George R.R. Martin Het stervende licht

Proloog

Een zwerver, een doelloze dwaler, een verschoppeling van de schepping; deze wereld was al die dingen tegelijk.

Ontelbare eeuwen lang was hij gevallen, alleen en ongericht door de koude, desolate ruimten tussen de zonnen gevallen. Opeenvolgende generaties van sterren hadden hun grootste banen door zijn steriele uitspansel beschreven. Déze wereld hoorde nergens bij. Een wereld, geheel in zichzelf besloten, die in zekere zin zelfs geen deel uitmaakte van het melkwegstelsel; haar baan boorde in zijn vrije val dwars door de galactische ruimte heen, als een spijker die door een rond houten tafelblad wordt geslagen. Van niets maakte ze deel uit.

En dat niets was heel dichtbij. Tijdens de dageraad van de menselijke geschiedenis was deze eenzame planeet door een gordijn van interstellair stof heen gedrongen dat een klein, onbetekenend gebied aan de bovenrand van de grote lens van de melkweg bedekte. Daarachter bevond zich een aantal sterren, zo’n dertig ongeveer, nauwelijks een handvol. Vervolgens leegte, een nacht, dieper dan de dwalende wereld ooit gekend had.

Daar, op haar val door dat schaduwrijke grensgebied, stuitte ze op het uiteengevallen volk.

De Aardrijkers signaleerden haar het eerst, op het hoogtepunt van hun duizelingwekkende expansieroes, toen het Federale Rijk van de Oude Aarde nog steeds probeerde alle mensenwerelden over immense, onmogelijke afstanden heen te regeren. Een oorlogsschip, de Mao Tse Toeng geheten, zwaar beschadigd tijdens de aanval op de Hrangrans — de bemanning dood op hun posten, terwijl de motoren om beurten in en uit ruimteversnelling schoten — was het eerste schip uit het mensenrijk dat achter de Sluier der Verlokking verzeild raakte. De Mao was een wrak, luchtledig, vol met groteske lijken die doelloos door de gangen deinden en iedere eeuw wel een keer tegen de tussenschotten opbotsten. Maar de computers functioneerden nog en draaiden blindelings hun rituelen af; hun scanners werkten goed genoeg om de naamloze zwerfplaneet op hun kaarten te registreren toen de motoren van het spookschip op een paar lichtminuten afstand weer eens uitvielen. Bijna zeven eeuwen later stuitte een handelaar die uit Tober kwam op de Mao Tse Toeng en zijn registratie.

Maar dat was toen geen nieuws meer; de wereld was herontdekt.

Celia Marcyan was de tweede ontdekker. Haar Schaduwjager cirkelde een standaarddag lang om de donkere planeet heen tijdens het generatielange interregnum dat op de ineenstorting volgde. De zwerver had Celia niets te bieden, slechts rotsen en ijs en eindeloze nacht. Het duurde dan ook niet lang voor ze weer verder ging. Ze gaf de dingen echter graag namen, en dus gaf ze de wereld voor haar vertrek een naam. Worlorn noemde ze hem, maar ze vertelde nooit waarom, of wat het betekende, en bij Worlorn bleef het. En Celia reisde verder naar andere werelden en andere verhalen.

Kleronomas was de volgende bezoeker, in ni-46. Zijn onder-zoeksschip vloog er een paar maal langs en bracht de woestenijen in kaart. De planeet gaf haar geheimen prijs aan zijn sensoren; ze bleek groter en rijker dan andere, met bevroren oceanen en een bevroren atmosfeer, wachtend op bevrijding.

Sommigen beweren dat Tomo en Walberg de eersten waren die in ni-97 tijdens hun waanzinnige poging om het melkwegstelsel te doorkruisen op Worlorn landden. Of dat waar is? Waarschijnlijk niet. Iedere wereld in het mensenrijk kent wel een verhaal over Tomo en Walberg, maar het Dromende Hoertje is nooit teruggekomen, dus wie kan zeggen waar het ruimtescheepje is geland?

De volgende vermeldingen hadden meer van feiten weg en minder van geruchten. Worlorn, gespeend van sterren en van enig nut en slechts van marginaal belang, werd aangetekend op de sterrenkaarten van de Marge, het verspreid liggende groepje schaars bevolkte werelden tussen de donkere gaswolken van de Sluier der Verlokking en de Grote Zwarte Zee.

In ni-446 maakte een astronoom op Wolfheim Worlorn tot onderwerp van zijn studies; voor het eerst nam iemand de moeite om alle gegevens over deze zonderlinge ster te bundelen. Dat was het moment waarop alles anders werd. De Wolfman heette Ingo Haapala en hij kwam in grote opwinding, iets waar Wolfmensen wel vaker aan ten prooi zijn, zijn computerkamer uit. Want het zou dag worden op Worlorn — een lange, stralende dag.

Het sterrenbeeld dat Het Vuurwiel heette, verlichtte de hemel van alle buitenwerelden; het wonderbaarlijke schijnsel drong zelfs door tot de Oude Aarde. Het centrum van de formatie was een rode superreus, de Naaf, het Helleoog, de Dikke Duivel — de reus had een heleboel namen. In een baan daaromheen, keurig op gelijke afstand gerangschikt als zes knikkers van geel vuur die door eenzelfde groef rollen, bevonden zich de andere: de Trojaanse Zonnen, de Satanskinderen, de Hellekroon. De namen deden er niet toe. Waar het om ging was het Wiel zelf: zes middelgrote gele sterren die hun reusachtige rode meester hulde brachten; zowel het ongelooflijkste als het meest stabiele sterrenstelsel dat ooit ontdekt was. Het Wiel was de grote sensatie van die dagen, een nieuw mysterie voor een mensheid die allang uitgekeken was op de oude geheimen. Op de werelden met een wat hogere beschaving ontwikkelden wetenschapsmensen nieuwe theorieën om het mysterie te verklaren; voorbij de Sluier der Verlokking ontstond een cultus rond het verschijnsel, en mannen en vrouwen spraken over een verdwenen ras van stellaire technici die hele zonnen hadden verplaatst als monument voor zichzelf. Wetenschappelijke speculaties en bijgelovige verering namen enkele tientallen jaren koortsachtig toe en begonnen daarna weer te tanen, en in korte tijd was de hele kwestie in het vergeetboek geraakt.

De Wolfman Haapala kondigde aan dat Worlorn eenmaal een wijde, trage, hyperboolvormige baan rond het Vuurwiel zou beschrijven en daarbij het eigenlijke stelsel niet binnen zou gaan,

maar er toch dicht in de buurt zou komen. Vijftig standaardjaren zonlicht en dan het duister van de Marge weer in, de Laatste Sterren voorbij, om te verdwijnen in de Grote Zwarte Zee van intergalactische leegte.

Dat waren de onrustige eeuwen toen Hoog Kavalaan en de andere buitenwerelden voor het eerst een vleugje trots opsnoven en angstvallig probeerden een plaats te bemachtigen in de versplinterende historie van de mensheid. En iedereen weet wat er toen gebeurde. Het Vuurwiel was altijd al de glorie van de buitenwerelden geweest, maar tot dan toe een glorie zonder planeten.

In een eeuw vol stormen naderde Worlorn het licht: jaren van smeltend ijs, vulkanische activiteit en aardbevingen. Een bevroren atmosfeer kwam stukje bij beetje tot leven en afgrijselijke winden huilden er als monsterbaby’s. De bewoners van de buitenwerelden doorstonden het en vochten ertegen.

Er kwamen terravormers van Tober-in-de-Sluier, weerbeheer-ders uit Schemerduister en nog andere teams van Wolfheim en Kimdiss en ni-Emerel en uit de Wereld van de Zwarte Wijnoceaan. De mensen van Hoog Kavalaan hadden de supervisie, omdat Hoog Kavalaan aanspraak maakte op de zwerfplaneet. De worsteling duurde meer dan een halve eeuw en degenen die daarbij omkwamen zijn voor het nageslacht van de Marge nog steeds halve legenden. Maar ten slotte was Worlorn getemd. Toen verrezen er steden, er bloeiden vreemde bossen op onder het licht van het Wiel en er werden dieren uitgezet om de planeet geheel tot leven te brengen.

In ni-589 ging het Festival van de Marge van start, terwijl de Dikke Duivel een kwart van de hemel in beslag nam, met zijn kinderen stralend om zich heen. Op die eerste dag lieten de Toberianen hun stratoschilden blinken zodat de wolken en het zonlicht in caleidoscopische figuren dooreenliepen. Er volgden meer dagen, en de schepen kwamen. Van alle buitenwerelden en van werelden daarachter, van Tara en Daronne aan de andere kant van de Sluier, van Avalon en Jamisons Wereld, zelfs van plaatsen zo afgelegen als Nieuwholm en Oud Poseidon en ook van de Oude Aarde zelf. Vijf standaardjaren lang bewoog Worlorn zich naar het perihelium toe, en vijf jaar er vanaf. In ni-599 werd het Festival gesloten.

Worlorn ging de schemering binnen en viel de nacht tegemoet.

Загрузка...