En dat was het,’ zei Pevara, zittend tegen de muur.
Androl voelde wat zij voelde. Ze zaten in de opslagruimte waar ze tegen Taims mannen hadden gevochten en wachtten op Emarin, die beweerde dat hij Dobser kon laten praten. Androl zelf was niet zo goed in mensen ondervragen.
De geur van graan was omgeslagen in een smerige stank. Soms bedierf graan zomaar ineens.
Pevara was stil geworden, vanbuiten en vanbinnen, toen ze vertelde over de moord op haar familie door voormalige vrienden.
‘Ik haat ze nog steeds,’ zei ze. ‘Ik kan nu aan mijn familie denken zonder pijn, maar de Duistervrienden... Ik haat ze. Ik heb in ieder geval wat wraak gekregen, want de Duistere verdedigde hen beslist niet. Hun hele leven hadden ze hem vereerd, hopend op een plekje in zijn nieuwe wereld, alleen om lang voor de Laatste Slag te sterven. Maar ik denk dat degenen die nu leven niet veel beter af zullen zijn. Zodra wij de Laatste Slag winnen, krijgt hij hun zielen. Ik hoop dat hun straf lang gaat duren.’
‘Ben je er zo van overtuigd dat wij zullen winnen?’ vroeg Androl.
‘Natuurlijk winnen wij. Het is geen punt van twijfel, Androl. We kunnen het ons niet veroorloven om er een punt van twijfel van te maken.’
Hij knikte. ‘Je hebt gelijk. Ga door.’
‘Er valt verder niets meer te zeggen. Vreemd, om dit verhaal na al die jaren te vertellen. Ik heb er een hele tijd niet over kunnen praten.’
Het werd stil in de kamer. Dobser hing nog in de lucht, met zijn gezicht naar de muur en zijn oren dichtgestopt met Pevara’s wevingen. De andere twee waren nog steeds bewusteloos. Androl had ze hard geslagen om te zorgen dat ze niet snel zouden bijkomen.
Pevara had hen afgeschermd, maar ze kon onmogelijk drie schilden tegelijk in stand houden zodra de mannen zouden proberen te ontsnappen. Aes Sedai gebruikten meestal meer dan één zuster om een man te bedwingen. Drie schilden kon één enkele geleider onmogelijk vasthouden, sterk of niet. Ze kon die schilden afbinden, maar Taim had de Asha’man laten oefenen met ontsnappen uit een afgebonden schild.
Ja, hij kon er beter voor zorgen dat die andere twee niet bijkwamen. Hoe handig het ook zou zijn om ze gewoon de keel af te snijden, daar had hij het hart niet voor. In plaats daarvan stuurde hij een dun draadje Geest en Lucht en raakte hun oogleden ermee aan. Hij moest één enkele weving gebruiken, en een zwakke, maar hij kreeg het voor elkaar om al hun ogen ermee aan te raken. Als hun oogleden ook maar een klein stukje opengingen, zou hij het weten. Dat zou genoeg moeten zijn.
Pevara dacht nog steeds aan haar familie. Ze had de waarheid gesproken: ze haatte de Duistervrienden. Allemaal. Het was een afgemeten haat, niet onbeheersbaar, maar hij was na al die jaren nog steeds sterk.
Androl zou dat nooit hebben vermoed bij deze vrouw die zo vaak lachte. Hij voelde dat ze pijn had. En, vreemd genoeg, dat ze... eenzaam was.
‘Mijn vader heeft zelfmoord gepleegd,’ zei Androl zonder dat het echt zijn bedoeling was.
Ze keek hem aan.
‘Mijn moeder heeft jarenlang gedaan alsof het een ongeluk was,’ vervolgde Androl. ‘Hij deed het in het bos, sprong van de rotsen. Hij was de avond ervoor bij haar gaan zitten en had verteld wat hij ging doen.’
‘Probeerde ze hem dan niet tegen te houden?’ vroeg Pevara ongelovig.
‘Nee,’ antwoordde Androl. ‘Een paar jaar voordat zij de laatste omhelzing van de moeder vond, heb ik haar eindelijk wat antwoorden kunnen ontfutselen. Ze was bang voor hem. Dat vond ik schokkend, want hij was altijd zo goedmoedig. Wat was er in die laatste paar jaar veranderd, waardoor ze bang voor hem was geworden?’ Androl keek Pevara aan. ‘Ze zei dat hij dingen zag in de schaduwen. Dat hij waanzinnig begon te worden.’
‘Ach...’
‘Je vroeg laatst waarom ik naar de Zwarte Toren was gekomen. Je wilde weten waarom ik erom had gevraagd om beproefd te worden. Nou, dat wat ik nu ben beantwoordt een vraag voor me. Het vertelt me wie mijn vader was, en waarom hij heeft gedaan wat hij vond dat hij moest doen.
Ik herken de tekenen nu. Het ging te goed met ons bedrijf. Mijn vader vond steengroeven en metaaladers die niemand anders kon vinden. Mannen huurden hem in om kostbare ertslagen voor hen op te sporen. Hij was de beste. Griezelig goed. Ik... kon het aan hem zien aan het einde, Pevara. Ik was nog maar tien, maar ik weet het nog. De angst in zijn ogen. Ik kén die angst nu.’ Hij aarzelde. ‘Mijn vader is van die rotsen gesprongen om het leven van zijn gezin te redden.’ ‘Wat vreselijk,’ zei Pevara.
‘Het helpt om te weten wat ik ben, wat hij was.’
Het was weer gaan regenen en dikke druppels tikten als kiezels tegen het raam. De deur naar de opslagruimte ging open en eindelijk gluurde Emarin naar binnen. Hij zag Dobser hangen en keek opgelucht. Toen zag hij de andere twee en schrok. ‘Wat hebben jullie gedaan?’
‘Wat gebeuren moest,’ zei Androl, die opstond. ‘Waar bleef je nou?’
‘Ik was bijna weer in aanvaring gekomen met Coteren,’ antwoordde Emarin, nog steeds starend naar de twee gevangengenomen Asha’man. ‘Ik denk dat we niet veel tijd meer hebben, Androl. We hebben ons niet laten uitlokken, maar Coteren leek zich te ergeren, meer dan gebruikelijk. Ik denk niet dat ze ons nog veel langer zullen tolereren.’
‘Nou, die gevangenen zullen daar toch al voor zorgen,’ zei Pevara, die Dobser opzij schoof om ruimte te maken voor Emarin. ‘Denk je echt dat je die man kunt laten praten? Ik heb ook al eens geprobeerd Duistervrienden te verhoren. Ze zijn soms moeilijk te breken.’ ‘Aha,’ zei Emarin, ‘maar dit is geen Duistervriend. Dit is Dobser.’ ‘Ik denk niet dat hij het echt is,’ zei Androl, kijkend naar de man die in zijn boeien zweefde, ik kan maar niet geloven dat je iemand kunt dwingen om de Duistere te dienen.’
Hij voelde Pevara’s verschil van mening. Zij geloofde echt dat het zo was gegaan. Iedereen die kon geleiden, kon worden Bekeerd, had ze verteld. De oude teksten maakten er gewag van.
De gedachte maakte Androl kotsmisselijk. Iemand dwingen om kwaadaardig te zijn? Dat zou niet mogelijk moeten zijn. Het lot bewoog mensen, bracht ze in vreselijke omstandigheden, kostte hun het leven en soms hun gezonde verstand. Maar de keus om de Duistere of het Licht te dienen... die keus kon je toch zeker niet worden afgenomen?
De schaduw die hij in Dobsers ogen zag was voldoende bewijs voor Androl. De man die hij had gekend was weg, vermoord, en iets anders – iets kwaadaardigs – was in zijn lichaam gestopt. Een nieuwe ziel. Dat moest het zijn.
‘Wat hij ook is,’ zei Pevara, ‘ik ben er nog altijd niet van overtuigd dat je hem kunt dwingen te praten.’
‘De beste overreding,’ zei Emarin met zijn handen op zijn rug, ‘is er een die niet wordt afgedwongen. Pevara Sedai, zou je zo vriendelijk willen zijn de wevingen van zijn oren te halen, zodat hij ons kan horen? Doe het alleen heel onopvallend, alsof de afgebonden weving alleen maar verzwakt. Ik wil dat hij “toevallig” hoort wat ik ga zeggen.’
Ze gehoorzaamde. Althans, dat nam Androl aan. Ook de dubbele binding betekende nog niet dat ze eikaars wevingen konden zien. Maar hij voelde wel haar ongerustheid. Ze dacht aan andere Duistervrienden die ze had verhoord en wenste dat ze... iets had. Een middel dat ze tegen hen had gebruikt?
‘Ik denk dat we ons kunnen verstoppen op mijn landgoed,’ zei Emarin op hooghartige toon.
Androl knipperde met zijn ogen. De man had zijn rug gerecht en leek trotser en... gezagvoller. Zijn stem klonk krachtig, achteloos. En zo ineens was hij een edele geworden.
‘Niemand zal ons daar zoeken,’ vervolgde Emarin. ik zal jullie aanvaarden als mijn deelgenoten, en de zwaksten onder ons – de jonge Evin, bijvoorbeeld – kunnen bij me in dienst treden als bedienden. Als we het goed spelen, kunnen we een tweede Zwarte Toren oprichten.’
‘Ik... weet niet of dat wel zo verstandig zou zijn,’ zei Androl, die het spel meespeelde.
‘Stil,’ beval Emarin. ik vraag wel om je mening als ik die horen wil. Aes Sedai, de enige aanpak waarmee we kunnen wedijveren met de Witte en de Zwarte Toren is door een plek te maken waar mannelijke en vrouwelijke geleiders samenwerken. Een... Grijze Toren, zeg maar.’
‘Dat voorstel is het overwegen waard.’
‘Het is het enige zinvolle,’ drong Emarin aan, die zich naar hun gevangene omdraaide. ‘Kan hij niet horen wat we zeggen?’
‘Nee,’ loog Pevara.
‘Laat hem dan los. Ik wil met hem praten.’
Pevara deed aarzelend wat hij zei. Dobser viel op de vloer en wist zichzelf nog maar net op te vangen. Hij wankelde even op zijn benen en keek toen meteen naar de uitgang.
Emarin reikte achter zijn rug, haalde iets achter zijn riem vandaan en gooide het op de grond. Een buidel. Hij rammelde toen hij op de grond belandde. ‘Meester Dobser,’ zei Emarin.
‘Wat is dit?’ vroeg Dobser, die schoorvoetend bukte en de zak pakte. Hij keek erin, en zijn ogen werden groot.
‘Betaling,’ antwoordde Emarin.
Dobser kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘Om wat te doen?’
‘Je vergist je in me, meester Dobser,’ zei Emarin. ik vraag je niet om iets te doen, ik betaal je ter verontschuldiging. Ik had Androl hierheen gestuurd om je hulp in te roepen, maar hij schijnt... de grenzen van zijn opdracht te hebben overschreden. Ik wilde alleen maar met je praten. Het was niet de bedoeling dat je in Lucht zou worden gewikkeld en zou worden gefolterd.’
Dobser keek argwanend om zich heen. ‘Waar heb je dat geld vandaan, Emarin? Waarom denk je dat jij bevelen kunt uitdelen? Je bent maar een soldaat...’ Hij keek nog eens naar de inhoud van de buidel.
‘Ik zie dat we elkaar begrijpen,’ zei Emarin glimlachend. ‘Dus je houdt de schijn voor me op?’
‘Ik...’ Dobser fronste zijn voorhoofd. Hij keek naar Welyn en Leems, die bewusteloos op de vloer lagen.
‘Ja,’ zei Emarin. ‘Dat wórdt een probleem, hè? We kunnen zeker niet gewoon Androl aan Taim geven en hem de schuld hiervoor in de schoenen schuiven?’
‘Androl?’ vroeg Dobser snuivend. ‘Die schildknaap? Die twee Asha’man uitschakelt? Niemand zou het geloven. Niemand.’
‘Daar zeg je wat, meester Dobser,’ zei Emarin.
‘Geef ze gewoon die Aes Sedai.’ Dobser wees met zijn duim naar Pevara.
‘Helaas, haar heb ik nodig. Dit is een puinhoop. Een echte puinhoop.’
‘Nou,’ zei Dobser, ‘misschien kan ik een goed woordje voor je doen bij de M’Hael. Je weet wel, het rechttrekken.’
‘Dat zou ik erg op prijs stellen.’ Emarin pakte een stoel bij de muur weg en zette hem neer, en vervolgens een tweede ertegenover. Hij ging zitten en nodigde Dobser met een gebaar uit om ook plaats te nemen. ‘Androl, maak je eens nuttig. Zoek iets te drinken voor meester Dobser en mij. Thee. Wil je er suiker in?’
‘Nee,’ zei Dobser. ‘Eigenlijk had ik gehoord dat hier ergens wijn moest liggen...’
‘Wijn, Androl,’ beval Emarin, knippend met zijn vingers.
Nou, dacht Androl, ik zal mijn rol dan maar spelen. Hij maakte een buiging, keek Dobser berekenend aan en ging een paar bekers en wijn halen. Toen hij terugkeerde, zaten Dobser en Emarin gemoedelijk te kletsen.
‘Ik begrijp het,’ zei Emarin. ik heb zóveel moeite gehad om fatsoenlijke hulp te vinden in de Zwarte Toren. Het is namelijk van het grootste belang dat ik mijn identiteit geheim houd, begrijp je.’
‘Dat begrijp ik,’ zei Dobser. ‘Als de anderen wisten dat we een Hoogheer van Tyr onder ons hadden, zou het hielenlikken niet van de lucht zijn, dat kan ik je wel vertellen! En de M’Hael, nou, hij zou het niet leuk vinden om hier iemand met zoveel gezag te hebben. O nee, helemaal niet!’
‘Je ziet wel in waarom ik afstand moest houden,’ legde Emarin uit, terwijl hij zijn hand uitstak en de beker wijn aannam die Androl had ingeschonken.
Hoogheer van Tyr? dacht Androl vermaakt. Dobser leek het allemaal op te drinken als sterkedrank.
‘En wij allemaal maar denken dat je stroop smeerde bij Logain omdat je achterlijk was!’ zei Dobser lachend.
‘Helaas, dat is mijn lot. Taim zou me meteen doorzien als ik te veel met hem omging. Dus was ik gedwongen met Logain mee te gaan. Hij en die Draak, dat zijn overduidelijk boeren die een hooggeboren man nooit zouden herkennen.’
‘Ik zal je wel zeggen,’ zei Dobser, ‘dat ik argwaan had.’
‘Dat dacht ik al,’ zei Emarin, die een slok wijn nam. ‘Om te bewijzen dat het niet vergiftigd is,’ legde hij uit voordat hij de beker aan Dobser doorgaf.
‘Het is al goed,’ zei Dobser. ik vertrouw je.’ Hij goot de wijn naar binnen. ‘Als je al geen Hoogheer meer kunt vertrouwen, wie dan nog wel, hè?’
‘Wat je zegt.’
‘Ik zal je één ding vertellen,’ zei Dobser, terwijl hij zijn beker uitstak en ermee wiebelde zodat Androl hem zou bijvullen, ‘je zult iets beters moeten bedenken om weg te blijven bij Taim. Logain volgen zal niet meer werken.’
Emarin nam peinzend een grote slok wijn. ‘Taim heeft hem. Ik begrijp het. Ik had al zo’n vermoeden. Dat Welyn en de anderen hier zijn, wijst daar al op.’
‘Ja,’ zei Dobser, die zijn beker nog eens liet bijvullen door Androl. ‘Maar Logain is sterk. Het kost een hoop werk om een man zoals hij te Bekeren. Wilskracht, weet je? Het zal nog wel een dag of twee duren voordat hij om is. Maar goed, je kunt net zo goed naar Taim toe gaan, uitleggen waar je mee bezig bent. Hij zal het wel begrijpen, en hij zegt altijd dat hij meer aan mannen heeft die hij niet hoeft te Bekeren. Ik weet niet waarom. Maar met Logain is er geen andere keus. Vreselijk proces, dat Bekeren.’ Dobser huiverde.
‘Goed, dan zal ik met hem gaan praten, meester Dobser. Zou jij toevallig voor me willen instaan? Ik zal zorgen dat je... vergoed wordt voor de moeite.’
‘Tuurlijk, tuurlijk,’ antwoordde Dobser. ‘Waarom niet?’ Hij dronk zijn beker leeg en stond wankel op. ‘Hij zal wel bij Logain aan het kijken zijn. Dat doet hij altijd op dit uur.’
‘En waar is dat dan?’ vroeg Emarin.
‘De verborgen kamers,’ antwoordde Dobser. in de funderingen die we aan het bouwen zijn. Weet je dat oostelijke deel, waar door die instorting zoveel extra graafwerk nodig was? Dat was geen instorting, alleen maar een uitvlucht om het vele werk dat daar verzet werd te verklaren. En...’ Dobser aarzelde.
‘En dat is genoeg,’ zei Pevara, die de man weer vastbond met Lucht en zijn oren dichtstopte. Ze sloeg haar armen over elkaar en keek Emarin aan. ik ben onder de indruk.’
Emarin spreidde zijn handen in een nederig gebaar, ik ben er altijd goed in geweest andere mensen op hun gemak te stellen. Om je de waarheid te zeggen had ik Dobser niet zozeer aangedragen omdat ik dacht dat hij gemakkelijk om te kopen zou zijn. Ik heb hem gekozen vanwege zijn... nou, zijn gematigde vermogen tot cognitieve expressie.’
‘Iemand naar de Schaduw overhalen maakt hem nog niet minder stom,’ zei Androl. ‘Maar als je dit kon, waarom moesten we hem dan eerst overmeesteren?’
‘Dat ging erom dat we de omstandigheden moesten beheersen, Androl,’ zei Emarin. ‘Een man als Dobser moet je niet aanspreken als hij in zijn element is, omringd door vrienden met meer verstand dan hij. We moesten hem bang maken, hem laten zweten, en hem dan een uitweg bieden.’ Emarin aarzelde en keek naar Dobser. ‘Bovendien wilden we volgens mij niet het gevaar lopen dat hij naar Taim ging, wat hij heel wel had kunnen doen als ik hem onder vier ogen had benaderd zonder de dreiging van geweld.’
‘En nu?’ vroeg Pevara.
‘Nu,’ zei Androl, ‘stoppen we die drie vol met een spulletje waardoor ze doorslapen tot Beltije. We halen Nalaam, Canler, Evin en waarschijnlijk Jonnet op. We wachten tot Taim klaar is bij Logain, breken in, redden hem en stelen de Toren terug van de Schaduw.’
Ze bleven even zwijgend staan, in de kamer die alleen werd verlicht door één flakkerende lamp, terwijl de regen tegen het raam kletterde.
‘Nou,’ zei Pevara, ‘zolang je maar niet met ingewikkelde voorstellen komt, Androl...’
Rhand opende zijn ogen in de droom, enigszins verbaasd te merken dat hij in slaap was gevallen. Aviendha had hem eindelijk laten indutten. Zelf was ze waarschijnlijk ook ingedommeld. Ze had er even moe uitgezien als hij. Meer nog, misschien.
Hij stond op in het weiland met dood gras. Rhand had haar bezorgdheid niet alleen via de binding kunnen voelen, maar ook toen ze hem vasthield. Aviendha was een vechter, een strijder, maar zelfs een strijder had af en toe iets nodig om zich aan vast te houden. Het Licht wist dat dat ook voor hem gold.
Hij keek om zich heen. Dit voelde niet als Tel’aran’rhiod, niet helemaal. Het dode weiland strekte zich aan alle kanten heel ver uit, misschien wel tot in het oneindige. Dit was niet de echte Wereld der Dromen, maar een droomflard, een plek die was geschapen door een sterke Dromer of Droomloper.
Rhand begon te lopen. Onder zijn voeten knerpten dode bladeren, ook al stonden er geen bomen. Hij had zichzelf waarschijnlijk wel terug kunnen sturen naar zijn eigen dromen. Ook al was hij nooit zo goed geweest in wandelende dromen als veel Verzakers, dat moest hem nog wel lukken. Maar de nieuwsgierigheid dreef hem verder.
Ik zou hier niet moeten zijn, dacht hij. Ik had mezelf beschermd. Hoe was hij hier gekomen, en wie had deze plek gemaakt? Hij had een vermoeden. Er was één persoon die vaak gebruik had gemaakt van droomflarden.
Rhand voelde een aanwezigheid. Hij liep door zonder om zich heen te kijken, maar hij wist dat er nu iemand naast hem liep.
‘Elan,’ zei Rhand.
‘Lews Therin.’ Elan droeg nog altijd zijn nieuwste lichaam, de lange, knappe man gekleed in rood en zwart. ‘Alles sterft, en weldra zal het stof regeren. Het stof... en dan niets meer.’
‘Hoe ben je langs mijn verdedigingen gekomen?’
‘Weet ik niet,’ antwoordde Moridin. ik wist dat als ik deze plek zou maken, jij ernaartoe zou komen. Je kunt niet bij me wegblijven. Het Patroon staat het niet toe. We worden naar elkaar toe getrokken, jij en ik. Steeds opnieuw en opnieuw. Twee schepen gestrand op dezelfde zandbank, die met elke nieuwe vloed tegen elkaar aan botsen.’ ‘Dichterlijk,’ zei Rhand. ‘Je hebt eindelijk Mierin van haar halsband gelaten, zag ik.’
Moridin bleef staan en Rhand keek hem aan. De woede van de man leek haast in golven van hem af te stralen, is ze naar je toe gekomen?’ wilde Moridin weten.
Rhand zei niets.
‘Doe maar niet alsof je wist dat ze nog leefde. Je wist het niet. Je kon het niet weten.’
Rhand bleef zwijgen. Zijn gevoelens ten aanzien van Lanfir – of hoe ze zichzelf dan nu ook noemde – waren ingewikkeld. Lews Therin had haar gehaat, maar Rhand had haar voornamelijk gekend als Selene en haar graag gemogen, althans, totdat ze probeerde Elayne en Aviendha te vermoorden.
Denken aan haar deed hem denken aan Moiraine, en dat gaf hem hoop op dingen waar hij niet op zou moeten hopen.
Als Lanfir nog leeft... kan Moiraine dan misschien ook nog leven?
Hij keek Moridin met kalm zelfvertrouwen aan. ‘Het heeft nu geen zin meer om haar los te laten. Ze heeft niet langer macht over me.’ ‘Ja,’ zei Moridin. ik geloof je. Maar zij zal je niet geloven, en ik denk dat ze nog steeds iets van... wrok koestert jegens de vrouw die je hebt gekozen. Hoe heet ze ook alweer? Die zichzelf Aiel noemt, maar nu wapens draagt?’
Rhand trapte niet in de poging om hem uit de tent te lokken. ‘Mierin haat je nu trouwens toch,’ vervolgde Moridin. ik denk dat ze jou de schuld geeft voor wat er met haar is gebeurd. En je moet haar nu Cyndane noemen. Ze mag de naam die ze zich had aangemeten niet langer gebruiken.’
‘Cyndane...’ zei Rhand peinzend. “‘Laatste Kans”? Jullie meester houdt wel van een grapje, zeker.’
‘Het was niet grappig bedoeld.’
‘Nee, dat zal ook wel niet.’ Rhand keek naar het eindeloze landschap van dood gras en dorre bladeren, ik kan me nauwelijks nog voorstellen dat ik in de begindagen zo bang voor je was. Drong je toen mijn dromen binnen, of haalde je me naar zo’n droomflard toe? Daar heb ik nooit achter kunnen komen.’
Moridin zei niets.
‘Ik herinner me nog een keer...’ begon Rhand. ik zat bij het vuur, omringd door nachtmerries die aanvoelden als Tel’aran’rhiod. Je zou eigenlijk niet in staat moeten zijn geweest om iemand volledig in de Wereld der Dromen te trekken, maar ik ben geen Droomloper, die er op eigen houtje kan komen.’
Moridin, net als veel Verzakers, ging meestal lijfelijk Tel’aran’rhiod binnen, wat heel gevaarlijk was. Sommigen zeiden dat het iets kwaadaardigs was, dat je er een deel van je menselijkheid door verloor. Het maakte je ook sterker.
Moridin gaf geen aanwijzingen over wat er die nacht was gebeurd. Rhand herinnerde zich die tijd nog vaag, op weg naar Tyr. Hij herinnerde zich visioenen in de nacht, visioenen van vrienden en familieleden die probeerden hem te vermoorden. Moridin... Ishamael... ze hadden hem tegen zijn wil meegetrokken in dromen die kruisten met Tel’aran’rhiod.
‘Je was waanzinnig in die tijd,’ zei Rhand zacht, kijkend in Moridins ogen. Hij zag daar bijna de vuurtjes branden. ‘Je bent nog steeds waanzinnig, of niet? Je hebt het alleen in de hand. Niemand die niet ten minste een beetje waanzinnig is zou hém dienen.’
Moridin stapte naar voren. ‘Sar me zoveel je wilt, Lews Therin. Het einde nadert. Alles zal worden overgegeven aan de grote verstikking van de Schaduw, worden uitgerekt, gescheurd, gewurgd.’ Rhand deed ook een stap naar voren, tot hij pal voor Moridin stond. Ze waren even lang. ‘Je haat jezelf,’ fluisterde Rhand. ik vóél het in je, Elan. Ooit diende je hem voor de macht, maar nu doe je het omdat zijn overwinning – en een einde aan alles – de enige bevrijding is die je ooit zult kennen. Je zou liever ophouden te bestaan dan jezelf te blijven. Maar je weet vast wel dat hij je niet zal vrijlaten. Nooit. Jou niet.’
Moridin sneerde. ‘Hij geeft me toestemming om je te vermoorden voordat dit afgelopen is, Lews Therin. Jou, en die goudharige, en de Aielvrouw, en die kleine donkerharige...’
‘Je doet alsof dit een wedstrijd is tussen jou en mij, Elan,’ viel Rhand hem in de rede.
Moridin gooide lachend zijn hoofd in zijn nek. ‘Natuurlijk is het dat! Heb je dat nog niet door? Bij de bloedwatervallen, Lews Therin! Dit gaat om ons twee. Net als in voorbije tijden, steeds opnieuw, strijden wij tegen elkaar. Jij en ik.’
‘Nee,’ zei Rhand. ‘Niet deze keer. Ik ben klaar met jou. Ik heb een grotere slag te leveren.’
‘Probeer niet...’
Ineens straalde er zonlicht door de wolken boven hen. Er was meestal geen zon in de Wereld der Dromen, maar nu werd de hele omgeving van Rhand erin gebaad.
Moridin ging struikelend achteruit. Hij keek op naar het licht, keek naar Rhand en kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘Denk maar niet... denk maar niet dat ik in je goedkope kunstjes trap, Lews Therin. Je hebt Weiramon van zijn stuk gebracht met wat je bij hem deed, maar het is niet zo moeilijk om saidin vast te houden en te luisteren of iemands hartslag omhooggaat.’
Rhand richtte zijn wilskracht. De krakende dode bladeren aan zijn voeten begonnen zich om te vormen, werden weer groen, en grassprieten braken tussen de bladeren door. Het groen spreidde zich rondom hem uit als gemorste verf en de wolken boven hem dreven kolkend uiteen.
Moridins ogen werden groot. Hij wankelde en staarde naar de lucht terwijl de wolken zich terugtrokken... Rhand voelde aan hoe geschokt hij was. Dit was immers Moridins droomflard.
Maar om een ander naar binnen te kunnen trekken, had hij die flard dicht bij Tel’aran’rhiod moeten plaatsen. Die regels waren ook hier van toepassing. En er was nog iets anders, iets wat te maken had met de connectie tussen hen twee...
Rhand beende naar voren en hief zijn armen zijwaarts. Het gras groeide in golven voor hem uit, rode bloemen barstten uit de grond alsof het land bloosde. De storm verstilde, de donkere wolken werden weggebrand door het licht.
‘Ga naar je meester!’ beval Rhand. ‘Zeg maar dat deze strijd niet zo zal verlopen als de vorige. Zeg maar dat ik zijn onderdanen beu ben, dat ik klaar ben met zijn kleinzielige zetten met pionnen. Zeg maar dat ik hem kom halen!’
‘Dit kan niet,’ zei Moridin, zichtbaar aangedaan. ‘Dit is niet...’ Hij keek nog even naar Rhand, die in de stralende zon stond, en toen verdween hij.
Rhand slaakte een zucht. Het gras om hem heen stierf, de wolken sprongen terug, het zonlicht vervaagde. Het had moeite gekost om die transformatie van het landschap vast te houden. Hij zakte hijgend in elkaar om bij te komen van de inspanning.
Op deze plek kon je iets laten gebeuren door te wensen dat het waar was. Was het ook maar zo eenvoudig in de echte wereld.
Hij sloot zijn ogen en stuurde zichzelf terug, zodat hij nog even kon slapen voordat hij alweer op moest. Om de wereld te redden. Als het kon.
Pevara hurkte naast Androl in de regenachtige nacht. Haar mantel was doorweekt. Ze kende wel een paar wevingen om hem droog te maken, maar ze durfde niet te geleiden. Zij en de anderen zouden straks tegenover overgelopen Aes Sedai en vrouwen van de Zwarte Ajah staan. Die zouden het meteen voelen als ze geleidde.
‘Ze bewaken dit gedeelte beslist,’ fluisterde Androl. Verderop was de grond opengehakt in een uitgebreide doolhof van stenen funderingen en greppels. Het waren de funderingen van wat ooit de eigenlijke Zwarte Toren zou worden. Als Dobser gelijk had, werden er allerlei ruimtes in de fundering gebouwd: verborgen kamers, sommige reeds voltooid, die geheim zouden blijven terwijl de Toren erbovenop werd gebouwd.
Een paar Asha’man van Taim stonden daar te kletsen. Hoewel ze probeerden ontspannen over te komen, werd die schijn tenietgedaan door de regen. Wie ging er nu vrijwillig buiten staan in dit weer? Ondanks de brander die hen verlichtte en een weving van Lucht die de regen van hun hoofd hield, was hun aanwezigheid hier verdacht.
Wachters. Pevara probeerde die gedachte rechtstreeks naar Androl te sturen.
Dat lukte. Ze voelde zijn verbazing toen haar gedachte zich tussen de zijne drong.
Er kwam iets terug, heel wazig: We moeten er gebruik van maken.
Ja, stuurde ze terug. De volgende gedachte was te ingewikkeld, dus fluisterde ze: ‘Waarom is het jullie nooit eerder opgevallen dat hij de funderingen ’s nachts laat bewaken? Als er echt geheime kamers worden gebouwd, dan zal daar juist ’s nachts aan gewerkt worden.’
‘Taim heeft een avondklok ingesteld,’ fluisterde Androl. ‘Als we die negeren, ziet hij dat alleen door de vingers wanneer het hem uitkomt, zoals bij Welyns terugkeer vanavond. Bovendien is het hier gevaarlijk met al die kuilen en greppels. Dat zou al reden genoeg zijn om wachters neer te zetten, maar...’
‘Maar,’ zei Pevara, ‘Taim is er niet bepaald de man naar om erom te malen als een paar kinderen hun nek breken terwijl ze hier rondsnuffelen.’
Androl knikte.
Pevara en Androl wachtten in de regen en telden hun ademteugen, totdat er ineens drie linten van vuur uit de nacht tevoorschijn schoten en de wachters recht in hun hoofd raakten. De twee Asha’man vielen als zakken graan neer. Nalaam, Emarin en Jonnet hadden hun werk uitstekend gedaan. Een snel staaltje geleiden. Hopelijk zou het niet worden opgemerkt, of anders worden toegeschreven aan Taims wachters.
Licht, dacht Pevara. Androl en de anderen zijn écht wapens. Het was niet bij haar opgekomen dat Emarin en de zijnen iemand zouden doden. Hier had ze als Aes Sedai geen enkele ervaring mee. Aes Sedai doodden niet eens valse Draken als ze het konden voorkomen.
‘Stillen is ook dodelijk,’ zei Androl, die vooruit bleef kijken. ‘Al gaat het dan langzaam.’
Licht. Ja, hun binding kon zo zijn voordelen hebben, maar hij was ook verrekte lastig. Ze zou moeten oefenen met het afschermen van haar gedachten.
Emarin en de anderen kwamen vanuit het donker aandraven en sloten zich bij Pevara en Androl aan. Canler bleef met de andere jongens uit Tweewater achter. Als er vannacht iets misging, zou hij hen wegleiden bij de Zwarte Toren en helpen ontsnappen. Het was logisch om hem achter te laten, ondanks zijn tegenwerpingen. Hij had hier familie.
Ze sleepten de lijken de duisternis in, maar lieten de kolenbrander van de wachters aan. Iemand die deze kant op keek zou zien dat het licht nog brandde, maar het was vannacht zo mistig en regenachtig dat hij een stuk dichterbij zou moeten komen om te ontdekken dat de mannen waren verdwenen.
Hoewel hij vaak klaagde dat hij niet snapte waarom de anderen hem volgden, nam Androl meteen de leiding over de groep. Hij stuurde Nalaam en Jonnet naar de rand van de funderingen om een oogje in het zeil te houden. Jonnet had zijn boog bij zich, maar vanwege het natte weer had hij er geen pees om gelegd. Ze hoopten dat het alsnog droog zou worden, zodat hij de boog kon gebruiken wanneer ze het niet konden wagen om te geleiden.
Androl, Pevara en Emarin gleden langs een van de modderige hellingen omlaag naar de funderingskuilen. De modder spetterde over haar heen toen ze landde, maar ze was toch al doornat en de regen spoelde het vuil meteen weer van haar af.
De fundering was gemetseld met stenen die straks de muren zouden vormen tussen kamers en gangen. Het was een doolhof hierbeneden, vooral in de gestaag vallende regen. Morgenochtend zouden de Asha’man aan het werk worden gezet om de funderingen te drogen.
Hoe moeten we de ingang vinden? stuurde Pevara haar gedachten naar Androl.
Androl knielde neer met een heel klein lichtbolletje boven zijn hand. Regendruppels die door het licht vielen, leken wel piepkleine meteorieten die opflitsten en weer verdwenen. Hij zette zijn vingers in een plas water op de grond.
Hij keek omhoog en wees. ‘Het water loopt die kant op,’ fluisterde hij. ‘Het gaat ergens naartoe. Daar zullen we Taim vinden.’
Emarin gromde goedkeurend. Androl stak zijn hand op om Jonnet en Nalaam naar beneden te wenken en voerde hen toen geruisloos aan.
Jij. Stilletjes. Lopen. Goed, stuurde ze hem toe.
Opgeleid als verkenner, stuurde hij terug. In bossen. Mistbergen.
Hoeveel banen had hij gehad in zijn leven? Ze had zich zorgen om hem gemaakt. Een leven zoals hij had geleid kon duiden op ontevredenheid over de wereld, op ongeduld. Zoals hij echter over de Zwarte Toren sprak... de hartstocht waarmee hij bereid was te vechten... dat zei iets anders. Dit ging niet alleen maar om trouw aan Logain. Ja, Androl en de anderen hadden eerbied voor Logain, maar voor hen vertegenwoordigde hij iets veel groters. Een plek waar mannen zoals zij werden aanvaard.
Een leven zoals dat van Androl kón erop wijzen dat hij een man was die zich niet wilde binden of die nooit tevreden zou zijn, maar het kon ook iets anders over hem zeggen: dat hij op zoek was. Dat hij wist dat het leven waar hij naar verlangde ergens ter wereld bestond. Hij moest het alleen vinden.
‘Leren ze je in de Witte Toren om mensen zo te ontleden?’ fluisterde Androl haar toe terwijl hij bij een deur stopte, zijn lichtbol even naar binnen stak en vervolgens de anderen mee wenkte.
Nee, stuurde ze terug, omdat ze meer met deze wijze van communiceren wilde oefenen. Is iets wat een vrouw oppikt na haar eerste levenseeuw.
Hij stuurde een gespannen lachje terug. Ze gingen een reeks onvoltooide kamers in, allemaal nog zonder dak, voordat ze een gedeelte bereikten met alleen aarde. Er stonden een paar vaten met pek, maar die waren opzij gezet en de planken eronder waren weggeschoven. Er was hier een gat in de grond. Het water lekte over de rand van het gat omlaag, de duisternis in. Androl knielde luisterend neer. Hij knikte kort naar de anderen voordat hij zich in het gat liet zakken. Even later klonk er een plons.
Pevara volgde hem en ontdekte dat het gat niet diep was. Het water rond haar voeten was koud, maar ze was toch al doorweekt.
Androl stapte gebukt onder een aarden rand door, en aan de andere kant stond hij op. Zijn lichtbolletje onthulde een tunnel. Er was hier een greppel gegraven om het regenwater af te voeren.
Pevara vermoedde dat ze hier recht boven hadden gestaan toen ze de wachters hadden overmeesterd.
Dobser had gelijk, stuurde ze hem toe terwijl de anderen achter hen omlaag spetterden. Taim bouwt geheime tunnels en kamers.
Ze staken de greppel over en liepen door. Een stukje verderop kwamen ze aan op een kruising in de tunnel, waar de aarden wallen waren gestut als mijnschachten. Ze verzamelden zich daar alle vijf en keken heen en weer. Twee paden.
‘Die kant loopt omhoog,’ fluisterde Emarin, wijzend naar links. ‘Misschien naar een andere ingang van deze tunnels?’
‘We moeten waarschijnlijk verder omlaag,’ zei Nalaam. ‘Denk je niet?’
‘Ja,’ zei Androl. Hij stak zijn vinger in zijn mond en vervolgens in de lucht. ‘De wind waait naar rechts. We gaan eerst die kant op. Wees voorzichtig. Er zijn vast nog meer wachters.’
De groep liep verder de tunnels in. Hoe lang werkte Taim al aan deze ruimtes? Ze leken niet overdreven uitgestrekt – ze kwamen niet nog meer vertakkingen tegen – maar toch was het complex indrukwekkend.
Ineens bleef Androl staan, en de anderen kwamen ook tot stilstand. Een norse stem weerkaatste door de tunnel, nog te ver weg om te verstaan, maar ze zagen licht langs de wanden bewegen. Pevara omhelsde de Bron en bereidde wevingen voor. Als ze geleidde, zou iemand in de funderingen dat dan merken? Androl aarzelde duidelijk ook. Bovengronds geleiden, om de wachters te doden, was al verdacht genoeg geweest. Als Taims mannen hier beneden voelden dat de Ene Kracht werd gebruikt...
De gedaante kwam dichterbij en werd zichtbaar in het licht dat hij bij zich had.
Er klonk gekraak naast haar toen Jonnet zijn Tweewaterse boog aanspande, hoewel er nauwelijks genoeg ruimte voor was in de tunnel. Hij liet de pees met een klap los en er klonk gefluit. Het gegrom hield op en de lichtbron viel omlaag.
De groep haastte zich naar voren en vond Coteren op de grond, met glazige ogen en de pijl in zijn borst. Zijn lantaarn lag sputterend naast hem. Jonnet pakte zijn pijl en veegde hem af aan de kleren van de dode man. ‘Daarom heb ik die boog nog steeds bij me, stomme geitenzoon.’
‘Hier,’ zei Emarin, wijzend naar een dikke deur. ‘Coteren stond hier op wacht.’
‘Bereid je voor,’ fluisterde Androl, en toen haalde hij diep adem en duwde de deur open. Erachter vonden ze een rij ruwe cellen gebouwd in de aarden wand. Het waren weinig meer dan holletjes in de aarde met een deur ervoor. Pevara gluurde in een van de cellen, die leeg was. Het hol was zo klein dat een man er niet rechtop in zou kunnen staan en er was geen licht. Als je in zo’n cel opgesloten werd, zat je vast in de diepe duisternis, in een ruimte zo klein als een graf.
‘Licht!’ zei Nalaam. ‘Androl! Hij zit hier. Het is Logain!’
De anderen gingen snel naar hem toe. Met verrassend veel handigheid peuterde Androl het slot van de deur open. Ze trokken de celdeur open, en Logain rolde kreunend naar buiten. Hij zag er verschrikkelijk uit, besmeurd met vuil. Met zijn krullende donkere haar en zijn sterke gezicht was hij een knappe man, maar nu oogde hij zo zwak als een bedelaar.
Hij hoestte en Nalaam hielp hem op zijn knieën te gaan zitten. Androl knielde meteen neer, maar niet uit eerbied. Hij keek Logain in de ogen terwijl Emarin de leider van de Asha’man zijn veldfles aangaf om iets te drinken.
En? vroeg Pevara.
Hij is het, dacht Androl terug, en er kwam een golf van opluchting door de binding. Hij is nog zichzelf.
Ze zouden hem hebben laten gaan als ze hem Bekeerd hadden, stuurde Pevara terug, hoewel ze zich steeds onbehaaglijker voelde bij deze wijze van communiceren.
Misschien. Behalve als het een valstrik is. ‘Heer Logain.’
‘Androl.’ Logains stem klonk raspend. ‘Jonnet. Nalaam. En een Aes Sedai?’ Hij bekeek Pevara. Voor een man die kennelijk dagen of misschien wel weken gevangenschap had doorstaan, oogde hij opmerkelijk helder, ik ken jou. Van welke Ajah ben je, vrouw?’
‘Maakt dat uit?’ vroeg ze.
‘Een heleboel,’ antwoordde Logain, die probeerde op te staan. Hij was te zwak, en Nalaam moest hem ondersteunen. ‘Hoe hebben jullie me gevonden?’
‘Dat is een verhaal voor als we veilig zijn, heer,’ zei Androl. Hij gluurde om de deur. ‘Kom, we gaan. We hebben nog een zware nacht voor de boeg en...’
Androl verstijfde en sloeg de deur dicht.
‘Wat is er?’ vroeg Pevara.
‘Iemand geleidt,’ zei Jonnet. ‘Heel sterk.’
Geroep, gedempt door de deur en de aarden wallen, klonk in de gang.
‘Iemand heeft de wachters gevonden,’ zei Emarin. ‘Heer Logain, kunt u vechten?’
Logain probeerde op eigen benen te gaan staan, maar zijn knieën knikten weer. Zijn gezicht nam een vastberaden trek aan, maar Pevara voelde Androls teleurstelling. Logain had dolkwortel toegediend gekregen, of hij was gewoon te moe om te geleiden. Niet zo verbazingwekkend. Pevara had vrouwen in betere conditie gezien die te uitgeput waren om de Bron te omhelzen.
‘Achteruit!’ riep Androl, die naar de zijkant van de deur stapte en tegen de aarden wal ging staan. De deur ontplofte door een weving van Vuur.
Pevara wachtte niet tot het stof was neergedaald. Ze weefde Vuur en liet een zuil van vernietiging door de gang buiten stromen. Ze wist dat ze tegenover Duistervrienden stond, of erger, en daarom zaten de Drie Geloften haar niet in de weg.
Ze hoorde geschreeuw, maar het vuur werd ergens door afgeketst. Meteen probeerde iemand een schild tussen haar en de Bron te zetten. Ze weerde het af, ternauwernood, en dook hijgend opzij.
‘Wie het ook is, hij is sterk,’ zei ze tegen de anderen.
In de verte riep iemand bevelen, die door de tunnels weerkaatsten.
Jonnet knielde met zijn boog in zijn hand bij haar neer. ‘Licht, dat is Taims stem!’
‘We kunnen hier niet blijven,’ zei Logain. ‘Androl. Een Poort.’
‘Ik doe mijn best,’ zei Androl. ‘Licht, ik probeer het!’
‘Bah.’ Nalaam liet Logain tegen de muur zakken, ik heb wel voor hetere vuren gestaan!’ Hij kwam bij de anderen bij de deur staan en smeet wevingen door de gang. Ontploffingen deden de wanden beven en zand regende omlaag van het dak boven hen.
Pevara sprong voor de deur, stuurde een weving de gang in en knielde naast Androl neer. Hij staarde voor zich uit zonder haar te zien, met een verbeten uitdrukking op zijn gezicht. Ze voelde zijn vastberadenheid en frustratie door de binding komen en pakte zijn hand.
‘Je kunt het,’ fluisterde ze.
De deuropening begaf het en Jonnet viel met een brandwond op zijn arm achterover. De grond beefde en de wanden begonnen in te storten.
Het zweet droop langs Androls slapen. Hij knarsetandde, zijn gezicht werd rood en zijn ogen werden groot. Er stroomde rook door de deuropening naar binnen, en Emarin hoestte terwijl Nalaam Jonnet Heelde.
Androl schreeuwde het uit. Hij naderde de bovenkant van die muur in zijn geest. Hij was er bijna! Hij kon...
Een weving bonsde tegen hun cel, een rimpeling in de aarde, en het overbelaste dak begaf het. De aarde stroomde over hen heen en alles werd zwart.