5

Er viel een miezerig regentje.

Met de handen diep in de zakken van zijn regenjas slenterde De Cock over de smalle Achterburgwal. De kraag van zijn jas stak omhoog en drukte tegen de rand van zijn hoed, een vormeloos oud geval, waaraan hij zeer was gehecht.

Zijn voorkomen had meer weg van een zeerob in ruste dan van een oude, doorgewinterde rechercheur, die zijn sporen reeds lang had verdiend. In zijn typische, wat waggelende gang liep hij voort, een norse trek op zijn gezicht. De gladde straatstenen glommen in het stuntelige licht van een paar druipende lantaarns. Het water van de gracht stonk. In de hoek bij de brug dreef een oude matras. Uit de bomen aan de walkant kletsten dikke druppels op hem neer. Zijn blik gleed omhoog. De oude geveltjes stonden er wat mistroostig bij. Hij was doodmoe thuisgekomen en onmiddellijk in bed gekropen. Om een uur of drie had de commissaris gebeld en hem uitgenodigd voor een bespreking op het bureau. Hij had slaperig geantwoord dat hij zou komen, maar was niet gegaan. Hij hield niet van besprekingen. Ze ontaardden in de regel in zinloos gewauwel en het uitstippelen van een plan. De Cock had een hekel aan plannen. Hij had zo zijn eigen methoden van onderzoek. Na het telefoontje was hij opgestaan en zijn vrouw had een lekker etentje klaargemaakt. Het had hem weer met het leven verzoend.

Op de hoek van de Barndesteeg bleef hij staan, keek omzichtig om zich heen en glipte toen het cafeetje binnen. Het was een ritueel, stammend uit de tijd toen hij als jong agent zijn cafébezoek nog clandestien verrichtte en bedacht moest zijn voor spiedende brigadiers van de controle. Die tijd lag ver achter hem. Hij deed al meer dan twintig jaar dienst bij de recherche.

Maar het ritueel was gebleven.

Toen de dikke, met leer afgezette gordijnen achter hem dichtvielen, verstomden de gesprekken.

Door de stilte stapte hij naar de tapkast en hees zijn zware bovenlijf op een barkruk.

Smalle Lowietje zette een glas voor hem neer en greep onder de bak naar de fles Franse cognac, die speciaal voor De Cock werd gereserveerd.

‘Terug van vakantie?’ Hij schonk handig in. ‘Het is wat hè, met die moorden. We zijn er allemaal vol van.’ De Cock wiste met een zakdoek de regen van zijn gezicht en knikte traag.

Achter hem staarden de bezoekers van het cafeetje naar zijn brede rug. Hij voelde hun stekende blikken. Zijn gezicht was zonder uitdrukking. Hij stak zijn onderlip vooruit en dronk bedaard zijn glaasje leeg. Daarna streek hij met de rug van zijn hand langs zijn brede mond en draaide zich langzaam om. Hij keek naar het rijtje sombere gezichten. Ze waren hem vertrouwd. Hij kende ze, de bonte bevolking van de Walletjes. De branieachtige souteneurs, de louche handelaars en de hoertjes in hun felkleurige japonnetjes.

Blonde Antje stond het dichtst bij hem. Hij strekte zijn armen uit en drukte de toppen van zijn vingers tegen haar slanke hals. ‘Ben jij de volgende, m’n kind?’

Hij grijnsde vriendelijk.

Het meisje slaakte een gilletje en week verschrikt achteruit. De plaatsen waar De Cock haar hals had beroerd, leken gloeiende plekken. Ze sloeg haar beide handen om haar nek en staarde hem aan. Haar blauwe ogen waren groot en angstig.

‘Ik… ik…?’ stamelde ze.

De Cock knikte traag. ‘Ja,’ zei hij. ‘Jij… of iemand anders.’

Bosse Pietje, haar souteneur, wrong zich met zijn brede schouders door de voorste rij. Hij kwam dreigend voor hem staan. Zijn gezicht in woede vertrokken.

‘Ik hou niet van die geintjes!’ schreeuwde hij fel.

‘Je moet ophouden. Je jaagt die meid de stuipen op het lijf.’

De Cock keek spottend omhoog. ‘Zo,’ zei hij, ‘doe ik dat? Weet jij dan zo zeker dat ze niet de volgende is?’

Hij streek met zijn hand langs zijn kin.

‘Het zou een interessante gedachte zijn,’ zei hij peinzend. ‘Ik vraag mij toch wel af waarom jouw Antje niet bij die eerste twee was.’

Bosse Pietje stond perplex. Hij frommelde aan zijn hemd en grinnikte als een verlegen schooljongen.

‘Ja…’ zei Dikke Toontje in een helder moment, ‘daar zeg je zo wat.’ Hij greep de arm van Bosse Pietje. ‘Waarom eigenlijk mijn Gonny wel en jouw Antje niet?’

Ze stonden dreigend tegenover elkaar.

Lowietje achter de tapkast zag het gevaar. Hij liep haastig rond en perste zijn smalle lichaam tussen de beide kolossen.

‘Begrijpen jullie het niet?’ schreeuwde hij. ‘Stommeriken. Begrijpen jullie het niet? Hij wil jullie alleen maar wat op stang jagen. Hij wil jullie wakker schudden. Zijn twee moorden dan nog niet genoeg?’ Het drong langzaam tot hun botte hersenen door. Ze draaiden zich om en keken naar De Cock, die schijnbaar ongeïnteresseerd aan zijn tweede cognacje slurpte.

‘We moeten er wat aan doen,’ zei Bosse Pietje.

De Cock knikte. ‘Probeer een derde moord te voorkomen.’

Plotseling galmde een stem door het rokerige zaaltje. ‘Het-iseen-teken-van-de-hemel,’ klonk het. ‘Een vingerwijzing Gods.’ Bij de deur, tussen de zware gordijnen, stond een oude grijsaard met verwilderde ogen. Vader Mattias.


Vader Mattias was een soort privé-zendeling en als zodanig door de buurt geaccepteerd. Wanneer hij zijn stem niet verhief, maar gewoon sprak van man tot man, of, wat meer in zijn lijn lag, van man tot vrouw, was het prettig om naar hem te luisteren. Met zijn diep keelgeluid sprak hij van God, de Vader, die zijn kinderen liefheeft, de hoertjes niet uitgezonderd.

Zijn acties werden door geen enkele kerkorganisatie gesteund, omdat hij wat zonderling was. Met zijn wapperende grijze haren en imposante baard leek hij op de afbeeldingen van de profeten uit het Oude Testament. In plaats van een herdersstaf had hij een paraplu en in plaats van een lang kleed droeg hij een jacquet vol morsige vlekken en een streepjesbroek die hem veel te kort was.

Vader Mattias hielp niet alleen met het Woord, maar ook met de daad. Wanneer een hoertje te kennen gaf dat zij het hellend vlak van de zonde wilde verlaten, was hij wel bereid haar in die eerste, zo moeilijke beginperiode geldelijk te steunen. Dat deed hij ook. Het waren leningen waarvan hij nooit een cent terugzag.

Meestal hielden de vrouwtjes het nooit lang vol en verschenen na een maand of twee weer op de Wallen. Vader Mattias was dan wel verdrietig, maar vroeg nooit om zijn geld. Met dit en ander soort liefdadigheid verdwenen zo langzamerhand al zijn spaarduitjes.

Vader Mattias had vrije toegang tot alle bordelen. Niemand legde hem iets in de weg. Alleen als zijn preken wat lang duurden, werd hij door de bordeelhoudsters met zachte drang verwijderd. Want liefdadigheid is goed, maar het mocht de verdiensten niet schaden.


De Cock luisterde aandachtig.

In het vunzige cafeetje, op de hoek van de Achterburgwal en de Barndesteeg, sprak vader Mattias over Sodom en Gomorra, de beide steden die door hun groot zedelijk verderf Gods toorn hadden opgewekt en als straf voor de zonde van de aardbodem waren weggevaagd.

Vader Mattias was een vlammend redenaar, die beschikte over een uitgebreid arsenaal van bijbelteksten, waaruit hij dankbaar putte. Het was opvallend hoe hij de bezoekers van het cafetje in zijn ban hield. Deze lieden, die in feite alles deden wat God verboden had, hingen aan de lippen van de man die Gods woord verkondigde.

De Cock was niet bijzonder godsdienstig en hij aanschouwde dit fenomeen met de nodige achterdocht. Hij keek naar de gezichten en zocht naar een verklaring. Het was de angst, dacht hij, de angst gestimuleerd door de moordaanslagen, die nu al twee uit hun midden hadden weggerukt. De Cock dacht over de moorden na. Als ze door één en dezelfde dader waren gepleegd, dan moest er ergens een verband bestaan. Dikke Sonja en Bleke Gonny bedreven de prostitutie en kwamen beiden door wurging om het leven. Maar dat was dan ook het enige verband dat hij zag. Meer punten van overeenkomst waren er niet. De leeftijden liepen nogal uiteen; ook de typen.

De Cock peinsde.

Hoewel hij er zelf niet in geloofde, kon de dader toch een lustmoordenaar zijn, een sadist, die door wurging orgasme opwekte. Maar als hij daarvan uitging, moest hij zoeken naar een man met een verwrongen seksualiteit en hoe groot was dan de kring van verdachten? Bijna alle mannen, die regelmatig een bezoek aan de Walletjes brachten, hadden een of andere seksuele afwijking.

Vader Mattias sprak nog steeds. De Cock luisterde niet meer naar de woorden. Ze golfden over hem heen. Slechts de klanken drongen tot hem door.

Zowel Dikke Sonja als Bleke Gonny werden op een zondag vermoord. Een merkwaardige geschiedenis, dacht De Cock, die moorden op zondag.

Plotseling staarde hij naar de grijsaard met zijn lange haren en wilde baard. Ineens zag hij hem in een ander licht. Vader Mattias en de moorden op zondag. Was het toeval? De hersenen van De Cock werkten op volle toeren. De zondag was de dag des Heren. Toeval? Gods toorn? Sodom en Gomorra? De Cock schrok van zijn eigen gedachten. Had Vader Mattias God een handje geholpen? Hij zuchtte. Het was een oneerbiedige gedachte, maar…

Geheel verzonken in gepeins slurpte De Cock aan zijn derde cognacje. Hij hield van cognac. Bij een matig gebruik stimuleerde het zijn denken.

Toen Vader Mattias was uitgesproken en de bezoekers van het cafeetje wat beduusd achterliet, betaalde De Cock voor zijn verteringen. Hij liet zich traag van zijn kruk afglijden en laveerde naar buiten. Het regende nog steeds.

De Cock tuurde langs de stille gracht. Hier en daar schemerde nog het schijnsel van een rood lampje en een enkele schimmige figuur schuifelde langs de geveltjes.

Wat verderop zag hij het silhouet van een opgestoken paraplu en een jas met wapperende panden.

Hij bleef enige ogenblikken staan en wachtte tot de afstand wat groter werd. Daarna trok hij zijn hoed wat dieper over zijn hoofd en slenterde in de richting van het krimpend schaduwbeeld.

De Cock was een meester in het volgen. Zelfs in de nacht, wanneer hij zich niet in de menigte kon oplossen, wist hij in de stille, uitgestorven straten, zijn prooi ongemerkt na te gaan. Hij maakte daarbij handig gebruik van portieken, uitbouwen, spiegelruiten, geparkeerde auto’s en andere obstakels. De Cock had het devies ‘zien zonder gezien te worden’ tot een werkelijkheid verheven.

Hij had al zijn kundigheid in het volgen nu niet nodig. De man die hij naging, was er niet op bedacht dat hij werd gevolgd. Hij keek geen enkele maal om. Stug stapte hij door de regen. De paraplu schuin voor zijn hoofd. Via de Hoogstraat liep de man naar de Dam. Hij stak dwars het plein met de kleine steentjes over. De Cock volgde op ruime afstand. Om het paleis heen schuifelde de man naar de Raadhuisstraat. Voor een oude grijsaard liep hij vrij snel.

Op de Westermarkt bleef hij staan onder een boom. Zijn rug rustte tegen de stam. De oude scheen vermoeid. De Cock kwam aarzelend dichterbij.

Plotseling verscheen uit het donker van achter de kerk een nog jonge, wat zwaargebouwde man. Hij liep iets voorover, de voeten naar binnen gekeerd. Onder zijn arm droeg hij een pakje. Hij liep op de grijsaard toe en rolde het pakje uit. Het was een deken.

De Cock keek gespannen toe.

Voorzichtig en met een gebaar van tedere bezorgdheid legde de jongeman de deken om de tengere schouders van de oude. Daarna sloeg hij zijn arm beschermend om hem heen en leidde hem zachtjes voort.

De Cock ging het tweetal na.

Bij een van de huisjes achter de kerk strompelden ze een stoepje op. Het ging moeizaam. De oude had blijkbaar te veel van zijn krachten gevergd. Boven op de stoep bleven ze staan. De jongeman tastte in zijn zak, boog zich daarna iets voorover en opende de deur. Samen gingen ze naar binnen.

Vanuit de schaduw van een van de steunberen van de kerk keek De Cock naar het huis. Hij zag hoe op de beletage het licht werd ontstoken. Even later verscheen voor de ramen de wat plompe gestalte van de jongeman. Hij schoof de gordijnen dicht.


De Cock kwam behoedzaam uit de schaduw van de Westerkerk en slenterde terug. Hij waggelde wat, als een boemelaar, die net iets te veel heeft gedronken, en vloekte binnensmonds op die rotbaan, die hem in dit hondenweer achter een oude grijsaard deed aanhollen.

Het regende nog steeds; een uiterst fijne motregen die langzaam door zijn jas drong. In zijn maag gloeide de warmte van de cognac, maar hij was bang dat het niet genoeg was om een verkoudheid te weren. Hij besloot nog even bij Lowietje binnen te stappen.

Voor hij de Dam overstak, bleef hij staan onder de galerij van het Koninklijk Paleis en sloeg zijn hoed uit. Achter een van de pilaren stond een paartje te vrijen. De Cock zuchtte. ‘Hoe hebben ze er zin in,’ mompelde hij en stapte het plein over.

Het was nog stil op de Achterburgwal. De regen hield de klanten weg. De vrouwtjes zaten wat verveeld achter hun ramen. Ze lazen romannetjes of breiden heel huiselijk aan een jumper. De Cock wist eigenlijk niet wat hij op dit uur op de gracht moest zoeken. Hij begreep zelf niet waarom hij in die miezerige regen bleef ronddrentelen. Doelloos. Want zijn gedachten waren verward. Er zat geen lijn in zijn denken. Hij had alleen het wanhopige gevoel dat hij de moordenaar snel moest vinden, voordat er nog meer ongelukken gebeurden. Hij had in het cafeetje van Lowietje niet geschertst. Hij meende wat hij zei. De moordenaar zou het bij die twee niet laten. Een van de vrouwtjes zou het volgende slachtoffer zijn. Wie?

Aan de andere kant van de gracht, tegenover het pandje van Tante Dien, bleef hij staan en wreef met zijn hand over zijn nat gezicht. Wat bepaalde de keuze van de dader? Hoe zocht de moordenaar zijn slachtoffers uit? Het was geen zaak van toevallige ontmoetingen of zich onverwachts voordoende omstandigheden. De dader behoefde geen gunstige gelegenheid af te wachten. Hij kon kiezen. Bij welk vrouwtje hij ook binnenstapte, altijd waren de omstandigheden gunstig. Door de aard van hun bezigheden plaatsten de vrouwtjes zichzelf in een onverdedigbare positie. Liggend op hun rug waren zij voor een wurgmoordenaar een haast weerloos slachtoffer. De Cock perste zijn lippen op elkaar. Volgde de moordenaar bij zijn keuze eenvoudig zijn impuls of zat er een systeem in? En zo ja, welk? Het hamerde in zijn hoofd. Hoe-zocht-hij-ze-uit?

Hij wilde juist weer verder stappen, toen hij boven zijn hoofd een zacht gefluit hoorde. De Cock keek omhoog. De regen priemde in zijn ogen. Uit het opgeschoven raam op de eerste verdieping stak het hoofd van een vrouw. Hij kon de gelaatstrekken niet onderscheiden. Hij realiseerde zich even waar hij zich ongeveer bevond en wist gelijk dat het Barbara was. Ze wenkte. De Cock ging het deurtje in en hees zich aan de leuning omhoog. Ze wachtte hem op, boven aan de trap.

‘Kom binnen,’ zei ze met een warme stem.

De Cock gaf haar zijn natte hoed.

Ze trok haar neusje iets op.

‘Doe die vieze natte jas ook maar uit,’ zei ze. ‘En veeg je voeten.’

De Cock gehoorzaamde gewillig.

Ze borg zijn natte spulletjes weg en wierp hem een handdoek toe. De Cock droogde zijn gezicht en haalde een kam door zijn stugge haar. Het kamertje was knusjes ingericht. Het was er ook behaaglijk warm. Voor de haard lag een grote, zwarte kater. Hij hief zijn kop even op, knipoogde en sliep weer verder. De kat was gewend aan vreemd bezoek.

‘Wat zoek je nu nog op de gracht?’ vroeg ze.

De Cock liet zich in een van de fauteuiltjes zakken. ‘Een moordenaar,’ zei hij.

Ze ging tegenover hem op de bank zitten, haar knieën opgetrokken. Ze zag er lief uit in een soort overhemdblouse boven een nauwsluitende pantalon. Het lange, blonde haar hing bij haar schouders neer en omkranste het gezichtje met de matbleke huid. Haar blauwe ogen lachten hem vriendelijk toe. Hij ontweek haar blik. De tederheid die uit haar ogen straalde, verwarde hem een beetje.

‘Ik zag je staan,’ zei ze. ‘Met die oude hoed herken ik je uit duizenden.’

De Cock glimlachte. ‘Heb je er belang bij om mij te herkennen?’

Ze haalde lichtjes haar schouders op.

‘Welk belang heeft een vrouw erbij om een man uit duizenden te herkennen?’

De Cock antwoordde niet. Hij wist wat ze bedoelde. Hij kende haar al jaren en dit was niet de eerste keer dat ze dergelijke toespelingen maakte op de genegenheid die ze voor hem koesterde. Het bezorgde hem altijd een vreemd gevoel van binnen. Hij begreep het niet.

‘Ik ben met die moorden bezig,’ zei hij ontwijkend.

‘Ja,’ zei ze, ‘ik weet het. Ik heb je gisterennacht aan de overkant van de gracht aan het werk gezien. Je hebt geen enkele keer in deze richting gekeken.’

In haar stem klonk een licht verwijt.

De Cock zuchtte. ‘Als je zo doorgaat,’ zei hij, ‘kan ik beter opstappen.’

De uitdrukking op haar gezicht veranderde plotseling.

‘O nee,’ zei ze met een zweem van wanhoop, ‘jij blijft. Op avonden als deze, wanneer buiten de bomen staan te huilen, voel ik mij eenzamer dan ooit.’

De Cock keek haar aan. ‘Waarom stap je er niet uit? Je bent nog jong. Zoek een nette, degelijke man.’

Om haar lippen speelde een lachje. ‘Er zijn weinig mannen zoals jij.’

De Cock schudde zijn hoofd. ‘Je zou er niet meer over beginnen,’ zei hij.

Ze nam haar benen van de bank en schoof iets naar voren. Haar gezichtje stond ernstig.

‘Waarom niet? Waarom mag ik er niet over praten? Waarom snoer je mij toch altijd de mond, wanneer ik erover begin. Is het zo erg? Ik heb altijd naar een grote, sterke man verlangd. Een man zoals jij, die niet bij elke blik hongerig naar mijn heupen kijkt.’

Hij krabde achter in zijn nek. Het was een verlegenheidsgebaartje, waarop hij zich dikwijls betrapte.

‘Misschien…’ zei hij wat aarzelend, ‘misschien kan ik het beter verbergen. Of… misschien ben ik niet zo hongerig meer.’

Ze keek hem onderzoekend aan. ‘Waarom kom je dan?’

‘Je hebt me geroepen. Herinner je je?’

Ze knikte. ‘Dit keer. Maar al die andere keren dat ik je niet geroepen heb?’

De Cock wreef met zijn hand over zijn gezicht.

‘Kom, Barbara, laten we erover ophouden. Ik ben oud genoeg om je vader te zijn. Wanneer ik wel eens bij je kom praten, dan doe ik dat… eh, omdat ik je een aardige meid vind en… eh, omdat ik hoop dat je nog eens uit de buurt zult verdwijnen.’

Ze strekte haar hand naar hem uit en streek met haar vingers langs de mouw van zijn colbertjasje.

‘Waarom wil je zo graag dat ik eruit ga? Wat heb jij er voor belang bij? Het maakt voor jou toch niets uit of ik hier zit of een ander meisje?’

De Cock zuchtte. ‘Je bent moeilijk vanavond. Ik denk dat het komt door het weer. Die miezerige regen buiten maakt je melancholiek. Ik begrijp best dat je je eenzaam voelt. Er zijn geen klanten en je hebt niets te doen. En daarom bespeel je mij met bedekte liefdesverklaringen.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Dat is toch niet fair, Barbara? Dat heb ik toch niet aan je verdiend? Hoe vaak ben ik in de loop der jaren niet bij je gekomen om zomaar eens met je te praten over andere dingen dan de business, alleen omdat ik wist dat je daaraan behoefte had, omdat ik begreep dat je soms walgde van de buurt.’ Hij zuchtte opnieuw. ‘Goed, ik mag je graag. Maar wat betekent dat? Als ik bij je kwam met dezelfde bedoelingen als die “hongerige” mannen van wie je sprak, dan zou je mij op den duur toch ook verachten? Zie je, en dat wil ik eenvoudig niet.’

Ze liet haar hoofdje zakken en antwoordde niet. Pas na een poosje keek ze op. Op haar wang lag een traan en het zwart van haar ogen was doorgelopen. ‘Je neemt het mij toch niet kwalijk?’ zei ze.

Haar lippen trilden.

De Cock glimlachte vertederd. ‘Natuurlijk niet, m’n kind. Hoe zou ik het kunnen?’

Hij legde zijn hand op haar knie. ‘Kom,’ zei hij vriendelijk, ‘kijk eens of mijn jas al een beetje is bijgedroogd.’

Ze stond op en liep naar het achterkamertje, waar haar bed stond. Met een peinzende blik in zijn ogen keek hij haar na en beschouwde de fraaie welving van haar heupen. Hij wreef nog eens langs zijn gezicht en stond moeizaam op. Ze hielp hem in zijn jas.

‘Praat eens met Vader Mattias,’ zei hij. ‘Of neem contact op met je ouders. Ik weet zeker dat ze je met open armen zullen ontvangen.’

Ze schonk hem een droeve glimlach. ‘Ik zal er eens over denken,’ zei ze.

Hij nam zijn hoed van haar aan en strompelde het trapje af. Het regende nog steeds. De Cock zuchtte diep. Hij keek niet om.


De Cock liet zich de volgende dag niet op het bureau zien. Zijn stoel bleef leeg. Het zo vertrouwde silhouet van zijn imposante gestalte voor het raam, zijn dominerende persoonlijkheid, waren door de jaren heen zo verweven met de recherchekamer van bureau Warmoesstraat, dat zijn afwezigheid direct het gevoel gaf dat er iets aan het interieur ontbrak.

De jonge Vledder zat ermee in zijn maag. Zonder De Cock voelde hij zich onzeker en wist niet precies welke stappen hij in het onderzoek zou nemen. In het kielzog van De Cock leek het allemaal zo gemakkelijk, zo probleemloos, een kinderlijk spelletje van vraag en antwoord. Toen De Cock maar niet verscheen, had hij hem opgebeld en zijn vrouw aan de telefoon gekregen. Die had hem gezegd dat De Cock vandaag niet kwam. Meer niet. Hij had niet eens verder durven vragen. De Cock kwam niet en daarmee uit.

De commissaris was humeurig. Hij liep rond met een nors gezicht. Hij had al een paar maal naar De Cock gevraagd en Vledder had met vage uitvluchten getracht z’n afwezigheid te verklaren. De ouwe had de uitvluchten doorzien. Zijn humeur was er niet beter op geworden. De Cock had de vorige dag, zonder enige verontschuldiging, de door hem gearrangeerde bespreking genegeerd. Hij was eenvoudig niet verschenen. Dat zat de commissaris hoog.

Iedereen wist dat De Cock een eigenwijze kerel was, een buitenbeentje, die simpeltjes weigerde aan de leiband van zijn superieuren te wandelen. Dat was algemeen bekend. Wanneer De Cock niet zo dikwijls blijk had gegeven van zijn uitzonderlijke gaven, dan was zijn loopbaan bij de recherche alleen al omwille van dat gebrek aan discipline vroegtijdig beëindigd. Maar men durfde de oude rot niet erg best aan. Men liet hem in de regel maar zijn eigen gang gaan. Dat was het beste. Toch had de commissaris steeds weer moeite om het vrijbuitersgedrag van De Cock te accepteren. Het tastte zijn waardigheid aan. Het ellendige was dat De Cock later altijd een grondige reden had voor zijn gedrag. Dat maakte zijn superieuren wat huiverig en onzeker. Er waren er al velen geweest die zijn vrijheidsdrang hadden willen beteugelen. Het lukte altijd, maar duurde nooit lang. Wanneer men hem op zijn gebrek aan discipline wees, toonde De Cock zich steeds bijzonder berouwvol en onderdanig en deed vanaf dat moment geen stap meer zonder bevel of opdracht. Het gevolg was dat hij geen enkel initiatief meer ontplooide en de zaak geen steek verder kwam. In arren moede gaf men hem dan maar weer de vrije hand. Het liefst zette men hem op een dood spoor en liet hem kleine, onbeduidende diefstalletjes opknappen. De Cock had daar geen bezwaar tegen. Hij wist toch dat men hem weer van stal zou halen, wanneer men in de knoei zat. En men zat in de knoei. Daarom permitteerde De Cock zich de vrijheid niet op het bureau te verschijnen. Het was maandag en dat vond hij een geschikte dag om met zijn hond te gaan wandelen.

Hij dronk eerst koffie met zijn vrouw en babbelde met haar over een huwelijkscadeau voor nicht Clara, die rijkelijk laat, toch nog onverwacht aan de man was gekomen en nu het onderwerp vormde van bijna alle gesprekken binnen de clan van ‘De Cocksen’…

Toen dat onderwerp was afgedaan, belde hij het Bevolkingsregister en vroeg inlichtingen omtrent de familiebetrekkingen van een man, zich noemende Vader Mattias, en van een vrouw, die luisterde naar de naam Barbara. Hij noteerde de verkregen inlichtingen in zijn notitieboekje en zette zich breed achter zijn derde kopje koffie.

‘Wie is Barbara?’ vroeg zijn vrouw nieuwsgierig.

De Cock glimlachte. ‘Een lief hoertje,’ antwoordde hij gnuivend.

Zijn vrouw trok haar wenkbrauwen op. ‘Lieve hoertjes,’ zei ze met een zweem van achterdocht, ‘zijn die er dan?’

De Cock knikte heftig. ‘Barbara is er één van. Het kind hoort eigenlijk helemaal niet op de Walletjes thuis. Ze zou volgens mij een lief huisvrouwtje moeten zijn met een stel kindertjes en een man. Liefst een ruwe, wat onbehouwen klant, maar met een goed hart.’

‘Een man zoals jij.’

De Cock keek op. ‘Gek,’ grinnikte hij, ‘dat was precies wat zij zei.’

Zijn vrouw monsterde de uitdrukking op zijn gezicht. ‘Ken je haar goed?’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Wat heet goed? Ik weet dat ze uit een klein stadje komt. Ze heeft daar een vijfjarige hbs doorlopen en kwam na haar schooltijd op een kantoor terecht. Ze knoopte een liefdesverhouding aan met een van haar chefs, een wat oudere, getrouwde man, die zelf al dochters had van haar leeftijd. Toen de zaak na een jaar of twee uitlekte, kwam ze in opspraak. De man ging terug naar zijn eigen vrouw en vroeg vergiffenis voor zijn “onbedachtzaamheid”. Hij werd weer in liefde opgenomen.’


‘En Barbara?’

De Cock roerde in zijn koffie. ‘De mensen,’ zei hij peinzend, ‘zijn soms erg wreed en onrechtvaardig. Barbara kreeg de schuld van alles. Ze had de zo keurig bekendstaande huisvader natuurlijk verleid. Het was een schande. Het nette stadje was er ondersteboven van. Men schold haar uit voor slet en wees haar na op straat. Barbara kon die smaad op het laatst niet meer verkroppen en verhuisde naar Amsterdam om de beschuldigingen waar te maken. Zo kwam ze in de prostitutie.’

‘Had ze schuld?’

Hij maakte een gebaartje. ‘Och,’ zei hij, ‘wie praat er hier van schuld? Zulke dingen gebeuren. In een grote stad valt zoiets nauwelijks op, maar in een kleine, bekrompen gemeenschap heeft het voor de betrokkenen in de regel verstrekkende gevolgen. Barbara was niet beter of slechter dan andere meisjes van haar leeftijd.’ Hij zuchtte. ‘Het was alleen jammer dat ze haar liefde richtte op een wat oudere man, die bovendien nog getrouwd was. Anders was er waarschijnlijk niets gebeurd. Dan zat ze nu in een proper nieuwbouwhuisje met witte gordijntjes, waste luiers en gruwde van het woord prostitutie.’

Zijn vrouw keek hem glimlachend aan. ‘Haar interesse,’ zei ze fijntjes, ‘schijnt wel uit te gaan naar wat oudere mannen.’

De Cock wreef met zijn hand over zijn gezicht. Hij kende iedere intonatie van haar stem en proefde de lichte toespeling op zijn leeftijd. ‘Zo oud ben ik nu ook weer niet,’ antwoordde hij wat nukkig. ‘Bovendien… bovendien heeft het niets te betekenen. Ik ben misschien de enige fatsoenlijke kerel die nog wel eens in haar kamertje komt. En dan…’ Hij grijnsde wat voor zich uit. ‘Welke vrouw ziet er nu iets in mijn goedaardige hondenkop?’ Zij kwam lachend naar hem toe. ‘Ik,’ zei ze, ‘dat weet je toch?’ Hij keek haar aan. ‘Och,’ zei hij wat weemoedig, ‘je went tenslotte aan alles.’

Hij stond loom op, kuste zijn vrouw op haar voorhoofd en pakte de hondenriem. Flip stond al naast hem met opgeheven kop. De Cock klopte hem zachtjes tegen de flanken en deed hem de riem om.

‘Kom makker,’ zei hij, ‘we gaan wandelen.’

Voor hij wegging stopte hij zijn notitieboekje in zijn zak.

Загрузка...