Hoofdstuk 4

Het bureau Raampoort verrijst als een oud kasteel aan de uiterste rand van de Jordaan. Het ziet er zó indrukwekkend uit dat iedereen die over de Singelgracht de wijk binnenkomt, onwillekeurig even omhoog kijkt langs de kantelen van het gebouw. De agenten die er werken voelen die historische sfeer ook, want af en toe wanen ze zich heldhaftige ridders uit vroeger tijden, die in een verre toekomst de veiligheid van de bewoners van de oude Jordaan moeten garanderen. Na een dag hard werken buiten de deur voelde het altijd goed weer heelhuids terug te keren in de veilige burcht.

En zo betraden de oude rechercheur en Jacob het bureau door de grote, wijd openstaande voordeur. Ze zwaaiden kort maar vriendelijk naar de wachtcommandant en de paar agenten achter de balie en beklommen de monumentale zware trap naar de eerste verdieping. Het bureau klonk hol, zonder de gebruikelijke geluiden van rondlopende of rennende agenten, schreeuwende verdachten of vrolijk kletsende dames die het eten in de kantine verzorgden. Toch was er een simpele verklaring voor de vreemde stilte: het was hartje zomer en bijna iedereen in het bureau was met verlof.

De Raampoort draaide op zogenaamde 'krepeersterkte', wat stond voor het minimum aantal agenten dat absoluut noodzakelijk was om het bureau open te houden en de veiligheid op straat te garanderen. De rest van de agenten kon met een gerust hart op vakantie.

Peter van Opperdoes vond het wel fijn, die rust, na alle jaren van hectiek op bureau Warmoesstraat. Op de Warmoesstraat was het nooit rustig. Constant rumoer, drukte, toestanden. Zwervers en junks zagen de hal voor de balie vaak als hun woonkamer en hingen er uren rond, tot de wachtcommandant ze zat was en ze de deur uit schopte. Dezelfde wachtcommandant kon toeristen die met vragen kwamen, met een grote oranje pilon op zijn hoofd doodserieus te woord staan, terwijl achter hem de voetzoekers in het rond vlogen.

Van Opperdoes moest altijd glimlachen als hij terugdacht aan de Warmoesstraat. Een bureau vol gekken, dacht hij, maar wel vrolijke en betrokken gekken.

Aan de Raampoort was het rustiger, maar ook daar kon het af en toe flink spoken. Laatst nog hadden vier opgeschoten jongeren geprobeerd over de balie te klimmen, om een van hun gearresteerde vrienden te ontzetten.

Je mocht een vrolijke volksbuurt als de Jordaan ook niet vergelijken met de 'vierkante kilometer ellende' die het grondgebied van de Warmoesstraat kenmerkte. Ze hadden allebei hun charme. In ieder geval had Van Opperdoes van zijn vrijwillige overstap van de Warmoesstraat naar de Raampoort nog geen dag spijt gehad. Het was er anders, maar niet minder prettig om te werken. Het paste op een of andere manier beter bij zijn gemoedstoestand, sinds zijn vrouw was overleden.

Peter van Opperdoes liep door naar de tweede verdieping, gooide de deur van het terras open en sleepte zijn stoel naar buiten. De zon straalde over het terras heen.

'Wat ga je doen?' vroeg Jacob.

Van Opperdoes zakte in de stoel en hief zijn gezicht naar de zon. 'Even nadenken.'

'Kon je dat daar niet doen?'

'Waarom niet? We moeten toch afwachten. Deze plek is net zo goed als alle andere om af te wachten en na te denken.'

Jacob keek even naar zijn collega, glimlachte toen en sleepte een tweede stoel naar buiten.

Van Opperdoes liet de warme stralen over zijn gezicht glijden.

'Heb je een goede vakantie gehad?'

'Heerlijk. Die camping in Laag Soeren heeft echt alles. Hoewel, het is eigenlijk niet echt een camping. Een vakantiedorp, noemen ze het. Midden in het bos. Met een zwembad, een restaurant, en als je het klaphekje uit loopt, sta je midden in de Veluwse bossen. We hebben zelfs herten en wilde zwijnen gezien. Zo voor onze neus!'

'Dus nu kun je er weer tegenaan.'

Jacob haalde zijn schouders op en genoot van de warme zomerzon op het dak van het bureau.

'Je bent zelfs eerder teruggekomen. Je had nog twee dagen vrij. Niet dat het niet goed uitkwam hoor… je valt met je neus in de boter met deze zaak.'

'Daarom ben ik ook teruggekomen. Omdat jij bezig was. Weet je…' vervolgde hij, '… het klinkt heel gek, maar op de een of andere manier voelde ik dat er iets aan de hand was.'

Peter van Opperdoes opende één oog en keek naar Jacob.

'Echt waar?' Heel even dacht hij een zacht gegrinnik van zijn vrouw te horen, en toen wist hij genoeg. Hij sloot zijn ogen weer en een milde glimlach speelde om zijn lippen.

'Dat zou zomaar kunnen. Er gebeuren gekke dingen in deze wereld.'

Jacob zweeg. Sinds hij in hun vorige grote zaak bijna was neergeschoten, maar gered werd door iemand die net op tijd zijn naam riep, wist hij wel dat er soms onverklaarbare dingen gebeurden. En hij wist ook dat dat zo was, vanaf het moment dat hij met Peter van Opperdoes werkte. Maar om hem daar nou rechtstreeks naar te vragen, dat ging ook weer een beetje ver.

Een vermoeden had hij, dat wel. Een vermoeden dat het te maken had met Van Opperdoes' overleden vrouw. Maar ja, wat moest je doen? Botweg aan je collega vragen wat er aan de hand is? Of hij, de keren dat je hem in zichzelf ziet mompelen, met haar aan het praten is?

Hij keek zijn oude collega even aan. Die zat rustig achterover geleund, met zijn ogen gesloten. Jacob had weleens collega's horen zeggen dat Peter van Opperdoes niet meer dezelfde was, sinds zijn vrouw was overleden. Dat het zo'n klap voor hem was geweest, dat hij geestelijk nooit meer helemaal de oude was geworden. Of soms, heel soms, werd zelfs gesuggereerd dat hij gek geworden was, als hij in zichzelf pratend door de gangen van het bureau liep.

Jacob geloofde daar niets van. Na de vorige zaak, met de Russen in de Jordaan, had de commissaris bezorgd aan Jacob gevraagd of alles wel goed was gegaan: 'En met Van Opperdoes? Hoe ging dat? Het is toch weer zijn eerste zaak geweest sinds… nou ja, je weet wel. Moet ik me zorgen maken?'

Jacob had hem gerustgesteld. Er was volgens hem niets mis met zijn oude collega. In ieder geval zou hij hem altijd verdedigen, tegen alles en iedereen.

'Wat denk je?' vroeg de oude rechercheur.

'Hè, wat?' Jacob keek naar links, in de pretogen van Van Opperdoes.

'Wat je denkt. Je zit in jezelf te murmelen. Je lippen gaan een beetje heen en weer.'

'Niet. Echt?'

'Ja, echt.'

Jacob deed met een klap zijn mond dicht. Hij zweeg even en probeerde toen een ander onderwerp aan te snijden.

'Heb je nagedacht?'

'Waarover?'

'Je ging hier zitten om na te denken. Dus… heb je dat gedaan?'

'Je bedoelt, naast nadenken over dat murmelen van jou?'

'Ik murmel niet. Maar ja, dat bedoel ik.'

Van Opperdoes ging rechtop zitten.

'Ik snap het nog steeds niet.'

Toen stond hij op en keek op zijn horloge. 'Kom, we gaan terug. Ze zullen nu toch wel klaar zijn.'

Peter van Opperdoes wachtte niet op Jacob en liep snel de trap af, ruim voor zijn jonge collega, ervoor zorgend dat Jacob zijn ogen niet kon zien. Hij wist namelijk precies waar Jacob aan had zitten denken, en het ontroerde hem hevig.

De Tweede Goudsbloemdwarsstraat was afgesloten voor auto's en voetgangers door middel van een wapperend rood-wit lint met daarop de tekst: niet betreden, politie. Erachter stond een jonge agent met één streep op zijn schouder, die probeerde indrukwekkend serieus te kijken. In de smalle straat stonden twee witte busjes geparkeerd. Op de hoek, bij café De Kat in de Wijngaert, hadden de vaste gasten hun stoeltjes zo gedraaid dat ze de zijstraat in konden kijken, en zo precies in de gaten konden houden wat er allemaal gebeurde.

Iedere beweging van de agenten werd dan ook luidkeels van commentaar voorzien.

'Hé kijk, er komt er een naar buiten in zon wit pakkie…'

'Hij hep een sak in se hande…'

'Wedde dat er geen lijk in zit… veel te klein sakkie!'

Waarop het hele terras het uitbulderde van het lachen. Voor de vaste bezoekers van het café was het al snel duidelijk dat er geen bekende uit de buurt slachtoffer was geworden in de woning waar de politie nu onderzoek deed.

Geen Jordanees, geen tranen. Zo was het hier nou eenmaal, en zo zou het altijd blijven.

Peter van Opperdoes en Jacob liepen de Lindengracht af, en bij de afzetting hield de jonge agent het lint vriendelijk omhoog. Van Opperdoes klopte hem in het voorbijgaan even op zijn schouder en knikte vriendelijk. Jonge agenten hadden het tegenwoordig niet makkelijk, maar deze hield zich manmoedig staande onder het verbale geweld van het Amsterdamse terras.

Toen Van Opperdoes en Jacob het pand naderden, kwam een luid snuivende man in een wit pak hun richting op, een groot fototoestel op zijn forse buik torsend. Zijn gezicht stond op onweer.

'Het zal eens niet op drie hoog zijn. Jij zoekt het ook altijd voor me uit…'

'Tja, Bram…' Van Opperdoes spreidde zijn handen. 'Als ik het voor het zeggen had, vonden alle misdrijven op de begane grond plaats. Maar ja, wie ben ik?'

Bram van Wielingen, de oude politiefotograaf, snoof nogmaals luidruchtig.

'Jij bent de man die me altijd een hoop werk bezorgt. En me een hoop trappen laat beklimmen. Maar goed, alles staat erop. Ik ga dit onding uitdoen.' Hij plukte aan de witte steriele overall, alsof het een vieze deken was die om hem heen hing.

'Zijn ze nog wat verder gekomen binnen?' wilde Van Opperdoes weten. Bram haalde zijn schouders op.

'Ach, vroeger zag je plassen bloed, en dan wist je meteen dat je geluk had. Tegenwoordig zijn ze in de weer met wattenstaafjes, zaklampjes en minuscule dingetjes. Misschien hebben ze wat, misschien hebben ze niks… wie zal het zeggen? Vraag het hem maar…'

Bram van Wielingen wees over zijn schouder naar een kleine man van de technische recherche, die bij de witte vrachtwagen zijn kleding aan het uittrekken was.

'Hugo…' zei Peter van Opperdoes glimlachend en hij liep aangenaam verrast op hem af.

Hugo wurmde zich uit het witte pak en schudde geestdriftig de hand van Van Opperdoes.

'Jacob, ken je deze man?' vroeg Van Opperdoes aan Jacob.

'Hugo Pastoor,' stelde de kleine man zich voor en schudde Jacob de hand.

'Hij is de technisch rechercheur die je er altijd bij moet hebben,' fluisterde de oude rechercheur hardop.

'Ho ho, en ik dan…?' klonk een stem. Achter Peter van Opperdoes dook een tweede technisch rechercheur op, die zijn mondkapje afdeed. Een vrolijke grijns kwam tevoorschijn.

'Het lijkt wel een reünie,' zei Van Opperdoes verrast. 'Loop jij hier ook nog rond? Dat is lang geleden…'

'Niet weg te schoppen…' zei de tweede technisch rechercheur en stelde zich eveneens aan Jacob voor. 'Ton van Maan.'

'Hoe komt het dat we elkaar zo lang niet gezien hebben?' wilde Van Opperdoes weten.

Hugo Pastoor haalde zijn schouders op. 'De boel verandert, Peter. Er is veel meer te vinden, dus is er ook veel meer te zoeken…. Dus zijn er nu ook veel meer technische rechercheurs.'

Ton glimlachte. 'Dat is een diepe wijsheid, vind je niet?'

Van Opperdoes begreep het wel. Bram van Wielingen bedoelde net precies hetzelfde.

Vroeger had je een enorme plas bloed en dan mocht je blij zijn als men de bloedgroep kon vaststellen. Tegenwoordig weten ze dna veilig te stellen uit een bijna onzichtbaar druppeltje bloed of speeksel. Maar ja, dat moet je dan wel zien te vinden.

Vroeger liet je de technische recherche alleen komen als je zelf kon vaststellen dat er wel wat aan sporen te vinden zou zijn. Tegenwoordig was het onmogelijk om 'op het oog' te kunnen beoordelen of er al dan niet bewijsmateriaal te vinden was.

'Hebben jullie iets gevonden?'

Het gezicht van Ton van Maan betrok. 'Als er al een lichaam, of twee lichamen, in die kamer hebben gelegen, dan wisten de moordenaars heel goed wat ze deden. Het zijn professionals. De woning, of in ieder geval de vloer, is grondig schoongemaakt met chloor. Geen bloed, geen hersendelen, geen sporen te vinden op de plekken waar er is schoongemaakt.'

Het gezicht van Jacob betrok. 'Verdikkeme…'

Ton van Maan hief zijn vinger. 'Maar… misschien hebben we geluk. Ik denk namelijk dat ze tijdens hun bezigheden gestoord zijn.'

'Gestoord? Als in gek?' vroeg Jacob.

'Nee, als in onderbroken. Verstoord.'

Van Opperdoes' interesse was onmiddellijk gewekt.

'O? Want…?'

Hugo en Ton keken elkaar even aan, alsof ze de spanning erin wilden houden, en er nog niet uit waren wie het grote nieuws zou onthullen.

'Nou,' begon Hugo, 'de woning is dan wel schoongemaakt, en behoorlijk minutieus ook, maar het lijkt wel of ze op een gegeven moment zijn opgehouden met schoonmaken.'

'Dus je hebt wel iets gevonden?' Peter van Opperdoes klonk hoopvol. 'De bekers! Er stonden bekers op tafel. Stond daar iets op?'

Weer keken Ton en Hugo elkaar even aan. Nu mocht Ton vertellen. 'Je hebt gelijk. Er zaten vingerafdrukken op en met een beetje geluk halen we er ook nog dna vanaf. Verder hebben we nog wat kleine sporen gevonden, en een paar plekken bemonsterd.'

'Bemonsterd? Mooie vakterm, maar die ken ik niet,' bromde Van Opperdoes. 'Zeker iets nieuws?'

Jacob klopte hem bemoedigend op zijn schouder. 'Sinds ze dna kunnen opsporen van de meest kleine oppervlakten, nemen we overal sporen af. Onder andere met wattenstaafjes. Dat noemen ze bemonsteren.'

'En we hebben er toch een paar kunnen afnemen in de woning,' zei Ton opgewekt.

'Dat klinkt dus in ieder geval niet helemaal hopeloos,' concludeerde Peter van Opperdoes.

Hugo bromde. 'Zeker niet.'

Peter van Opperdoes draaide zich om en keek de straat uit. Toen keek hij nog een keer de andere kant de Goudsbloemdwarsstraat door. Nog altijd hielden de mensen op het terras hen goed in de gaten, maar de aandacht ging ook uit naar de blonde serveerster, die met een groot blad vol bier aan kwam lopen en met luid gejuich werd ontvangen.

'Maar de belangrijkste vraag, hebben we daar een antwoord op?' wilde Van Opperdoes weten.

Ton keek hem vragend aan. 'Welke?'

'Er is een getuige die zegt dat er twee mensen in die woning op de grond hebben gelegen. Klopt dat? En waren ze inderdaad dood, zoals ze zei?'

Tegelijkertijd haalden Hugo en Ton hun schouders op. 'Geen idee…' klonk het in koor.

Загрузка...