Frederik van Dendermonde verschoof op zijn stoel.
‘Het is misschien beter,’ begon hij kalm, weloverwogen, ‘dat ik eerst de achtergronden wat belicht.’ Hij sloot even de ogen om zich beter te concentreren. ‘Een jaar of zeven geleden kwam ik als patiënt in contact met dokter De Beaumonde. Ik had enige psychische moeilijkheden, die voor mij als directeur van een groot bedrijf bepaald hinderlijk waren. Ik kon soms mijn werk niet meer naar behoren verrichten. Ik hoorde van vrienden in het bedrijf, dat een zekere dokter De Beaumonde aan de Keizersgracht in Amsterdam opmerkelijke resultaten boekte met behandelingen onder hypnose. Ik vond inderdaad veel heil bij zijn therapie en kreeg interesse in zijn methodieken. Op een dag besprak hij met mij de mogelijkheid van een groepstherapie. Hij had het plan opgevat om patiënten, van wie hij wist dat hun moeilijkheden eenzelfde oorsprong hadden, tezamen te brengen in een groep, zodat men over en weer ervaringen kon uitwisselen.’
‘De groep van dertien.’
Frederik van Dendermonde knikte bedachtzaam.
‘Het begon wat aarzelend, onwennig, maar op den duur werden wij door die groepstherapie vrienden van elkaar. De band bleek zo hecht, dat wij besloten ook na de dood van dokter De Beaumonde onze samenkomsten voort te zetten. We vonden er veel baat bij.’
‘Gebeurde het vaak?’
‘We kwamen eenmaal in de twee maanden bij elkaar. Meestal op neutraal terrein, dus niet bij een van ons thuis, maar ergens buiten in een restaurant of in een zaaltje, dat ik voor dat doel huurde.’
‘U was van het begin af de leider van de groep?’
Frederik van Dendermonde trok zijn rechterschouder wat omhoog en schonk De Cock een flauwe glimlach.
‘Daar is nooit officieel over gestemd. Het ging feitelijk vanzelf. Eenieder meende dat ik de aangewezen man was om alles te regelen.’
‘Wanneer begon de chantage?’
‘Het zal ongeveer een jaar na de dood van dokter De Beaumonde zijn geweest, dat een van ons een plattegrond van Amsterdam toegezonden kreeg met het dringend verzoek om op de aangekruiste plek te verschijnen in verband met een belangrijke mededeling.’
‘Wie was dat?’
‘Jan-Willem Hoffmann. Hij was vrijwel zeker de eerste die op zo’n manier werd benaderd. Het opmerkelijke vind ik achteraf, dat hoewel er bij ons in de groep een vertrouwelijke sfeer heerste, Jan-Willem er in het begin niet over heeft gesproken. Hij is gewoon op de chantage ingegaan. En zo was het ook met mij. Pas vorig jaar kwam het op een van onze bijeenkomsten plotseling ter sprake. Ik meen dat het Mildrid van Vlissingen was die ermee voor de dag kwam. En toen bleek, dat alle leden van de groep al geruime tijd op precies dezelfde wijze werden gechanteerd aan de hand van de vertrouwelijke mededelingen die wij tijdens de behandeling aan dokter De Beaumonde hadden gedaan.’
‘Wie chanteerde?’
Frederik van Dendermonde gebaarde heftig.
‘Estella de Beaumonde. Zij heeft daar, naar mijn weten, nooit een geheim van gemaakt. Ze ondertekende haar brieven met Estella en verscheen persoonlijk om het bloedgeld van ons in ontvangst te nemen. Dat gebeurde altijd in de avond op een of andere stille plek, die ze blijkbaar van tevoren met beleid had uitgezocht.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Wat besloten jullie te doen?’
Frederik van Dendermonde wreef over zijn kin.
‘Jan-Willem Hoffmann wilde naar de politie gaan. Toen hij op een avond lichtelijk aangeschoten moed had opgevat, is hij ook inderdaad op het politiebureau aan de Warmoesstraat geweest. Er was geen recherche aanwezig. Zijn aangifte werd niet opgenomen. Hij diende zich de volgende morgen te melden.’
‘En?’
‘Ik heb het hem afgeraden. Ik zei hem, dat ook bij de politie niet alles waterdicht was. Ik had publicaties gelezen over corruptieschandalen. Daarom stelde ik Jan-Willem voor gewoon niet meer te betalen. Bij een volgende confrontatie met Estella moest hij onomwonden zeggen dat de chantage, wat hem betrof, was afgelopen en dat hij ook de andere leden van de groep had geadviseerd om geen cent meer te geven.’
De Cock trok een somber gezicht.
‘Het werd zijn dood.’
Frederik van Dendermonde zuchtte.
‘We lazen het in de krant en belegden een spoedzitting. Geen van ons wilde het geloven. We dachten dat Jan-Willem Hoffmann gewoon het slachtoffer was geworden van een willekeurige moordenaar. We konden eenvoudig niet geloven, dat Estella de Beaumonde tot zoiets gruwelijks in staat was. Om wat zekerheid te verkrijgen, besloten we dat Alexander Peetersen bij zijn volgende ontmoeting met Estella op dezelfde wijze zou reageren.’
‘Ook hij zou zeggen dat hij voortaan niet meer zou betalen en dat ook de andere leden van de groep dat niet meer zouden doen?’
‘Precies. Dat was het plan. Alexander Peetersen wilde dat ik met hem meeging naar het ontmoetingspunt, maar ik was bang dat Estella dan niet zou komen opdagen. We kwamen overeen, dat Alexander eerst alleen naar het ontmoetingspunt zou gaan en dat ik hem na enkele minuten zou volgen.’
‘Vanuit Lotus, het Chinese restuarant.’
‘Dat was dichtbij.’
‘Wat gebeurde?’
Frederik van Dendermonde aarzelde. Het leek alsof het hem moeite kostte verder te gaan. Hij slikte.
‘Toen Alex ongeveer tien minuten weg was, verliet ik het restaurant en liep van de Binnen Bantammerstraat naar de Geldersekade en vandaar via de Nieuwe Ridderstraat naar de Lastageweg.’ Hij zweeg even. Hij zag bleek. ‘Ik zag ze voor mij staan. Op een open plek. Ik was nog geen tien meter van hen vandaan. Ik zag alles duidelijk in het licht van een hoge lantaarnpaal. Plotseling nam Estella een revolver uit haar tasje en schoot op Alex. Het waren drie doffe knallen. Alex zakte ineen. Het gebeurde zo snel, zo onverwachts, dat ik niet kon reageren. Ik was verlamd. Mijn benen weigerden. Als aan de grond genageld bleef ik staan en zag Estella vluchten.’ Hij streek met zijn hand langs zijn ogen. ‘Ik ben nog nooit in mijn leven zo geschokt geweest.’
De Cock keek hem onderzoekend aan. ‘Toen u weer wat tot uzelf kwam, bedacht u dat Estella moest sterven?’
De lange schrale man knikte traag.
‘Ik besloot het voor te stellen aan de groep.’
‘Waarom ging u niet naar de politie? U was ooggetuige. Met uw verklaring zou de zaak snel zijn geklaard.’
Frederik van Dendermonde spreidde zijn handen.
‘Ik ben jurist,’ sprak hij somber. ‘Ik oefen het beroep niet uit, maar ik heb wel de titel van meester in de rechten. Misschien zou ik daarom in het recht moeten geloven.’ Hij schudde triest het hoofd. ‘Ik mis daarvoor het geloof en het vertrouwen.’
De Cock blikte naar hem op.
‘Ik ben politieman… al meer dan dertig jaar. Ik heb het geloof en het vertrouwen… nog steeds.’
Frederik van Dendermonde zuchtte omstandig.
‘Dan bent u een benijdenswaardig mens.’ Het klonk wat schamper. ‘Maar wat kunt u doen? U kunt slechts de waarheid aan het licht brengen. Meer niet. Wat anderen met die waarheid doen, onttrekt zich aan uw gezag. De officier van justitie heeft het recht om te seponeren… om zaken niet te vervolgen. Anders gezegd: in de prullenbak te laten verdwijnen. En van dat recht maakt hij driftig gebruik.’ Hij stak een arm omhoog. ‘Leden van de rechterlijke macht, ze komen nauwelijks meer tot een rechtvaardig vonnis.’ Hij glimlachte smalend. ‘En van de executie, de tenuitvoerlegging van de straffen die nog worden gegeven, komt vrijwel niets terecht. Onze huidige gevangenissen en inrichtingen lijken meer op bioscopen met een doorlopende voorstelling, de gevangenen lopen naar believen in en uit.’
De Cock lachte niet. Het betoog van de lange schrale man deed hem pijn. Een moment overdacht hij om met hem in debat te gaan. Het leek hem zinloos. Hij boog zich naar hem toe.
‘Daarom besloot u met de anderen het recht in eigen hand te nemen?’
Frederik van Dendermonde keek naar hem op. ‘Zo besloten wij,’ sprak hij simpel.
‘U verwierf voor u en de anderen elf wapens en wachtte Estella de Beaumonde in Bloemendaal op.’
‘Inderdaad.’
‘U bracht Estella naar de duinen, bond haar vast aan een boom en ieder van u loste een schot op haar.’
Frederik van Dendermonde liet zijn hoofd zakken. ‘Eenieder van ons wilde aan de executie zijn of haar deel hebben.’
‘En de wapens?’
‘Die heb ik na de executie weer verzameld en in de Noordzee laten gooien.’
De Cock stond op. Het verhoor van Frederik van Dendermonde had veel van zijn geestkracht gevergd. Hij liep wat heen en weer om een dof gevoel uit zijn hersenen te verdrijven. Bij het mededelingenbord, voor een haastig opgeprikt opsporingsbericht met de foto van een ontsnapte gevangene, bleef hij staan. Pas na een poosje draaide hij zich om. Zijn gezicht stond strak en vertoonde vrijwel geen expressie.
‘Heer Van Dendermonde… u kunt gaan. U moet zich wel elk moment voor mij ter beschikking houden. Ik heb namelijk nog een verrassing voor u in petto.’
‘Een aangename?’
De Cock schudde traag het hoofd. ‘Ik vrees van niet.’