zeggen dan dat ze zwanger was. Ze voelde een vaag getintel, een soort zoemen in haar lichaam.

‘Doe niet zo dom, meisje,’ zei Sumeko afwezig. Elayne trok een wenkbrauw op en dacht er zelfs even aan om de ring met het Grote Serpent onder haar neus te houden, maar de vrouw met het ronde gezicht leek het niet op te merken. Ze zou de ring misschien ook niet eens hebben opgemerkt. Ze leunde voorover en tuurde alsof ze de weving in Elaynes lichaam kon zien. ‘De Wijzen hebben hun Heling van mij geleerd. En van Nynaeve, neem ik aan,’ gaf ze even later toe. O, Nynaeve zou zijn uitgebarsten als het werk van een Vuurwerker als ze dat had gehoord. Maar Sumeko was Nynaeve allang voorbij gestreefd. ‘En de eenvoudige vorm hebben ze van de Aes Sedai geleerd.’ Haar gesnuif klonk alsof er tentdoek werd gescheurd, wat aangaf wat Sumeko vond van die ‘eenvoudige’ vorm, de enige soort Heling die de Aes Sedai duizenden jaren lang hadden gekend. ‘Dit is iets van de Wijzen zelf.’

‘Het heet Strelen van het Kind,’ zei Monaelle afwezig. Ze had bijna al haar aandacht gericht op de weving. Simpelweg Schouwen om te ontdekken wat iemand mankeerde – het was eenvoudig, als je erover nadacht – zou nu al klaar zijn geweest, maar ze wijzigde de stromen waardoor het zoemen binnen in Elayne veranderde van toonhoogte en dieper werd. ‘Misschien is het een soort Heling, een vorm van Heling, maar wij kennen dit al sinds we naar het Drievoudige Land zijn gestuurd. Sommige manieren waarop de stromen worden gebruikt lijken op wat Sumeko Karistovan en Nynaeve Almaeren ons hebben getoond. Bij het Strelen van het Kind voel je de gezondheid van moeder en kind, en door de stromen te wijzigen kun je bepaalde problemen van beiden verhelpen, maar het werkt niet bij een vrouw die niet zwanger is. Of bij een man, natuurlijk.’ Het zoemen werd luider, tot het scheen dat iedereen het wel moest horen. Elayne had het gevoel dat haar tanden klapperden.

Ze dacht aan iets wat haar eerder was ingevallen en zei: ‘Zou geleiden mijn kind kunnen schaden? Als ik geleid, bedoel ik?’

‘Het is niet schadelijker dan ademhalen.’ Monaelle liet de weving met een grijns vervagen. ‘Je hebt er twee. Het is te vroeg om te zeggen of het meisjes of jongens zijn, maar ze zijn gezond, en jij ook.’ Twee! Elayne en Aviendha lachten blij naar elkaar. Ze kon de vreugde van haar zuster bijna voelen. Ze kreeg een tweeling. Rhands kinderen. Een jongen en een meisje, hoopte ze, of twee jongens. Twee meisjes zouden een probleem vormen bij de troonopvolging. Niemand kreeg ooit de Rozenkroon met iederéén achter zich. Sumeko maakte een nadrukkelijk keelgeluid en gebaarde naar Elayne, en Monaelle knikte. ‘Doe precies wat ik ook deed, dan zul je het zien.’ Ze keek toe hoe Sumeko de Bron omhelsde en een weving vormde en knikte weer. De ronde Kinsvrouw liet de weving over Elayne glijden en slaakte een zucht alsof ze het gezoem zelf voelde. ‘Je hoeft je geen zorgen te maken over barensziekte,’ ging Monaelle door, ‘maar je zult merken dat het je soms moeite zal kosten om te geleiden. De draden kunnen van je wegglippen alsof ze ingevet zijn, of vervagen als de mist, dus zul je meerdere pogingen moeten doen om zelfs maar de eenvoudigste weving te maken en vast te houden. Het kan nog moeilijker worden naarmate je zwangerschap vordert en je zult helemaal niet kunnen geleiden als je aan het baren bent, maar het komt snel weer in orde nadat de kinderen geboren zijn. Je zult ook buien krijgen, als dat al niet zo is; het ene ogenblik moet je huilen en het volgende ben je boos. De vader van je kinderen kan maar beter voorzichtig zijn en zo veel mogelijk afstand houden.’ ik heb gehoord dat ze zijn hoofd er vanmorgen al bijna heeft afgebeten,’ mompelde Sumeko. Ze liet de weving los, ging rechtop staan en schikte haar riem. ‘Dit is heel bijzonder, Monaelle. Ik zou nooit hebben gedacht aan een weving die alleen bij zwangere vrouwen kan worden gebruikt.’

Elayne perste haar lippen op elkaar, beheerste zich en zei: ‘En dat alles kun je met deze weving zien, Monaelle?’ Het was beter als de mensen dachten dat haar kinderen van Doilin Mellar waren. De kinderen van Rhand Altor zouden doelwitten zijn, opgejaagd uit angst of haat of voor gewin, maar niemand zou verder nadenken over de kinderen van Mellar. Misschien niet eens Mellar zelf. Het was het beste, en dat was dat.

Monaelle gooide haar hoofd achterover en lachte zo hard dat ze haar ogen moest deppen met een punt van haar sjaal, ik weet dit alles omdat ik zeven kinderen heb gebaard en drie echtgenoten heb gehad, Elayne Trakand. De gave van het geleiden beschermt je tegen de barensziekte, maar je zult een andere prijs moeten betalen. Kom, Aviendha, probeer het ook eens. Voorzichtig, precies zoals ik deed.’ Aviendha omhelsde gretig de Bron, maar voordat ze een draad had geweven liet ze saidar los en wendde haar hoofd af om naar de donkere muur te kijken. Naar het westen. Elayne, Monaelle en Sumeko deden hetzelfde. Het baken dat zo lang had gestraald, was verdwenen. Het ene ogenblik was het er geweest, de ziedende straling van saidar en toen was het verdwenen alsof het nooit had bestaan. Sumeko’s enorme boezem zwol toen ze diep ademhaalde, ik denk dat er vandaag iets heel moois óf iets heel ergs is gebeurd,’ zei ze zachtjes. ‘En ik denk dat ik bang ben om te weten welk van de twee het is.’

‘Iets moois,’ zei Elayne. Het was gebeurd, wat hét dan ook was en Rhand leefde. Dat was mooi genoeg. Monaelle keek haar vragend aan. Ze wist van de binding en kon de rest wel raden, maar ze speelde slechts bedachtzaam met haar ketting. Ze zou het toch wel snel genoeg uit Aviendha lospeuteren.

Ze schrokken van een klop op de deur. Monaelle niet. Ze deed alsof ze niet had gezien dat de anderen geschrokken waren en hield zich iets te veel bezig met haar sjaal, waardoor het contrast des te groter was. Sumeko hoestte om haar schaamte te verbergen. ‘Binnen,’ zei Elayne luid. Ze moest half schreeuwen om door de deuren gehoord te worden, zelfs zonder ban.

Caseille stak haar hoofd om de deur, haar gevederde hoofddeksel in haar hand, en kwam binnen. Ze sloot de deur zorgvuldig achter zich. Het witte kant bij haar hals en polsen was pas gewassen, het kant en de leeuwen op haar sjerp glommen en haar borstplaat schitterde alsof die net was gepoetst, maar ze was blijkbaar meteen weer aan het werk gegaan nadat ze zich had omgekleed na hun reis. ‘Vergeef mij dat ik u stoor, Vrouwe, maar ik vond dat u dit meteen moest weten. Het Zeevolk is in alle staten. Het schijnt dat een van hun leerlingen vermist wordt.’

‘En wat nog meer?’ zei Elayne. Een vermiste leerling was misschien erg, maar ze zag aan Caseilles gezicht dat er nog méér was. ‘Gardevrouwe Azeri vertelde me toevallig dat ze Merilille Sedai het paleis heeft zien verlaten, ongeveer drie uur geleden,’ vertelde Caseille schoorvoetend. ‘Merilille en een vrouw met een mantel met kap. Ze hebben paarden meegenomen en een beladen pakezel. Yurith zei dat de handen van de andere vrouw getatoeëerd waren. Vrouwe, niemand had aanleiding om te zoeken naar...’ Elayne maande haar tot zwijgen. ‘Niemand heeft iets fout gedaan, Caseille. Niemand krijgt de schuld.’ Niemand van de garde, in ieder geval. Dit was fijn, zeg. Talaan en Metarra, de twee leerling-windvindsters, waren erg sterke geleidsters. Als Merilille een van beiden had kunnen overhalen om te proberen Aes Sedai te worden, dan dacht ze misschien dat het meenemen van het meisje om te worden ingeschreven in het Boek van Novices voldoende reden was om haar belofte aan de windvindsters te breken. Die zouden overstuur zijn over het verlies van Merilille en meer dan woedend over het verlies van de leerling. Ze zouden iedereen die ze maar zagen de schuld geven en Elayne nog wel het meest.

‘Is dit nieuws over Merilille algemeen bekend?’ vroeg ze. ‘Nog niet, Vrouwe, maar degenen die hun paarden hebben gezadeld en de ezel hebben bepakt, zullen dat niet verzwijgen. Stalknechten hebben niet veel om over te praten.’ Nee, dit was helemaal niet fijn. En ze had weinig kans er iets tegen te doen voordat het nieuws zich verspreidde.

‘Ik hoop dat je later het avondmaal met me wilt delen, Monaelle,’ zei Elayne, ‘maar nu moet je me verontschuldigen.’ Plicht tegenover haar vroedvrouw of niet, ze wachtte niet op goedkeuring. Ze moest dit vuur zo snel mogelijk doven. Dat was misschien genoeg. Misschien. ‘Caseille, breng Birgitte op de hoogte en stuur onmiddellijk bericht naar de stadspoorten om uit te kijken naar Merilille. Ik weet het, ik weet het; ze is misschien de stad al uit, en de wachten zullen een Aes Sedai niet tegenhouden. Maar misschien kunnen ze haar ophouden, of de leerling bang genoeg maken dat ze terugkeert naar de stad. Sumeko, wil je Reanne aan elke Kinsvrouw die niet kan Reizen laten vragen om de stad te doorzoeken? Er is weinig kans op, maar Merilille kan hebben gedacht dat het te laat was om vandaag nog te vertrekken. Doorzoek elke herberg, ook de Zilveren Zwaan...’ Ze hoopte dat Rhand vandaag iets moois had gedaan, maar ze kon het zich nu niet veroorloven daar bij stil te staan. Ze moest een troon veilig stellen en zich met boze Atha’an Miere bezighouden voordat ze hun woede op haar konden botvieren, hoopte ze. Kortom, het was een dag als alle andere sinds ze was teruggekeerd naar Caemlin en dat betekende dat ze genoeg om handen had.

Загрузка...