Toen De Cock de volgende morgen zoals gebruikelijk meer dan een halfuur te laat de grote recherchekamer binnenstapte, vond hij Vledder achter zijn computerscherm. De rappe vingers van de jonge rechercheur dansten speels over het toetsenbord.
De grijze speurder bezag het met genoegen. Zijn eigen dikke stramme vingers hadden voor de komst van het computertijdperk de toetsen van oude Royals en Remingtons gepijnigd en de montere monteurs uit die tijd hadden zich er voortdurend over verwonderd en ook beklaagd dat rechercheur De Cock als een onhandige beul op het fijne mechanisme van hun schrijfmachines werd toegelaten.
Maar de opperste leiding van het Amsterdamse politiekorps had geen keus. De Cock moest persoonlijk zijn processen-verbaal schrijven.
Toen de dure computers hun intrede deden, kreeg de oude speurder toch een hulpvaardige assistent… de jonge rechercheur Vledder met zijn rappe vingers en fluweelzachte vingertoppen.
Eerst toen De Cock zich al volledig had geïnstalleerd en een paar aantekeningen verwerkte, merkte Vledder hem op. Hij liet zijn ijverige vingers rusten en schoof zijn computer iets opzij.
‘Je bent laat.’
Het klonk berispend.
De Cock glimlachte.
‘Mijn vrouw lag op de slip van mijn hemd.’
Vledder gromde.
‘Een versleten smoes.’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Jij vraagt erom.’
Vledder maakte een wrevelig gebaar.
‘Het is met jou altijd hetzelfde. Je moet gewoon op tijd komen. Dat doe ik ook.’
De Cock negeerde de opmerking en wees naar de computer.
‘Waar ben je mee bezig?’
Vledder spreidde zijn handen.
‘We hebben gisteren in de loop van de dag het een en ander te verwerken gekregen. Alle mensen! Denk maar na… een verdwenen man, een gruwelijke moord, dode hondjes in een kofferbak en een verborgen liefdesnestje in een tuin. Kan het gekker? Voor ik dat alles in ambtelijk taalgebruik heb verwerkt…’
Zonder zijn zin af te maken, zweeg hij nadenkend.
‘De stellige mening van die bouwvakker,’ ging hij verder, ‘Jan de Timmerman, dat zijn opdrachtgever absoluut het plan had om het gehele pand aan de Prinsengracht te verbouwen… zal ik dat ook opnemen?’
De Cock knikte.
‘Misschien komt die informatie ons nog eens van pas. Bel het kadaster of dat pand werkelijk op naam staat van Petrus van Wijngaarden en vraag of er een hypotheek op rust.’
‘Verwacht je daar wat van?’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘Iemand moet een reden hebben gehad om Petrus van Wijngaarden drie kogels door zijn lijf te jagen. Bezit en geld vormen voor moord een gewild motief. Bovendien vraag ik mij af met welk doel Petrus van Wijngaarden dat monumentale pand aan de Prinsengracht wilde gaan verbouwen. Welke gedachte heeft hem bezield en hoe heeft hij die verbouwing willen financieren? Ik schat dat het stulpje in de tuin hem al een vermogen heeft gekost.’
Vledder glimlachte.
‘Hoe komen we er achter voor welke vrouwen Petrus van Wijngaarden dat fraaie stulpje in de tuin heeft laten optrekken?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Dat interesseert mij voorlopig niet. Als ik de identiteit van die vrouwen wil weten, ga ik naar mijn vriend Smalle Lowietje. Die achterhaalt dat wel.’
Hij zweeg even. Nadenkend.
‘Wat mogelijk wel van belang kan zijn. Wie wist van het bestaan van dat liefdesnestje af, wie heeft van die wetenschap mogelijk gebruikgemaakt?’
‘Je bedoelt, chantage?’
‘Dat kan.’
‘Met Van Wijngaarden als slachtoffer?’
‘Wellicht.’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Jij hebt mij zelf altijd voorgehouden dat chanteurs hun slachtoffer niet vermoorden. Men slacht geen kip die gouden eieren legt.’
De Cock glimlachte.
‘Dat heb je goed onthouden. Het kan ook mogelijk zijn dat Van Wijngaarden zich van zijn chanteur wilde ontdoen en daarom zijn pistool op zak had.’
Vledder grijnsde.
‘En de chanteur sneller was… zijn wapen trok nog voordat Petrus van Wijngaarden het pistool in zijn broekzak kon bereiken?’
‘Mogelijk.’
Vledder zuchtte.
‘Zou de vrouw van het slachtoffer iets van een chantage hebben geweten of gemerkt?’
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
‘Als Petrus van Wijngaarden om reden van zijn buitenechtelijke escapades werd gechanteerd, dan zal echtgenote Elisabeth daar niets van hebben geweten. De chanteur zal Petrus juist hebben gedreigd haar over die buitenechtelijke escapades in te lichten.’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘We zitten weer midden in een gecompliceerde rotzaak. Wij moeten…’
De jonge rechercheur stokte. Er werd op de deur van de grote recherchekamer geklopt. Hij draaide zich om in de richting van de deur en riep ‘Binnen!’ Het klonk wat geprikkeld.
De deur ging langzaam open en in de deuropening verscheen een vrij lange man in een donkergroene trenchcoat met schouderstukken. Huiverend en handenwringend kwam hij naderbij. Er gleed een glimlach om zijn lippen. ‘We zitten nog wel in de hondsdagen, maar ik vind het vanmorgen toch vrij frisjes.’ Hij sprak geaffecteerd, met sterk aangezette klinkers.
Bij het bureau van de oude rechercheur bleef hij staan.
‘Ik denk dat ik bij u moet zijn.’ Hij glimlachte opnieuw. ‘U bent rechercheur De Cock?’
De grijze speurder knikte.
‘De Cock… met ceeooceekaa,’ sprak hij zoet grijnzend. ‘Voor het geval dat u later een klacht over mij schrijft. Ik vind het altijd prettig als in zo’n klacht mijn naam goed is gespeld.’
De man negeerde de opmerking. Hij maakte in de richting van De Cock een lichte buiging.
‘Mijn naam is Van Breukelen… Herman van Breukelen. Ik ben gisteravond gebeld door mevrouw Van Wijngaarden. Zij bracht het voor mij schokkende bericht dat haar man in Amsterdam in een oud pand aan de Prinsengracht was vermoord.’
De Cock glimlachte.
‘U was geschokt. Niet verrast?’
Herman van Breukelen ontweek de vraag.
‘Petrus van Wijngaarden was penningmeester en lid van het bestuur van de stichting waarvan ik het voorzitterschap bekleed.’
‘Leefgenoten.’
Van Breukelen liet zijn lichtgrijze ogen even oplichten.
‘Dat weet u?’
‘Zeker.’
‘Dat vermoeden had ik al,’ sprak Van Breukelen knikkend. ‘En ik concludeerde daaruit dat ik in verband met de gewelddadige dood van Petrus van Wijngaarden een dezer dagen wel een bezoek van u kon verwachten. Om u een tocht naar mijn huis in Bussum te besparen, kom ik zelf naar het hol van de leeuw.’
De Cock grinnikte.
‘Van die leeuw is nog maar weinig overgebleven,’ reageerde hij cynisch. ‘In de loop der jaren zijn hem vrijwel alle nagels uit zijn grijpgrage klauwen gerukt.’ Hij gebaarde naar de stoel naast zijn bureau. ‘Maar dat zijn uw zorgen niet. Gaat u zitten.’
Herman van Breukelen knoopte zijn trenchcoat met elegante gebaren los en nam zorgvuldig plaats. Op zijn vriendelijke, ovale gezicht lag een glans van welwillendheid.
‘Leefgenoten,’ legde hij geduldig uit, ‘is niet de officiële aanduiding voor ons genootschap. Het is een later door Petrus van Wijngaarden bedachte naam voor onze stichting. Hij wilde daarmee ons streven naar gelijkheid tussen mens en dier sterker benadrukken. De naam Leefgenoten is door vrijwel alle leden van de stichting overgenomen.’
‘Ook door u?’
‘Ja, maar in feite is onze vriendelijke stichting gewoon een dierenbeschermingsorganisatie in navolging van de in 1824 te Londen opgerichte Royal Society for the Prevention of Cruelty to Animals.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Cruelty to Animals,’ herhaalde hij. ‘Is er in de doelstelling van de dierenbescherming na 1824 niets veranderd? Heeft er geen evolutie plaatsgevonden?’
Van Breukelen knikte nadrukkelijk.
‘Door onze inspanningen is de omgang van mensen met dieren sterk verbeterd. De status van het dier is verhoogd. Vroeger werd het dier veelal nog als een ding beschouwd. Thans wordt algemeen erkend dat het dier een levend wezen met gevoel en bewustzijn is. Een vooruitgang. Er is zeker sprake van een evolutie.’
De Cock streek met zijn vlakke hand over zijn brede gezicht.
‘Wij rechercheurs,’ verzuchtte hij, ‘zijn in feite beklagenswaardige schepselen. Er wordt een man vermoord en onmiddellijk verzeilen wij in groeperingen met afwijkende normen en waarden.’
Herman van Breukelen keek hem verwonderd aan.
‘Beschouwt u onze stichting als een groepering met afwijkende normen en waarden?’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘Ik lees herhaaldelijk in kranten en tijdschriften dat couturiers die bont aan hun creaties toevoegen, worden belaagd door leden van dierenbeschermingsgroeperingen… dat bij fokkers van pelsdieren de hokken worden vernield en de pelsdiertjes hulpeloos worden vrijgelaten.’
Van Breukelen maakte een afwerend gebaar.
‘Als men de intrinsieke, de wezenlijke waarde van dieren erkent — en dat doen wij — dan is ons streven om het gebruik van dieren voor niet-essentiële doeleinden te verminderen, essentieel. Wij willen het vleesgebruik sterk terugdringen en wijzen het dragen van bont en het vissen als sport principieel af.’
Van Breukelen zweeg even en zuchtte.
‘Als bepaalde leden van een dierenbeschermingsorganisatie,’ ging hij gedragen verder, ‘menen dat de evolutie niet snel genoeg gaat en daarbij tot excessen, ik bedoel, tot buitensporige gedragingen komen, dan is dat te betreuren, maar dat betekent niet dat onze doelstellingen niet juist zijn.’
De Cock boog zich iets naar voren.
‘Was Petrus van Wijngaarden zo’n bepaald lid.’
‘U bedoelt, of hij wel eens tot excessen verviel?’
‘Precies.’
Herman van Breukelen antwoordde niet direct. Hij staarde enige tijd voor zich uit.
‘De mortuis nil sini bene,’ sprak hij monotoon.
De Cock glimlachte.
‘Over de doden niets dan goeds. Ik ken die Latijnse spreuk.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik wil de dode Petrus van Wijngaarden niet belasten. Dat is niet mijn taak. Het heeft ook geen zin. Strafvervolging vervalt bij de dood.’
Hij plukte aan zijn neus.
‘Deze Petrus zal inmiddels wel zijn geoordeeld door Hem, die alle facetten van zijn leven kent. Ik ken die niet. Ik heb ze echter wel nodig om de man of vrouw te ontmaskeren die aan zijn leven abrupt een einde maakte.’
De oude rechercheur keek de man voor zich strak aan.
‘Dus nogmaals: bezondigde Petrus van Wijngaarden zich aan excessen?’
Herman van Breukelen knikte.
‘Petrus was bang.’
‘Waarvoor?’
Van Breukelen spreidde zijn slanke handen.
‘Hij was berucht… leefde op een vulkaan. Van Wijngaarden had door zijn vaak radicale maatregelen, zijn acties, een reputatie opgebouwd van een man die niets en niemand ontzag. Vele fokkers van pelsdieren konden zijn bloed wel drinken. Hem bereikten bijna dagelijks via e-mail en per telefoon anonieme bedreigingen.’
‘Levensbedreigingen?’
‘Ja.’
‘Heeft hij van die vele levensbedreigingen aangifte gedaan bij de politie?’
Herman van Breukelen grinnikte.
‘Dat kon hij niet.’
‘Waarom niet?’
‘Die bedreigingen waren het gevolg van zijn eigen illegale activiteiten.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Als hij bij de politie aangifte van die bedreigingen zou doen, dan moest hij met zijn billen bloot.’
‘Met zijn billen bloot is een wat beeldende uitdrukking, rechercheur De Cock, maar daar komt het wel op neer.’
De Cock leunde iets achterover in zijn stoel.
‘U bent voorzitter van de stichting, die wij voor het gemak maar Leefgenoten zullen noemen?’
‘Ja.’
‘Hebt u Petrus van Wijngaarden, toch een lid van het bestuur, nooit ter verantwoording geroepen? Hem berispt om zijn vele illegale activiteiten?’
Van Breukelen schudde zijn hoofd.
‘Officieel wist ik niets.’
De Cock grijnsde.
‘Dat is geen antwoord. Petrus van Wijngaarden zal u zeker over zijn activiteiten hebben ingelicht.’
Van Breukelen knikte.
‘Entre nous.’
De Cock grijnsde.
‘Weet u wat entre nous betekent?’
‘Tussen ons, onder ons, in vertrouwen.’
De Cock strekte zijn wijsvinger naar hem uit.
‘U wist dus wel degelijk wat Petrus van Wijngaarden en zijn trawanten uitvoerden.’
Herman van Breukelen knikte gedwee.
‘Ik wist welke illegale activiteiten Petrus en zijn vrouw Elisabeth in combinatie met enige andere leden van onze club bedreven. Ik wil voor hen het woord “trawanten” niet gebruiken. Dat is me te negatief.’
De Cock negeerde de opmerking. Hij strekte zijn handen naar hem uit.
‘U stond hun activiteiten toe?’
‘Ik zei u toch: officieel wist ik niets.’
De Cock snoof verachtelijk.
‘Een flauw verweer.’
Van Breukelen trok zijn gezicht strak.
‘Dat is uw mening.’
De Cock boog zich weer naar voren.
‘Waren er,’ vroeg hij verwonderd, ‘in het bestuur van de stichting geen leden die ernstige bezwaren maakten, die de illegale en gewelddadige activiteiten van Petrus van Wijngaarden en zijn vrouw afkeurden? Het bezorgde de stichting toch een slechte naam?’
Van Breukelen trok achteloos zijn schouders op.
‘Er waren twee leden van het bestuur, Frederik van Beveren en Thomas van Uitdam, die in het begin wel eens kritische geluiden lieten horen. Maar op den duur zijn hun stemmen verstomd.’
‘Zij gingen akkoord?’
Van Breukelen schudde zijn hoofd.
‘Niet openlijk.’
‘Zij bleven vijanden van het echtpaar Van Wijngaarden en hun… eh, hun kompanen?’
‘Noem hen geen kompanen,’ sprak Herman van Breukelen hoofdschuddend, ‘geen trawanten, maar gewoon “geestverwanten”. Dat komt de werkelijkheid meer nabij.’
De Cock reageerde niet.
De voorzitter zweeg even.
‘Bij Frederik van Beveren en Thomas van Uitdam,’ ging hij verder, ‘heb ik nooit enige vijandschap jegens het echtpaar Van Wijngaarden waargenomen.’
De Cock glimlachte.
‘Tegen hen behoefde Petrus zich niet te wapenen?’
Van Breukelen schudde zijn hoofd.
‘Ik neem niet aan dat Van Wijngaarden zich door hen bedreigd voelde.’
‘Droeg Petrus van Wijngaarden een wapen wanneer hij in het land illegale acties ondernam?’
Van Breukelen knikte traag.
‘Net als Elisabeth.’
De Cock reageerde geschokt.
‘Droeg zijn vrouw ook een vuurwapen?’
Herman van Breukelen knikte opnieuw.
‘Ik ben door het echtpaar eens een keer uitgenodigd voor het bijwonen van een van hun illegale oefeningen in de duinen bij Schoorl. Zij schoten daar om beurten op lege bierblikjes. Hun specialiteit was het schieten vanuit de heup zoals dat vroeger bij de cowboys in het Wilde Westen van Amerika gebruikelijk was.’