‘Een verhouding?’
De Cock knikte. ‘Volgens mevrouw Peetersen al meer dan een jaar.’
Vledder trok een droeve grimas. ‘Dat is toch niet zo’n mooie ontwikkeling voor Jozefien. Ik denk dat de officier van justitie er nu weinig voor zal voelen haar op korte termijn in vrijheid te stellen.’
De Cock haalde zijn schouders op. ‘Ik weet het niet. Het heeft weinig zin,’ sprak hij achteloos, ‘om eerst je man en daarna je minnaar om zeep te laten brengen.’
Er dartelde een glimlach om zijn lippen. ‘Je blijft als jonge vrouw dan zo onverzorgd achter.’
Vledder knikte met een ernstig gezicht. Het grapje ontging hem. ‘Hoe je het ook bekijkt… het zijn twee mannen uit haar directe omgeving. Het motief voor beide moorden moet toch op een of andere manier aan haar persoon zijn gekoppeld.’
De Cock ging in de stoel achter zijn bureau zitten. ‘Volgens jou moet Jozefien Hoffmann ons de draad naar de oplossing kunnen geven.’
‘Ja, zij of haar vader, mogelijk in combinatie met Rooie Bakker.’ De Cock leunde in zijn stoel achterover en legde zijn benen op de rand van zijn bureau. ‘En hoe wil je daar een motief tussen schuiven?’
Vledder gebaarde in zijn richting. ‘We kunnen gevoeglijk aannemen, dat Rooie Bakker zich met smerige praktijken bezighoudt… chantage, oplichting.’
De Cock schudde het hoofd. ‘Maar hij lijkt mij geen moordenaar. Daarvoor is hij mijns inziens te laf.’
‘Hij kan het laten doen.’
De Cock vroeg: ‘Waar ligt dan zijn winst? Rooie Bakker is een sluwe, geslepen man. Iemand, die steeds op eigen voordeel is bedacht. Een man ook, die alle risico’s vermijdt.’ Hij zuchtte diep. ‘Als het in de combinatie ligt die je noemde, dan blijft alleen Handige Henkie als mogelijke dader over. Hij kan gevoelsmotieven hebben, geweven om zijn enige dochter, met wie hij een sterke emotionele band heeft.’ Hij keek naar Vledder op. ‘Toen ik uit Purmerend wegreed, heb ik zelfs even aan mevrouw Peetersen gedacht. Zij is een onderkoelde vrouw, gedreven door hartstocht en haat.’
‘Haat… jegens wie?’
‘Jozefien… die del uit de goot.’
Ze reden met een matig gangetje achter het Koninklijk Paleis om naar de Raadhuisstraat en de Rozengracht. Vledder reed met het gemak van een ervaren coureur. Hij keek naar De Cock, die naast hem zat. ‘Denk je dat we erbij mogen?’
De Cock grinnikte. ‘Zeker. Dat durft Van Wijngaarden mij niet te weigeren. Door de verklaring van mevrouw Peetersen is Jozefien Hoffmann ook een onderdeel van mijn onderzoek geworden. We zullen de zaken toch moeten coördineren. Heb je al een uitslag van het laboratorium?’
Vledder schudde zijn hoofd. ‘Ik heb gebeld. Het onderzoek is nog niet helemaal voltooid, maar het rapport volgt spoedig. Het ziet er wel naar uit, zeiden ze, dat de hulzen die gevonden zijn bij Hoffmann en bij Peetersen, uit hetzelfde wapen afkomstig zijn.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Hoe was de sectie?’
Vledder glimlachte. ‘Dokter Rusteloos werkte als een bezetene. Ik geloof dat hoe ouder hij wordt, hoe sneller hij gaat werken. Hij was in ruim vijf kwartier klaar.’
‘En?’
‘Alle drie schoten waren dodelijk. Dwars door het hart. Hij heeft ook met een sonde de baan van de schoten laten zien. Als je aanneemt… en dat lijkt mij redelijk… dat Peetersen rechtop stond op het moment dat de kogels hem troffen, dan is de schutter of een bijzonder klein gebouwde man of vrouw, of hij of zij schoot vanuit de heup. In dat laatste geval moet de schutter of schutster over bijzondere vaardigheden beschikken.’
‘Was de baan van de schoten bij Hoffmann identiek?’
Vledder knikte heftig. ‘Ik heb er dokter Rusteloos speciaal naar gevraagd. Hij zag ook in beide moorden dezelfde hand.’
Ze reden een tijdje zwijgend voort. Toen ze het politiebureau aan de Lodewijk van Deysselstraat naderden, hees De Cock zich wat omhoog. Hij plukte aan het puntje van zijn neus.
‘Rijst?’ vroeg hij achteloos.
Vledder gniffelde.
‘Inderdaad. Rijst. Het was een uitstekend idee. Peetersen heeft kort voor zijn dood nog uitgebreid Chinees gedineerd.’
‘Heb je er al wat mee gedaan?’
Vledder knikte nadrukkelijk.
‘Ik heb nog tijdens de sectie… Rusteloos was nog niet aan het dichtnaaien toe… Fred Prins gebeld en hem gevraagd om met een foto van de dode Peetersen de Chinese restaurants in de omgeving na te gaan. Hij was dan ook al op weg voordat jij van dat verhoor in Purmerend terugkwam.’
De Cock keek zijn collega van terzijde aan.
‘Weet je, Dick Vledder,’ in zijn stem trilde bewondering, ‘jij wordt nog eens een groot rechercheur.’
Rechercheur Van Wijngaarden drukte de speurder hartelijk de hand.
‘De grote meester,’ sprak hij met milde spot, ‘komt voor de tweede maal hoogstpersoonlijk naar het nederige politiebureau aan de Lodewijk van Deysselstraat. Dat moet worden vastgelegd. Ik zal straks beneden in het dagelijks rapport van de wachtcommandant een mutatie plaatsen… dertien uur vijf… De Cock was hier.’
Vledder grinnikte vrolijk.
‘Kun je nagaan wat mij allemaal overkomt. Met zo’n beroemdheid ben ik bij nacht en ontij in de weer.’
De Cock keek zwijgend naar het tweetal op, een twinkeling in de ogen. Hij kon de lichte spot van zijn collega’s wel waarderen. Hij liet hen begaan. Na een poosje wendde hij zich tot Van Wijngaarden.
‘Hoe lang denk jij Jozefien Hoffmann nog van haar vrijheid beroofd te houden?’ kaatste hij.
Van Wijngaarden stak afwerend een hand op. Het gebeurde wat heftig. Emotioneel.
‘Er is geen sprake van “vrijheidsberoving”,[7]’ brieste hij. ‘Jozefien Hoffmann is verdacht. En dat op zeer redelijke gronden. Dat heb ik je de vorige keer ook al gezegd. En de officier van justitie denkt er net zo over. Hij wordt in alles gekend.’
De Cock grinnikte om de wat felle reactie.
‘Is Rooie Bakker nog bij je geweest?’
Van Wijngaarden schudde zijn hoofd.
‘Die Rooie Bakker schijnt volkomen spoorloos te zijn. Jouw oude vriend Handige Henkie is vrijwel dag en nacht hier om te vragen of wij al iets van hem hebben gehoord.’
De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.
‘Hij kan hem zelf niet vinden?’
Van Wijngaarden lachte.
‘Ik heb zo het idee, dat Handige Henkie de hele Amsterdamse penoze heeft gemobiliseerd om Rooie Bakker boven water te brengen.’
De Cock stak zijn handen naar voren.
‘Maar er zijn sinds mijn vorige bezoek toch wel nieuwe ontwikkelingen?’
Van Wijngaarden knikte bedaard. ‘Jozefien heeft er een motief bij.’
De Cock keek hem onderzoekend aan.
‘Wat voor een motief?’
‘Jozefien heeft een minnaar. Vermoedelijk al geruime tijd. Begrijp je, ze had er ook in dat opzicht duidelijk belang bij, dat haar wettige eega naar de andere wereld werd geholpen.’
De Cock glimlachte fijntjes.
‘En wie is die mysterieuze minnaar?’
Het klonk spottend.
Rechercheur Van Wijngaarden streek verlegen over zijn haar.
‘Dat eh… dat weten we nog niet,’ sprak hij wat weifelend. ‘Jan-Willem Hoffmann schijnt tijdens zijn leven iets van een relatie van zijn vrouw Jozefien met een andere man te hebben gemerkt. Hij heeft er in ieder geval met zijn ouders over gesproken.’
‘Hoe lang geleden?’
‘Nog geen maand voor zijn dood.’
‘En de identiteit van die minnaar ken je niet?’ Van Wijngaarden schudde zijn hoofd.
‘Ik heb er Jozefien Hoffmann wel over benaderd, maar ze weigert er iets over te zeggen. Ze beweert zelfs dat er geen minnaar was.’
‘En je weet ook niet in welke richting je die door Jozefien ontkende vrijer zou moeten zoeken?’
‘Geen flauw idee.’
De Cock grijnsde breed. In zijn grijze ogen lag een triomfantelijke blik.
‘Wij… wij weten het wel.’ Hij glimlachte ontspannen en wees achteloos met zijn duim over zijn schouder. ‘Je kunt hem zorgvuldig opengepeuterd vinden in het sectielokaal aan de Overtoom.’
De mond van Van Wijngaarden viel open van verbazing.
‘Wat?’ bracht hij uit.
De Cock knikte.
‘Alexander Peetersen.’
Ze zag er slecht uit. Onverzorgd. Dor. Het verblijf in een cel in het politiebureau aan de Lodewijk van Deysselstraat had haar schoonheid aangetast. Het lange blonde haar was in een simpele paardestaart samengebonden. De huid was vaal, glansde niet. Maar haar ogen schoten fel heen en weer en de trek om haar mond was harder.
Jozefien Hoffmann had de strijd voor haar vrijheid nog niet opgegeven. Ze boog zich in het kleine verhoorkamertje dicht naar De Cock toe.
‘Ze zijn hier bijzonder achterdochtig,’ sprak ze zacht, fluisterend. ‘Ik moet elk woord dat ik zeg op een goudschaaltje wegen.’
‘Heb je daarom verklaard, dat je geen minnaar had?’
Ze keek hem aan. De harde lijn om haar mond verstarde.
‘Ik heb geen minnaar,’ zei ze kort, verbeten.
De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi.
‘Dat klopt,’ sprak hij hard, cynisch. ‘Je hebt geen minnaar meer.
Hij werd gisteravond doodgeschoten.’
Haar ogen sperden zich wijdopen.
‘Doodgeschoten?’
De Cock knikte traag.
‘Alexander Peetersen… vermoord… op dezelfde manier als je man.’
Een tijdlang staarde ze hem verbijsterd aan. Toen legde ze haar armen op het tafeltje voor zich en liet haar hoofd daarop zakken. Haar schouders schokten.
De Cock liet haar een tijdje begaan. Hij strekte zijn hand naar haar uit en beroerde haar blonde haren.
‘Na alles wat je met Jan-Willem hebt meegemaakt,’ sprak hij zacht, ‘begrijp ik het… van Alex.’
Ze richtte haar hoofd naar hem op. Tranen hadden haar gezicht nog meer ontluisterd.
‘Alex was een lieve man… echt een lieve man… zacht, gevoelig.’ Ze kneep haar ogen dicht en schudde haar hoofd. ‘Doodgeschoten… waarom?’
De Cock zuchtte diep.
‘Dat vroeg mevrouw Peetersen ook. Ik kan op die vraag geen antwoord geven. Nog niet. Maar ik beloof je, dat ik…’
Jozefien onderbrak hem.
‘Wat zei ze van mij?’
‘Wie?’
‘Mevrouw Peetersen.’
Er viel een korte stilte.
‘Het was niet bepaald vleiend,’ sprak hij aarzelend. ‘Ze had het over “die del uit de goot”.’
Jozefien Hoffmann liet haar blonde hoofd weer zakken.
‘Ik kan mij dat, van haar standpunt uit, wel indenken.’ Ze sprak hees, bijna fluisterend. ‘Mevrouw Peetersen komt van goeden huize. Net als Alex. Een oud geslacht. Er was veel geld. In beide families.’
De Cock bracht zijn hand onder haar kin en drukte die iets omhoog. Hij keek haar vriendelijk aan.
‘Misschien kwam het wel van roof,’ sprak hij ernstig, ‘of van de slavenhandel. Onze voorvaderen waren niet zo kieskeurig als het om geld ging.’
Ze trok haar schouders op.
‘Vader brak in. Dat wist iedereen.’
De Cock knikte traag.
‘Inderdaad… de kruidenier, de slager, de bakker om de hoek… iedereen wist hoe Handige Henkie aan zijn geld kwam. Toch namen ze het aan. Niemand zei: “Jou wil ik niet leveren.”’ Hij blikte naar haar op. ‘Zo is het met geld, Jozefien… het stinkt niet.’
Ze kneep haar lippen samen tot een strakke lijn.
‘Als ik vrij kom,’ riep ze strijdvaardig, ‘zal ik haar dat “del uit de goot” nog wel eens inpeperen.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Dat doe je niet. Je hoeft haar woorden niet waar te maken.’
Hij zweeg even en veranderde van toon. ‘Hoe heb je Alexander Peetersen leren kennen?’
‘Op een party van vrienden.’
‘Kende Jan-Willem jouw Alex?’
Ze trok haar bovenlip iets op.
‘Ik heb ze uiteraard nooit aan elkaar voorgesteld.’
De Cock schudde glimlachend het hoofd.
‘Op die party… was Jan-Willem daar ook?’
‘Nee. Het was de eerste keer dat ik alleen ergens heen ging.’
‘Alexander Peetersen behoorde niet tot de kennissenkring van Jan-Willem?’
‘Nee.’
‘Zakelijke relaties?’
Ze aarzelde.
‘Niet voor zover ik weet. Ik heb er Alex nooit over gehoord.’
‘Jan-Willem heeft ongeveer een maand voor zijn dood iets van een verhouding van jou met een andere man vermoed. Hij heeft er met zijn ouders over gesproken.’ Ze kneep haar ogen iets toe. ‘Wist hij wie het was?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Vermoedelijk niet. Hij heeft in ieder geval tegen zijn ouders geen naam genoemd. Maar mevrouw Peetersen wist deksels goed met wie haar man een verhouding had.’
Jozefien Hoffmann knikte begrijpend.
‘Alex heeft met zijn vrouw over mij gesproken. Dat heeft hij mij verteld.’
‘Waarom heb je aanvankelijk voor mij verzwegen dat je een minnaar had?’
Ze wreef over haar dorre haar, een teken van vermoeidheid.
‘Ik was bang,’ sprak ze loom, ‘dat het later tegen mij zou worden gebruikt. Ik begreep best, dat het als een motief kon worden gezien.’
De Cock stond op. Vanuit de hoogte keek hij op haar neer.
‘Jozefien… ben je betrokken bij de moord op je man?’
Ze keek naar hem op en schudde haar hoofd.
‘Ik zweer het je op de gezondheid van mijn beide kinderen.’
In de ogen van de speurder lag een blik van verwijt.
‘Ik ken een oud-Hollands gezegde: wie licht zweert… wie licht liegt.’
Ze kwam getroffen overeind en greep met beide handen de revers van zijn colbert vast.
‘De Cock…’ ze schreeuwde en ze schudde hem heen en weer, ‘in godsnaam… geloof me.’