Toen Frederik van Dendermonde was vertrokken, zakte De Cock terug op zijn stoel. Hij leunde wat achterover en tilde met een van pijn vertrokken gezicht zijn benen op het bureau. Hij zag er moe uit, afgetobd. De strijd tegen de misdaad werd met het klimmen van de jaren steeds gecompliceerder. Er was veel onbegrip en wantrouwen jegens het gezag… het gezag dat hij vertegenwoordigde en in stand hield.
Vledder kwam bij hem zitten.
‘En hiermee is alles opgelost,’ lachte hij bevrijd. ‘Estella de Beaumonde pleegde chantage op dertien voormalige patiënten van haar man. Toen de patiënten opstandig werden en niet meer wensten te betalen, schoot ze, duidelijk om de anderen angst in te boezemen, de rebellen neer.’
De Cock knikte.
‘Het werkte averechts. De patiënten sloten zich nauwer aaneen, veroordeelden Estella ter dood en voltrokken het vonnis gezamenlijk in de duinen bij Bloemendaal.’
Vledder gebaarde weids.
‘Rest ons nog de namen van Frederik van Dendermonde, Mildrid van Vlissingen en de negen anderen aan de politie in Bloemendaal te melden en de zaak is rond.’
De Cock grijnsde.
‘Fini… afgelopen… het doek is gevallen.’
Het klonk cynisch, spottend.
Vledder reageerde verbaasd.
‘Wat wil je dan nog?’
De Cock haalde zijn benen van het bureau en stond op. Hij legde vertrouwelijk zijn hand op de schouder van zijn collega. ‘Jij bent altijd een enorme steun voor mij geweest, Dick,’ sprak hij gedragen. ‘Ook in deze zaak. Ik ben je daar uiterst dankbaar voor.’
Vledder trok een grimas.
‘Doe niet zo dramatisch.’
De Cock schudde het hoofd.
‘Ik meen het serieus, Dick. Ik hoop ook nu weer op je te kunnen rekenen.’
De toon van De Cock prikkelde Vledder.
‘Natuurlijk kun je op mij rekenen,’ reageerde hij fel. ‘Dat is toch helemaal geen punt.’
De Cock wreef nadenkend over zijn kin.
‘Ik verdwijn een dag. Hooguit twee dagen. En in die tussentijd ben ik voor niemand te bereiken. Als er iemand naar mij vraagt, bijvoorbeeld de commissaris of die luitjes uit Bloemendaal, dan verzin je maar wat.’ Hij pakte de grote gele enveloppe van zijn bureau en hield die omhoog. ‘De dertien namen zijn alleen mij bekend. Begrijp je? Jij kent ze niet. Ik wil niet dat ze nu al aan Bloemendaal bekend worden gemaakt.’ Hij liep met de enveloppe onder zijn arm naar de kapstok. De vermoeide trek was van zijn gezicht verdwenen. Om zijn lippen speelde een milde glimlach. ‘En maak je verder geen zorgen. Ik neem wel contact met je op.’
Vledder liep hem verbaasd na.
‘Wat ga je doen?’
Bij de deur draaide De Cock zich om.
‘Een moord uitlokken.’
Precies achtenveertig uur later was rechercheur De Cock in de Warmoesstraat, in de recherchekamer terug. Hij leek nerveus, gespannen. Haastig liep hij op Vledder toe.
‘Zijn er nog moeilijkheden geweest?’
De jonge rechercheur schudde het hoofd.
‘Nauwelijks.’
‘Heb je gedaan wat ik je heb gezegd?’
‘Ja… ik heb alles… ook de vier wagens die je had gevraagd. Geloof me, dat gaf me nog de grootste moeite.’
‘Staan ze al opgesteld?’
Vledder wees naar een kaart op zijn bureau.
‘Hier op de parkeerplaats aan de Oosterdokskade bij het oude opleidingsschip Pollux. Precies, zoals jij het wilde. In een carré, tussen de andere wagens in en met de koplampen op het midden gericht.’
De Cock knikte dankbaar.
‘Weet rechercheur Riggelink al waarom het gaat?’
Vledder schudde het hoofd.
‘Ik heb hem wel een kogelvrij vest uitgereikt.’
‘En de anderen?’
‘Fred Prins en Emiel de Boer weten wat hun te doen staat. Ze hebben ieder een auto. Ik heb ook hun maar een kogelvrij vest bezorgd.’
De Cock liep naar Riggelink, die moeite had zijn colbert over het kogelvrije vest heen dicht te knopen. De Cock lachte hem bemoedigend toe.
‘Het is maar voor alle zekerheid. Ik wil niet dat je enig risico loopt.’
Bert Riggelink plukte aan zijn treurige snor.
‘Wat gaat er feitelijk gebeuren?’
De Cock trok een ernstig gezicht.
‘Vanavond om precies tien uur komt midden op de parkeerplaats aan de Oosterdokskade bij de Prins Hendrikkade een vrouw naar je toe. Met die vrouw heb jij een afspraak.’
Bert Riggelink grijnsde.
‘Daar weet ik niets van.’
De Cock glimlachte.
‘Dat klopt. Maar maak je niet ongerust. Ook de vrouw kent niet de man met wie zij een afspraak maakte.’ Hij zwaaide wat geprikkeld. ‘Hoe dat nu precies zit, leg ik je later wel eens uit. Ik zeg je alleen: ze komt niet met amoureuze bedoelingen. Integendeel, die vrouw is levensgevaarlijk en heeft het vaste voornemen jou te doden.’
Bert Riggelink voelde aan zijn hals.
‘Hoe?’
De Cock zuchtte.
‘Ze heeft in haar handtasje een pistool. Maak je geen illusies. Ze kan er verdomd goed mee overweg. Wat je moet doen, is het volgende: je gaat een paar minuten voor tienen midden op de parkeerplaats staan. Je krijgt van mij, opgevouwen, een plattegrond van Amsterdam. Je houdt die in je linkerhand. Als je de vrouw in het oog krijgt, zwaai je ermee en loopt op haar toe. Niet geforceerd, maar kalm, nonchalant. Pas als je dicht genoeg bij haar bent, ruk je met je rechterhand het tasje uit haar handen. Doe dat goed. Zorgvuldig. Geef haar in godsnaam niet de kans om haar pistool te trekken.’
Riggelink grinnikte wat nerveus.
‘Ik begrijp nu waarom ik dat vest aan heb.’
De Cock stak zijn wijsvinger omhoog.
‘Dat tasje smijt je maar weg. Daarna probeer je de vrouw te overmeesteren. Vanaf het moment dat jij naar haar tasje grijpt, krijg je van alle kanten hulp.’ Hij keek op zijn horloge. Het was bijna negen uur. Hij draaide zich om naar Vledder. ‘Het lijkt mij beter en veiliger dat jullie je post innemen.’ Hij vergeleek zijn horloge nog eens met de klok in de recherchekamer. ‘Ik kom wat later met Frederik van Dendermonde.’
Vledder keek hem verwonderd aan.
‘Komt hij ook?’
De Cock grijnsde een tikkeltje vals.
‘Mede om hem heb ik deze vertoning op touw gezet.’
Het was kwart voor tien.
De Cock zat op de bestuurdersplaats van een oude, van het hoofdbureau geleende Opel Rekord. Naast hem zat Frederik van Dendermonde. De parkeerplaats zag er stil en verlaten uit. Tegen de avondhemel stak het silhouet van Pollux, de oude driemaster, vaag af.
De Cock keek speurend rond. Rechts voor hem, aan de andere zijde van de parkeerplaats, wist hij een wagen met Vledder en Bert Riggelink. Links van hem stond Emiel de Boer en rechts Fred Prins, op wie hij ook altijd kon vertrouwen. Frederik van Dendermonde naast hem bewoog.
‘Wat zijn we hier aan het doen?’ Zijn stem klonk wat onzeker. De Cock grijnsde. ‘Gerechtigheid bedrijven.’
Frederik van Dendermonde snoof hoorbaar.
‘Dat is een onsmakelijk grapje.’
De Cock reageerde niet. Hij tuurde door de voorruit. Aan de andere zijde kwam Riggelink uit de auto en liep naar het midden van het parkeerterrein.
De Cock keek op zijn horloge. Het was zeven minuten voor tien. Hij voelde hoe zijn hart sneller begon te kloppen. De aderen trilden in zijn hals. Het moest lukken. Als hij alles juist had getaxeerd, moest ze nu verschijnen. Het zo belangrijke moordwapen in haar tasje.
De minuten vergleden als eeuwigheden.
Plotseling, toch nog onverwachts, kwam er een vrouw van links aanwandelen. Een kleine gestalte op hoge hakken. Ze liep wat aarzelend naar het midden. Bert Riggelink trad op haar toe, zwaaiend met de plattegrond.
Hij hoorde hoe naast hem Frederik van Dendermonde hijgde, zwaar geschokt. Hij boog zich ver voorover, de vingers gespreid tegen de voorruit gedrukt.
‘Dat is Estella… dat kan niet… dat is Estella… dat kan niet… dat mag niet… het is Estella…’
Zijn stem trilde van angst en verbijstering.
Met een wilde beweging trachtte hij uit de wagen te komen. De Cock greep hem vast, onwrikbaar, in een ijzeren greep. Midden op het parkeerterrein graaide Bert Riggelink naar het tasje. Zijn aanval lukte half. Het tasje viel op de grond, rolde een paar meter weg. Tegelijk sprongen van vier zijden de koplampen aan. In het felle licht ontstond een wilde worsteling.
Van rechts draafde Fred Prins naderbij. Zijn zware voetstappen dreunden in de stilte.
Krabbelend, op handen en voeten, reikte de vrouw naar het gevallen tasje. Fred Prins schopte het buiten haar bereik en liet zijn zware lijf boven op haar vallen.
De Cock liet Van Dendermonde los. Ze verlieten de wagen en liepen ernaartoe. Riggelink en De Boer trokken de vrouw onder Fred Prins vandaan en hielden haar op de been.
De Cock keek haar even in het gezicht. En toen, in een enkele greep, rukte hij haar de zwarte pruik van het hoofd. Vledder naast hem slikte.
‘Felix,’ stamelde hij, ‘Felix de Beaumonde.’
De Cock blikte opzij naar de lange schrale man. Zijn gezicht zag asgrauw. Even wankelde hij. Toen sloeg hij bewusteloos tegen de vlakte.