Elayne draafde op haar paard tussen stapels en nog eens stapels dode Trolloks door. De dag was gewonnen. Ze had iedereen die nog kon staan op zoek gestuurd naar levenden te midden van de doden.
Zoveel doden. Honderdduizenden mannen en Trolloks, die in stapels overal op de Akker van Merrilor lagen. De oevers van de rivier waren slachthuizen, de moerassen waren massagraven vol drijvende lijken. Zelf was ze zo moe dat ze amper in het zadel bleef. Aan de overkant van de rivier kreunde en rommelde de Hoogvlakte. Ze had haar mensen daar weggehaald.
De hele Hoogvlakte stortte in en begroef de doden. Elayne keek met een verdoofd gevoel toe en voelde de grond beven. Het...
Licht.
Ze ging rechtop zitten en voelde het aanzwellen van kracht in Rhand. Ze wendde zich met een ruk af van de Hoogvlakte en richtte zich op hem. Het gevoel van opperste kracht, de schoonheid van beheersing en overheersing. In het noorden schoot een licht de lucht in, zo fel dat haar adem stokte.
Het einde was gekomen.
Thom struikelde achteruit van de ingang van de Doemkrocht en gooide zijn arm voor zijn ogen toen er licht – stralend als de zon zelf – uit de grot scheen. Moiraine!
‘Licht,’ fluisterde Thom.
En Licht was het, dat door de top van de berg Shayol Ghul naar buiten barstte, in een stralende bundel die de hele bergtop deed smelten en kaarsrecht omhoogschoot.
Min drukte haar hand tegen haar borst en stapte weg bij de rij gewonden die ze van nieuw verband had voorzien.
Rhand, dacht ze, en ze voelde zijn smartelijke vastberadenheid. Ver in het noorden rees een straal licht de lucht in, zo fel dat het de Akker van Merrilor zelfs van zo grote afstand verlichtte. De helpers en de gewonden kwamen wankel overeind en schermden hun ogen af.
Dat licht, een stralende lans, brandde de wolken weg en opende de hemel.
Aviendha keek knipperend met haar ogen naar het licht en wist dat het Rhand was.
Het haalde haar terug van het randje van de duisternis, overspoelde haar met warmte. Hij won. Hij wón. Hij was zo sterk. Ze zag nu de ware krijger in hem.
Verderop belandde Graendal op haar knieën, met glazige ogen. De ontrafelende Poort was ontploft, maar niet met zo’n grote knal als de vorige keer. Wevingen en de Ene Kracht waren naar buiten gesproeid net op het ogenblik dat Graendal probeerde Dwang te weven.
De Verzaker wendde zich tot Aviendha en keek haar bewonderend aan. Ze boog diep, alsof ze Aviendha aanbad.
Die ontploffing, besefte Aviendha verdoofd. Die had iets gedaan met de Dwangweving. Eigenlijk had Aviendha verwacht dat de ontploffing haar zou doden. Maar er was iets anders gebeurd.
‘Alstublieft, stralende,’ zei Graendal. ‘Vertel me wat u van me wilt. Laat me u dienen!’
Aviendha keek weer naar het licht dat Rhand was en hield haar adem in.
Logain stapte uit de ruïnes met een peuter – een jochie van een jaar of twee – in zijn armen. De huilende moeder van het kind pakte haar zoon van hem aan. ‘Dank u. Zegene u, Asha’man. Het Licht zegene u.’
Logain kwam struikelend tot stilstand te midden van de mensen. Het stonk hier naar verbrand vlees en dode Trolloks. ‘Waar is de Hoogvlakte gebleven?’ vroeg hij.
‘Weg,’ zei Androl met tegenzin. ‘De aardbeving heeft alles weggevaagd.’
Logain zuchtte. De schat... was die dan verloren? Zou hij hem ooit nog kunnen opgraven?
Ik ben een dwaas, dacht hij. Hij had die kracht laten liggen, en waarvoor? Om vluchtelingen te redden? Mensen die hem zouden verstoten en haten om wat hij was? Mensen die...
... die met ontzag naar hem keken.
Logain fronste. Dit waren gewone mensen, geen lieden van de Zwarte Toren die gewend waren aan mannelijke geleiders. Op dat ogenblik zou hij het verschil niet hebben kunnen zien.
Logain keek verwonderd toe terwijl de mensen zich om zijn Asha’man verdrongen en huilden van dankbaarheid om hun redding. Oudere mannen pakten Asha’man bij de handen, huilend, vol lof en woorden van dank.
Verderop keek een jongen met bewondering naar Logain. Wel tien jongens. Licht, wel hónderd. Geen spoortje angst in hun ogen.
‘Dank u,’ zei de jonge moeder opnieuw. ‘Dank u!’
‘De Zwarte Toren beschermt,’ hoorde Logain zichzelf zeggen. ‘Altijd.’
‘Ik zal hem naar u toe sturen als hij wat ouder is,’ beloofde de vrouw, met haar zoon in haar armen. ‘Ik wil graag dat hij zich bij u aansluit als hij het talent heeft.’
Het talent. Niet de vloek. Het talent.
Ze werden overspoeld door licht.
Hij keek op. Die straal licht in het noorden... een kracht die hij nog nooit had gevoeld, zelfs niet bij de reiniging van de smet. Zoveel kracht.
‘Het is zover,’ zei Gabrelle, die naar hem toe stapte.
Logain reikte naar zijn riem en haalde drie voorwerpen uit zijn buidel. Schijfjes, half wit, half zwart. De andere Asha’man draaiden zich naar hem toe en onderbraken hun Heling en het geruststellen van de mensen.
‘Doe het,’ zei Gabrelle. ‘Doe het, zegelbreker.’
Logain brak de ooit onbreekbare zegels, een voor een, en liet de stukken op de grond vallen.