Hoofdstuk 13

Peter van Opperdoes liep over de Noordermarkt in de richting van de Brouwersgracht. Ondanks het late uur was de Jordaan vol leven en gezelligheid. De terrasjes zaten vol en over de Noordermarkt liepen verliefde stelletjes arm in arm door de warme nacht. Van Opperdoes passeerde café Papeneiland, waar barman Carlo net wat drankjes afleverde op het terras.

Blij verrast keek hij Van Opperdoes aan.

'Kijk eens aan… daar is ie dan eindelijk weer eens. Kom je even zitten?'

Van Opperdoes aarzelde, maar Carlo liet zich dit keer niet vermurwen.

'Kom op… het is laat, het is warm, het is zomer… kom effe zitten.'

Gastvrij trok hij een klapstoel naar voren.

Van Opperdoes schudde zijn hoofd, maar bedacht zich toen. 'Mag ik hem even meenemen?'

'Tuurlijk… het is jouw stoel. Al vreet je hem op…'

De oude rechercheur vouwde de stoel onder zijn arm en waggelde naar het trappetje aan de kant van de Brouwersgracht, dat leidde naar een kleine stenen aanlegplaats. Wonderlijk genoeg zat er niemand. Van Opperdoes klapte de stoel uit en ging zitten. Ondanks dat het al laat was, voeren er nog vele bootjes door de Brouwersgracht. Af en toe stak hij zijn hand op, als vriendelijke mensen hem tijdens het langsvaren groetten.

Hier had hij vaak met zijn vrouw gezeten, net als op het terras van Papeneiland. De herinneringen waren nog vers, en hij had er — sinds haar overlijden — niet meer gezeten. Toch voelde dit goed. Erg goed, zelfs.

'Ga daar toch eens op het terras zitten. Dat gezeur van jou ook altijd.' Ze klonk vrolijk knorrig, alsof ze hem een standje gaf.

Van Opperdoes glimlachte. Het was een mooi gezicht, zo'n glimlachende oude man op een klapstoeltje, in z'n eentje op de steiger op de Brouwersgracht.

'Komt wel… komt wel…' suste hij.

'Misschien is het juist wel goed als je het doet. Die mensen hebben het goed met je voor.'

'Dat weet ik.' Hij verzonk in gepeins. 'Zeg, wat jij me laatst vertelde…'

'Ja?' Zijn vrouw klonk voorzichtig. 'Je weet dat ik over bepaalde dingen niet mag praten.'

'Weet ik, weet ik…' haastte hij zich te zeggen. 'Maar kan je me wel zeggen of er…'

Van Opperdoes krabde op zijn hoofd. Hoe moest hij dit nu weer omschrijven?

'… twee mensen… of geesten… of hoe jullie dat ook noemen… vanuit de Tweede Goudsbloemdwarsstraat bij jullie boven zijn gekomen?'

Zijn vrouw proestte het uit. 'Je bent er twee kwijt, hè?'

Van Opperdoes moest er zelf ook om lachen. Als zijn collega's hem zo zou zouden zien, zouden ze hem meteen laten opnemen.

'Wacht even…' zei zijn vrouw.

Van Opperdoes voelde een hand op zijn schouder en keek op. Carlo boog voorover, een dienblad in zijn handen. Op het blad stond een kop koffie en een glas koele witte wijn, waar de druppels langzaam vanaf gleden.

'Jij mag kiezen,' zei Carlo glimlachend.

Van Opperdoes kon niet weigeren. Hij pakte het glas wijn en nam dankbaar een klein slokje. 'Dank je wel, goede vriend…'

'Ik wil dat je van de week koffie komt drinken. Ik zie je veel te vaak alleen langslopen. Dat is niet goed voor een mens.'

Van Opperdoes glimlachte. 'Ik beloof het.'

'En ik hou je eraan…' zei Carlo dreigend, terwijl hij het trappetje naar de gracht weer beklom.

'Ik kan hem toch moeilijk uitleggen dat ik niet zo alleen ben als hij denkt.'

'Ach, hij bedoelt het goed. En daarom ga jij daar ook koffie drinken, deze week.'

Tegen zoveel druk kon Van Opperdoes niet op. Zuchtend zette hij het glas wijn naast zich neer en leunde achterover.

'Zeg…' begon zijn vrouw.

Van Opperdoes sloot zijn ogen. 'Ja?'

'Hierboven is niemand binnengekomen vanaf de Tweede Goudsbloemdwarsstraat.'

De oude rechercheur fronste. Zijn vrouw zei het met enige nadruk: 'Hierboven.'

'Dat betekent… dat er… daar beneden…' hij wees de grond in,'… wel twee zijn aangekomen?'

'Ik mag daar niets over zeggen. Maar een goed verstaander…'

Van Opperdoes ging rechtop zitten en leunde met zijn ellebogen op zijn knieën. Hij keek over de kruising van de Brouwersgracht met de Prinsengracht, waar de bootjes in een vrolijk gevecht waren verwikkeld om netjes en zonder tegen elkaar aan te varen de bocht proberen te nemen.

Er waren dus wel degelijk twee lijken in de woning geweest…

Op dat moment ging zijn telefoon, maar voordat Van Opperdoes opnam, voelde hij al waarvoor hij werd gebeld.

De kale kapitein van de grote politieboot liep met uitgestrekte hand op Van Opperdoes af.

Van Opperdoes schudde hem enthousiast de hand. 'Walter! Ben jij het water op gegaan?'

'Ik had het op straat wel gezien, na al die jaren aan de Warmoesstraat…' zei Walter. 'Kijk eens… ik heb er twee gevonden voor je.'

Van Opperdoes liep samen met hem naar de rand van het water, waar de politieboot zachtjes heen en weer schommelde. Jacob liep al druk aantekeningen te maken.

'Hallo… heb jij ze gevonden?' wilde Jacob weten, voor hij Walter de hand schudde.

'Ja… daar… aan de rand. Niet eens in het water.'

Hij bracht hen naar een door dichte bosschages verborgen inham aan het water. Het was duidelijk dat je de plek vanaf de wal nooit zou vinden, als je niet wist waar je moest zoeken. Zowel vanaf de wal als vanaf het water was de plek bijna niet te zien. Het was sowieso een verlaten en vergeten plek van Amsterdam, hier in het Westelijk Havengebied. Een ideale plek dus voor Amsterdammers om ongestoord hun groot afval te dumpen, wat ze dan ook met veel enthousiasme deden. Bedden, koelkasten, accu's, stoelen en tuinafval lagen her en der op het terrein. Walter wees op een grote oude kast, die achteloos op zijn kant tegen een groot metalen rek aan lag.

'Daar?'

Walter knikte.

'Was de kast dicht?'

Walter knikte weer. 'Ik vond een sleutel in de modder. Vreemd, dacht ik nog. Ik rondkijken, en toen zag ik die kast. De sleutel paste. En toen deed ik die deur open…'

'En schrok je je rot,' concludeerde Jacob.

'Dat kun je wel zeggen…' mompelde Walter.

Van Opperdoes trok plastic handschoenen aan en liep, gevolgd door Jacob, voorzichtig naar de kast en trok de deur langzaam open. De kast was groot, maar kennelijk waren de lichamen met kast en al hier naartoe vervoerd, want de twee mannen lagen vreemd tegen elkaar aan en over elkaar heen geschoven. Van een van de twee slachtoffers was het achterhoofd zichtbaar. Van Opperdoes wees op de verwonding net onder de haargrens.

'Dat zijn ze…' concludeerde Jacob. Van Opperdoes knikte. 'Dat denk ik ook. Hier naartoe gebracht en gedumpt in een oude kast zodat ze niet op zouden vallen. Nou, laat de rest maar over aan de technische recherche.'

Langzaam sloot hij de kastdeur.

'Dat is mooi werk, dat jullie ze daar hebben gevonden,' zei hij tegen Walter.

'Het was echt puur toeval. Ik heb eigenlijk ook geen idee wat we hier deden, maar soms heb je dat gevoel, dat je ergens moet gaan kijken, dat je denkt dat er iets te vinden is, wat dan ook. Toen vond ik die sleutel… zag die kast… heel raar allemaal. Maar ja, we hebben ze wel.'

Jacob keek heel even naar Van Opperdoes, omdat hij dacht dat hij hem geheimzinnig zag glimlachen, maar toen zijn ogen die van de oude rechercheur ontmoetten, haalde Van Opperdoes onschuldig zijn schouders op, alsof hij wilde zeggen: tja, toeval bestaat… toch?

De technische recherche had de omgeving afgezet en was met een grondig sporenonderzoek begonnen. Er werd vanaf de weg naar de kast toe gewerkt en als laatste zouden ze de lichamen uit de kast halen.

Hugo en Ton openden de deur en haalden voorzichtig het eerste lichaam eruit. Toen ze hem vasthadden en voorzichtig ruggelings op een groot plastic zeil kantelden, rolde het tweede lichaam tegelijkertijd langzaam mee. De adem van de twee technisch rechercheurs stokte.

'Jezus…' schrok Ton.

Verrast door de huiveringwekkende aanblik deinsde ook Van Opperdoes onwillekeurig achteruit.

De twee lichamen lagen nu ruggelings op het zeil. Ze waren beiden gekleed in spijkerbroek en t-shirt, maar die shirts waren omhooggetrokken en de buiken van de twee mannen waren op gruwelijke wijze opengesneden.

Van Opperdoes zakte kreunend op zijn hurken en bekeek de beestachtige verwondingen. Daarna onderzocht hij de hoofden van de twee mannen. Zijn eerste indruk was juist geweest, de verwonding in het achterhoofd leek op de inschotverwonding bij Robert Lousman. Hij zuchtte en stond moeizaam op. De conclusie was niet moeilijk. Deze twee mannen waren lafhartig vermoord door een schot in het hoofd, waarna de daders ze hadden opengesneden om bolletjes cocaïne die ze hadden geslikt, uit hun lichamen te halen.

Cathelijne de Wind was vrij snel ter plekke. Ze toeterde en zwaaide vanuit het kleine witte gg&gd-autootje, toen ze eindelijk had gevonden waar ze moest zijn.

'Dag dokter,' begroette Van Opperdoes haar. 'Het spijt me dat u weer bij nacht en ontij op moet draven.'

'Het is mijn werk,' antwoordde ze. Ze zag de twee lichamen liggen. 'Twee? Hebt u een abonnement op overledenen deze dagen?'

Van Opperdoes haalde zijn schouders op. 'Het schijnt erbij te horen…'

Cathelijne de Wind stond roerloos bij de twee lichamen. De schouwarts had zorgvuldig haar handschoenen aangetrokken en nam weer alle tijd om de lichamen te bekijken voor ze ze uiteindelijk aanraakte.

Van Opperdoes liet haar haar gang gaan. Hij had alle vertrouwen in deze schouwarts, al was haar werk — het constateren van de dood en vaststellen of dit een natuurlijk overlijden was of niet — dit keer wel erg eenvoudig.

'En?' vroeg Jacob.

Van Opperdoes schommelde langzaam heen en weer op zijn vermoeide benen, terwijl hij nadacht.

'Hoe deze twee aan hun trieste einde zijn gekomen, daar hoeven we niet lang over na te denken. En ik ga er voor het gemak ook maar van uit dat dit de twee lichamen uit de Tweede Goudsbloemdwarsstraat zijn.'

'Bolletjesslikkers.'

Van Opperdoes knikte langzaam. 'Ook daar kunnen we denk ik wel van uitgaan…'

De schouwarts keek op en kuchte. 'Ga daar inderdaad maar van uit. Een paar van de bolletjes zijn tijdens het verwijderen stukgegaan, of per ongeluk stukgesneden. Ik zie hier nog duidelijk resten van de cocaïne.'

Van Opperdoes legde zijn vinger over zijn neus tegen zijn voorhoofd en fronste.

'Weet je nog dat simkaartje uit de telefoon, dat ik in de woning had gevonden?'

Jacob wist waar zijn oudere collega naartoe wilde. 'Gesprekken naar Zuid-Amerika, toch?'

'Klopt. En dit zijn geen Nederlanders.'

Jacob schudde zijn hoofd. 'Dat leek me ook al.'

Van Opperdoes ademde diep in en liet de lucht heel langzaam aan zijn longen ontsnappen.

'Deze twee mannen lagen in de Tweede Goudsbloemdwarsstraat. Dokter?'

De schouwarts draaide zich om. 'Ja?'

'U hebt het lichaam van Robert Lousman gezien… en deze twee heren. Kunt u iets zeggen over het tijdstip van overlijden?'

Ze haalde haar schouders op. 'Niet in minuten. Misschien zelfs niet in uren…'

Ze bekeek de randen van de verwondingen, en voelde met haar vingers rond de verwonding in het achterhoofd.

'Maar één ding is wel heel duidelijk… deze twee zijn langer dood dan Robert Lousman.'

Van Opperdoes keek Jacob aan. Dat was belangrijke informatie.

'O… en nog iets…'

De schouwarts stond op.

'Deze twee zijn met een ander wapen doodgeschoten. Een groter kaliber. De inschotopening is duidelijk anders. Groter. En er is een uitschotopening. De kogel is dwars door het hoofd gegaan. Een groter wapen dus.'

Van Opperdoes kon een wrange glimlach niet onderdrukken. 'Het zal eens meezitten…'

Jacob schudde zijn hoofd. 'Tjonge jonge, denk je dat iets overzichtelijker wordt. Nu hebben we de lijken uit de Goudsbloemdwarsstraat en een dode zoon van een makelaar, zijn ze door verschillende mensen vermoord.'

Hij zuchtte diep.

Van Opperdoes stak zijn vinger op. 'Niet per se door verschillende mensen, waarde Jacob. Maar in ieder geval wel met verschillende wapens.'

Jacob stuurde de recherchewagen de binnenstad in. 'En nu?'

Van Opperdoes wees. 'Hier links… dan rechts…'

'Wil je niet meteen naar het mortuarium, voor die twee lijken?'

Van Opperdoes keek rustig om zich heen. 'Zo meteen… die lopen niet weg.'

Het was druk op de Nieuwmarkt. Drommen mensen zaten op de grote terrassen bij De Waag en alle kleine terrasjes aan weerszijden daarvan. Peter van Opperdoes wees in de richting van een kleine zijstraat van de Nieuwmarkt, waar Jacob vervolgens in reed. Om de vele wandelaars niet tot last te zijn, reed hij stapvoets in de richting van de Oudezijds Achterburgwal.

Van Opperdoes wees opgetogen naar een lege parkeerplek langs de gracht. 'Kijk eens… alsof ze ons verwachten…'

'En waarom wil je naar haar toe?' Jacob parkeerde de auto handig in en stapte uit.

Sneller dan Jacob verwachtte, liep Van Opperdoes voor hem uit. Hij sloot de auto af en haalde hem op een sukkeldraf in. 'Nou?'

Van Opperdoes keek naar zijn jonge collega.

'Weet je nog dat ik zei dat makelaar Lousman meer wist van wat er in de Tweede Goudsbloemdwarsstraat was gebeurd?' 'Natuurlijk…'

'Weet je dan ook al waarom ik dat zei?'

Jacob grinnikte. 'Geen tijd gehad om over na te denken. Er is in de tussentijd zoveel gebeurd…'

Van Opperdoes ogen twinkelden. 'Nou vooruit, ik geloof je. Kun je je herinneren dat we die eerste keer in zijn kantoor waren?'

Jacob zag het weer voor zich. De oude makelaar woedend en schreeuwend achter zijn bureau.

'En kun je je herinneren dat wij het dossier van hem kregen?'

Ook dat zag Jacob weer voor zich. De makelaar die zich omdraaide en om het dossier van Tweede Goudsbloemdwarsstraat nummer 302 riep.

'Ach, natuurlijk… shit…' riep Jacob uit. Hij stond stil en greep vertwijfeld naar zijn voorhoofd. Dat hem dat nou niet eerder was opgevallen. 'Wat stom…'

De oude rechercheur legde zijn hand op de schouder van Jacob. 'Weet je het nu?'

'Wij hebben hem nooit verteld om welk pand het ging.'

Van Opperdoes knikte langzaam. 'Precies… heel expres heb ik hem niet verteld waar het om ging. Hij begon meteen te gillen en te schreeuwen dat we zijn reputatie als makelaar aan het slopen waren. Ik kreeg niet eens de kans om een huisnummer te noemen. Maar hij wist precies om welk pand het ging en vroeg zijn secretaresse om de juiste map. Tweede Goudsbloemdwarsstraat nummer 302…'

'Ik moet nog veel leren.' Jacob perste zijn lippen op elkaar en keek kwaad en verdrietig tegelijk.

Van Opperdoes klopte goedmoedig op Jacobs schouder. 'Hou nou toch op. Iedereen maakt weleens een foutje.'

Hij draaide zich om en liep door, beschenen door de rode tl-balken uit de bordelen van de Oudezijds Achterburgwal.

'Ja, jij hebt makkelijk praten. Jij hebt hulp van bovenaf…' mompelde Jacob, maar moest er meteen zelf om glimlachen.

Van Opperdoes liep in de richting van de bordelen.

'Ja… oké… maar wat doen we nou hier?' riep Jacob hem vertwijfeld na. De oude rechercheur draaide zich om en wachtte tot Jacob weer bij hem stond.

'Ik zal het je uitleggen. We zijn het erover eens dat makelaar Lousman wist om welk pand het ging.'

Jacob knikte.

'De makelaar wist ervan… en Charlotte van Tiggelen wist ervan. Maar zij zegt dat ze de makelaar niet heeft gebeld. Dus hoe kon die makelaar weten om welk pand het ging?'

Van Opperdoes draaide zich om en zwaaide naar de prostituee die achter het raam zat. Ze opende het deurtje van haar peeskamertje.

'Wat doe jij hier? Je was toch weg van de Warmoesstraat?'

Van Opperdoes haalde zijn schouders op. 'Het bloed kruipt waar het niet gaan kan, Frederique… Waar is Mooie Annetje?'

Frederique, een rondborstige prostituee met een warm gezicht en weelderige rondingen, wees over haar schouder naar boven.

'Ha, ha… Mooie Annetje… nou, die is boven in het kantoor. Loop jij maar door.'

Van Opperdoes knikte dankbaar en liep door het peeskamertje naar de achterdeur, die toegang bood tot een sober en slecht verlicht trappenhuis. Hij besteeg brommend de steile trappen en kwam uit in het achterhuis van het oude grachtenpand.

'Annetje? Mooie Annetje?' riep hij naar boven.

'Zo… dat heb ik lang niet gehoord,' klonk het terug. Een hoofd verscheen in de trapopening. Felrood gestifte lippen lachten Van Opperdoes vriendelijk toe.

'Annetje…'

De oude rechercheur liep de laatste trap op en schudde de vrouw hartelijk de hand. Ze was ver in de zestig, maar oogde vol energie.

'Wat een ellende allemaal, hè? M'n dochter is er helemaal stuk van.'

'Dat kan ik me voorstellen…'

'Over voorstellen gesproken…' Mooie Annetje stak haar hand uit naar Jacob. 'Annet van Tiggelen.'

'Aangenaam… Jacob,' zei Jacob.

Ze wees naar de ruimte achter haar. Van Opperdoes en Jacob betraden de kamer, die ongeveer vier bij vier meter groot was. In het midden stond een grote keukentafel, met daaromheen zes stoelen. Annetje bleef links naast de toegangsdeur staan, waar op een keukenblad een ouderwets koffiezetapparaat stond. Ze pakte een koffiefilter en schepte er met een traditioneel schepje wat koffie in.

'Allebei koffie?'

Jacob bedankte beleefd. 'Voor mij niet… dank u.'

'Ach, doe mij maar een bakkie… lekker,' zei Van Opperdoes.

Annetje knikte dankbaar en goot water in het apparaat. Binnen enkele seconden klonk een tevreden gepruttel uit de machine. Annetje bleef er even naar staan kijken en kwam toen aan tafel zitten.

'Wat verschaft mij de eer?' vroeg ze.

Jacob keek rond. De keuken, die duidelijk werd gebruikt als een soort rustruimte voor de prostituees, bood uitzicht op een binnenplaats. Aan de muur hing een verouderd bord met daarop plek voor acht sleutels. Boven de sleutels konden de dames met een viltstift hun naam zetten, zodat Annetje wist wie er in welke kamer aan het werk was. Het bord was met een dikke streep in tweeën verdeeld; boven stond dag en onder stond avond.

Annetje had twee ploegen per dag aan het werk. De kamer was, net als het trapportaal, behangen met verouderd bloemetjesbehang. Het was een echt ouderwets bordeel.

Het gepruttel bereikte een hoogtepunt en dikke wolken stoom stegen boven het koffiezetapparaat uit. Annetje schonk een kopje vol en zette het voor de oude rechercheur neer. Vragend keek ze hem aan.

Van Opperdoes roerde in zijn koffie. 'Ja. het is inderdaad nogal wat, wat Charlotte heeft meegemaakt.'

Annetje ging zitten, een verslagen blik op haar gezicht.

'Het arme schaap was toch behoorlijk van slag. Ze lijkt wel zo kalm, maar toch…'

Van Opperdoes knikte begrijpend. 'Dat is heel logisch. Het is ook behoorlijk ingrijpend. Je moet de dood nooit onderschatten. Hoe kwam ze trouwens bij makelaar Lousman terecht, weet jij dat?'

Annetje glimlachte en zwaaide haar vinger heen en weer voor het gezicht van de oude rechercheur. 'Die trucjes van jou… onverbeterlijk ben je. Je weet donders goed dat ik Charlotte naar Lousman heb gestuurd.'

'Goed… goed… ik kan voor jou toch niks verborgen houden,' gaf Van Opperdoes vriendelijk toe. 'Jij kende Lousman dus. Waarvan?'

'Hij is eigenaar van dit pand. Ik ken hem al jaren. Eeuwen, eigenlijk.'

'Is het een betrouwbare man?' wilde Jacob weten.

Ze haalde haar schouders op. 'Wie is er betrouwbaar tegenwoordig? Hij heeft een grote mond en een kort lontje.'

Ze grinnikte.

'Letterlijk.'

Van Opperdoes verslikte zich bijna in zijn koffie. Jacob dacht ineens heel anders over de schreeuwende makelaar.

Mooie Annetje schudde gedecideerd haar hoofd.

'Ik weet wel waar je voor komt, Van Opperdoes. Die makelaar wist echt helemaal niks van die lijken toen ik hem belde. Ik durf daar een eed op te doen.'

Van Opperdoes ging verrast rechtop zitten. 'Wanneer heb jij hem daar dan over gebeld?'

Ze keek hem met grote ogen aan. 'Nou… direct nadat Charlotte mij huilend belde vanuit de Tweede Goudsbloemdwarsstraat, natuurlijk.'

'U hebt Lousman toen meteen gebeld?' Jacob wilde het zeker weten.

Ze snoof. 'Meteen! Dezelfde minuut. Natuurlijk, wat dacht jij dan! Ik heb eerst tegen haar gezegd dat ze naar jou moest gaan. Jou ken ik, jou vertrouw ik. Vervolgens heb ik opgehangen, en meteen die ouwe Lousman gebeld en hem de huid vol gescholden. Wat dacht je dan…'

Van Opperdoes boog naar haar toe.

'Luister Annetje… heb je hem verteld wat Charlotte jou had verteld?'

Ze dacht heel even na.

'Ik heb hem gevraagd hoe hij het in z'n bolle kop haalde om haar een woning te verhuren waar de vorige dooie huurders nog niet eens waren weggehaald.'

Ze keek tevreden van Jacob naar Van Opperdoes.

'Zoiets was het wel, geloof ik. Ja, wist ik veel hoe het zat.'

Van Opperdoes en Jacob wisselden een blik. Ineens werd hen veel duidelijk.

Загрузка...