Na de bijeenkomst stapte Elayne het paviljoen uit en stuitte op een groepje bomen. Het waren er een stuk of twaalf. En niet zomaar bomen: het waren dikke, torenhoge, gezonde, prachtige bomen. Ze zou zich hebben geschaamd voor hoe ze verstijfde en er met open mond naar staarde, als alle anderen niet hetzelfde hadden gedaan. Ze keek opzij naar Egwene, die ongelovig opstaarde naar de reusachtige bomen. De zon scheen nog steeds, maar de groene bladeren wierpen schaduwen, en dat verklaarde waarom het licht in de tent ineens zo was afgenomen.
‘Die bomen,’ zei Perijn, terwijl hij naar voren stapte en zijn hand op de dikke, geribbelde bast legde, ‘Ik heb dit soort Grote Bomen eerder gezien. In een stedding.’
Elayne omhelsde de Bron. De gloed van saidar was voorhanden, gelukkig, als een warmte naast die van de zon. Ze zoog de Kracht naar binnen en merkte vermaakt op dat de meeste andere vrouwen die konden geleiden bij het horen van het woord ‘stedding’ hetzelfde hadden gedaan.
‘Nou, hoe machtig Rhand nu ook is,’ zei Egwene, en ze sloeg haar armen over elkaar, ‘hij kan niet zomaar een stedding laten verschijnen.’ Ze leek die gedachte geruststellend te vinden.
‘Waar is hij gebleven?’ vroeg Elayne.
‘Hij is daarheen gewandeld,’ antwoordde Perijn, gebarend naar de bomen. ‘En verdwenen.’
Soldaten uit de verschillende kampen liepen tussen de gigantische stammen door en staarden omhoog.
Elayne hoorde vlakbij een Shienaraan met heer Agelmar praten. ‘We hebben ze zien groeien, heer. Ze schoten ineens uit de grond. Het duurde nog geen vijf minuten voordat ze al zo hoog waren. Ik zweer het, heer, op mijn vermogen om ooit nog een zwaard te trekken.’
‘Goed,’ kondigde Elayne aan, en ze liet de Bron los. ‘Laten we beginnen. Er staan hele naties in brand. Kaarten! We hebben kaarten nodig!’
De andere vorsten draaiden zich naar haar om. Tijdens de vergadering, toen Rhand erbij stond, hadden slechts weinigen tegenwerpingen gemaakt toen zij als hun leidster werd gekozen. Zo ging het vaak als hij in de buurt was: je werd meegesleept in de getijden van Rhands wil. Alles wat hij zei, klonk altijd logisch.
Nu keken vele mensen echter ontstemd omdat zij boven hen was geplaatst. Ze kon ze beter geen tijd gunnen om daarbij stil te staan. ‘Waar is meester Norrij?’ vroeg ze aan Dyelin. ‘Kan hij...’
‘Ik heb kaarten, Majesteit,’ zei Garet Brin, die met Siuan aan zijn zijde het paviljoen uit stapte.
Hij leek grijzer te zijn geworden. Hij droeg een stijve witte jas met op de borst de Vlam van Tar Valon en boog eerbiedig voor haar, maar kwam niet te dichtbij. Zijn uniform maakte zijn trouw duidelijk, net als Siuans beschermende hand op zijn arm.
Elayne had hem met datzelfde rustige gezicht achter haar moeder zien staan. Nooit vrijpostig, altijd bezig de koningin te beschermen. Die koningin had hem de deur uit gezet. Dat was niet Elaynes schuld geweest, maar ze zag het geschade vertrouwen op Brins gezicht.
Elayne kon niet veranderen wat er was gebeurd. Ze kon alleen maar naar de toekomst kijken. ‘Als u kaarten hebt van deze omgeving en de mogelijke slagvelden die er zijn, heer Brin, zouden we die graag zien. Ik wil graag kaarten van het gebied tussen hier en Caemlin, een duidelijke kaart van Kandor, en uw beste kaarten van de andere Grenslandgebieden.’ Tegen de vorsten vervolgde ze: ‘Roep uw bevelvoerders en raadslieden bijeen! We moeten onmiddellijk onze volgende stappen bespreken met de andere grote kapiteins.’
Het duurde niet lang, hoewel de verwarring groot was terwijl twee dozijn verschillende groeperingen aan het werk gingen. Bedienden openden de zijkanten van het paviljoen en Elayne vroeg Sumeko om Kinsvrouwen en wachters via een Poort naar haar kamp te sturen om tafels en stoelen op te halen. Elayne vroeg ook om verslagen over wat er in de Kloof gebeurde, waar Rhand het grootste deel van de Grenslanderlegers heen had gestuurd om Lan bij te staan. De vorsten en grote kapiteins waren achtergebleven voor de voorbereidingen.
Even later stonden Elayne en Egwene naar Brins uitgebreide kaarten te kijken, die waren uitgespreid over vier tafels. De vorsten stapten achteruit en lieten de bevelvoerders overleggen.
‘Dit is goed werk, Brin,’ zei heer Agelmar. De Shienaraan was een van de vier nog overgebleven grote kapiteins. Brin was er ook een. De laatste twee grote kapiteins – Davram Bashere en Rodel Ituralde – stonden naast elkaar bij een andere tafel en brachten verbeteringen aan in een kaart van de westelijke Grenslanden. Ituralde had wallen onder zijn ogen, en af en toe trilden zijn handen. Elayne had gehoord dat hij nogal een beproeving had doorstaan in Maradon en dat hij nog maar een paar dagen geleden was gered. Ze stond er eigenlijk van te kijken dat hij hier was.
‘Goed,’ zei Elayne tegen de verzamelde mensen. ‘We moeten vechten. Maar hoe? Waar?’
‘Grote troepen Schaduwgebroed zijn op drie plekken binnengedrongen,’ vertelde Brin. ‘Caemlin, Kandor en Tarwins Kloof. De Kloof moet niet worden verlaten, gesteld dat onze legers voldoende zijn om heer Mandragoran daar te helpen de toestand te stabiliseren. Na onze aanval daar vandaag zal het Schaduwgebroed zich waarschijnlijk terugtrekken in de pas. De Malkierse zware cavalerie alleen zal moeite hebben om de vijand daar vast te houden. Misschien kunnen we hem beter een paar ploegen piekeniers sturen. Als hij de Kloof kan dichthouden, kunnen wij het overgrote deel van onze legers inzetten voor de strijd in Andor en Kandor.’
Agelmar knikte. ‘Ja. Dat zou moeten lukken als we Dai Shan de juiste steun geven. Maar we moeten voorkomen dat Shienar onder de voet wordt gelopen, net als Kandor. Als ze die Kloof uit komen...’
‘We zijn voorbereid op een langdurige strijd,’ zei heer Easar. ‘Het verzet in Kandor en Lans gevecht bij de Kloof hebben ons de tijd opgeleverd die we nodig hebben. Onze mensen gaan naar onze forten toe. We kunnen standhouden, zelfs als we de Kloof verspelen.’
‘Moedige woorden, Majesteit,’ zei Garet Brin, ‘maar het is het beste als we de Shienaranen niet zo zwaar hoeven te beproeven. Laten we ons voornemen de Kloof te behouden, met alle middelen die daarvoor nodig zijn.’
‘En Caemlin?’ vroeg Elayne.
Ituralde knikte. ‘Een vijandelijk leger zo diep binnen onze linies, met een saidinpoort om versterkingen aan te voeren... dat is een probleem.’
‘Verslagen van vanochtend vroeg,’ zei Elayne, ‘wijzen erop dat ze voorlopig blijven zitten. Ze hadden grote delen van de stad in brand gestoken, maar andere delen met rust gelaten. En nu ze de stad in handen hebben, zijn de Trolloks aan het werk gezet om de branden te blussen.’
‘Uiteindelijk zullen ze moeten vertrekken,’ zei Brin. ‘Maar het is beter als we ze daar zo snel mogelijk wegwerken.’
‘Waarom belegeren we niet?’ vroeg Agelmar. ‘Ik vind dat het grootste deel van onze legers naar Kandor zou moeten gaan. Ik wil niet dat de Wolkentroon en de Drie Handelszalen vallen, net als de Zeven Torens.’
‘Kandor is al gevallen,’ zei prins Antol zacht.
De grote kapiteins wendden zich tot de oudste zoon van de Kandoraanse koningin. Hij was een lange man die meestal vrij stil was. Nu sprak hij stoutmoedig. ‘Mijn moeder vecht voor ons land,’ zei hij, ‘maar het is een strijd van wraak en verlossing. Kandor staat in brand, en dat breekt mijn hart, maar we kunnen er niets tegen doen. Geef Andor jullie grootste aandacht. Het is tactisch te belangrijk om te negeren, en ik wil niet dat een ander land valt zoals het mijne.’
De anderen knikten. ‘Goede raad, Hoogheid,’ zei Bashere. ‘Dank u.’
‘En vergeet ook Shayol Ghul niet,’ zei Rhuarc vanaf de zijlijn, waar hij bij Perijn, enkele Aes Sedai en een paar andere Aielhoofdmannen stond. De grote kapiteins keken naar Rhuarc alsof ze waren vergeten dat hij er was.
‘Nog even en de Car’a’carn valt Shayol Ghul aan,’ vervolgde Rhuarc. ‘Hij zal de ondersteuning van speren nodig hebben.’
‘Die zal hij krijgen,’ beloofde Elayne. ‘Hoewel dat betekent dat we op vier fronten zullen moeten strijden: Shayol Ghul, Tarwins Kloof, Kandor en Caemlin.’
‘Laten we ons eerst richten op Caemlin,’ zei Ituralde. ‘Het bevalt me helemaal niet dat we het kwijt zijn. We móéten die Trolloks daar weg krijgen. Als we ze gewoonweg belegeren, geeft ze dat meer tijd om hun aantallen aan te vullen via die saidinpoort. We moeten ze nu uitschakelen, op onze eigen voorwaarden.’
Agelmar knikte grommend, kijkend naar de kaart van Caemlin die een bediende op tafel had gelegd. ‘Kunnen we die vloed indammen? De saidinpoort weer in handen krijgen?’
‘Dat heb ik geprobeerd,’ antwoordde Elayne. ‘Vanochtend hebben we drie afzonderlijke troepen door een Poort naar de kelder met de saidinpoort gestuurd, maar de Schaduw was voorbereid en had zich ingegraven. Geen van mijn soldaten is teruggekeerd. Ik weet niet of we die saidinpoort wel terug kunnen krijgen, of zelfs maar kunnen vernietigen.’
‘En als we het nou van de andere kant probeerden?’ vroeg Agelmar.
‘De andere kant?’ vroeg Elayne. ‘Je bedoelt van binnen uit de saidinwegen?’
Agelmar knikte.
‘Niemand reist over de saidinwegen,’ wierp Ituralde vol afgrijzen tegen.
‘De Trolloks wel,’ zei Agelmar.
‘Ik ben er geweest,’ zei Perijn, die naar de tafel toe stapte. ‘En het spijt me, heren, maar ik denk niet dat het zou lukken om de saidinpoort van de andere kant in te nemen. Voor zover ik het begrijp, kunnen we hem niet vernietigen, zelfs niet met de Ene Kracht. En we kunnen hem ook niet vasthouden vanaf de andere kant, niet met de Zwarte Wind daarbinnen. Het beste is als we iets verzinnen om die Trolloks uit Caemlin weg te krijgen en dan deze kant van de saidinpoort in handen te houden. Als hij goed wordt bewaakt, kan de Schaduw hem nooit meer tegen ons gebruiken.’
‘Goed dan,’ zei Elayne. ‘We zullen andere mogelijkheden overwegen. Maar ik vind dat we ook een boodschap naar de Zwarte Toren moeten sturen. We hebben hun Asha’man nodig. Hoeveel zijn er daarvan?’
Perijn schraapte zijn keel. ‘U kunt misschien beter oppassen met die plek, Majesteit. Er is daar iets aan de hand.’
Elayne fronste. ‘“Iets”?’
‘Ik weet het niet,’ zei Perijn. ‘Ik heb het er met Rhand over gehad. Hij was er bezorgd om en zei dat hij op onderzoek uit zou gaan. Dus... wees gewoon voorzichtig.’
‘Ik ben altijd voorzichtig,’ zei Elayne verstrooid. ‘Dus hoe krijgen we die Trolloks Caemlin uit?’
‘Misschien kunnen we een groot aanvalsleger verbergen in het Breemwoud, een kleine vijftig roeden ten noorden van Caemlin,’ opperde Brin. ‘Als een kleinere groep soldaten naar de stadspoorten zou gaan om de Trolloks achter zich aan te lokken naar het Woud... Vroeger was ik zelf altijd bang dat een binnenvallend leger het Woud zou gebruiken als dekking en uitvalsbasis voor een bestorming van de stad. Nooit gedacht dat ik die optie zelf nog eens zou overwegen.’
‘Hmm,’ zei Agelmar, kijkend naar een kaart van het terrein rondom Caemlin. ‘Dat zou best eens kunnen werken.’
‘Maar hoe zit het met Kandor?’ vroeg Bashere. ‘De prins heeft gelijk dat het land niet meer te redden is, maar we kunnen de Trolloks niet zomaar toestaan andere landen binnen te vallen.’
Ituralde krabde aan zijn kin. ‘Deze hele zaak zal moeilijk worden. Er zijn drie grote Trollok-legers, en wij zijn gedwongen onze aandacht te verdelen. Ja, ik kom steeds meer tot het besef dat het beter is om ons op één ervan te richten en alleen belemmerende troepen naar de andere twee te sturen.’
‘Het Schaduwleger bij Caemlin is waarschijnlijk het kleinst,’ zei Agelmar, ‘aangezien de afmetingen van de saidinpoort de doorstroom naar de stad hebben beperkt.’
‘Ja,’ beaamde Bashere. ‘Caemlin biedt de beste mogelijkheid om een snelle overwinning te behalen. We moeten daar hard aanvallen, met ons grootste leger. Als we kunnen winnen in Andor, zal dat het aantal fronten waarop we moeten vechten verkleinen, en dat zal van buitengewoon groot voordeel zijn.’
‘Ja,’ zei Elayne. ‘We bieden versterking aan Lan, maar vertellen hem dat het zijn taak is om daar zo lang mogelijk stand te houden. We plaatsen een tweede leger aan de grens van Kandor met het doel om de vijand ook daar te vertragen, of misschien een langzame aftocht, als het daartoe komt. Terwijl die twee fronten worden vastgehouden, kunnen wij onze werkelijke aandacht – en ons grootste leger – richten op het breken van de Trolloks in Caemlin.’
‘Mooi,’ zei Agelmar. ‘Dat bevalt me. Maar welk leger plaatsen we in Kandor? Welk leger kan de Trolloks ophouden zonder dat er heel veel soldaten voor moeten worden ingezet?’
‘De Witte Toren?’ stelde Elayne voor. ‘Als we de Aes Sedai naar Kandor sturen, kunnen zij de Trolloks die over de grens komen vertragen. Dan kunnen wij ons verder bezighouden met Caemlin.’
‘Dat klinkt goed,’ zei Brin.
‘En het vierde front?’ vroeg Ituralde. ‘Shayol Ghul? Weet iemand wat de heer Draak daar wil doen?’
Niemand zei iets.
‘De Aiel bekommeren zich om zijn behoeften,’ zei Amys, die naast een van de clanhoofden stond. ‘U hoeft zich over ons geen zorgen te maken. Stel uw strategieën op, dan voeren wij de onze uit.’
‘Nee,’ zei Elayne beslist.
‘Elayne?’ vroeg Aviendha. ‘We...’
‘Dit is juist wat Rhand wilde voorkomen,’ zei Elayne met krachtige stem. ‘De Aiel werken samen met de rest van ons. De slag bij Shayol Ghul kan wel eens de belangrijkste van alle zijn. Ik wil niet dat er één groep is die denkt dat ze het wel allemaal alleen kunnen. Jullie aanvaarden onze hulp.’
En, voegde ze er in gedachten aan toe, onze leiding. De Aiel waren uitstekende krijgers, maar er waren dingen die ze gewoon niet wilden toegeven. Hoe nuttig cavalerie kon zijn, om maar wat te noemen.
De Aiel waren overduidelijk niet blij met het vooruitzicht op bevelen van natlanders. Ze knepen kwaad hun ogen tot spleetjes.
‘De Aiel zijn uitstekende strijders,’ zei Brin, die naar hen keek. ‘Ik heb tegenover jullie gestaan op de Bloedsneeuw, en ik weet hoe dodelijk jullie kunnen zijn. Maar als de Draak Shayol Ghul aanvalt, zullen we waarschijnlijk de vallei moeten innemen en die dan in handen moeten houden terwijl hij de strijd aangaat met de Duistere. Ik weet niet hoe lang dat zal duren, maar het kan uren kosten. Dagen. Hebben jullie je wel eens moeten ingraven en een langdurige verdedigingsstrijd moeten leveren?’
‘Wij zullen doen wat er gebeuren moet,’ bromde Rhuarc.
‘Rhuarc,’ zei Elayne. ‘Jullie stonden er zelf op om de Vrede van de Draak te ondertekenen. Jullie stonden er zelf op om deel uit te maken van ons verbond. Ik verwacht dan ook dat jullie je aan je woord houden. Jullie zullen doen wat jullie gezegd wordt.’
De vragen van Brin en Ituralde hadden hen boos gemaakt, maar nu ze ronduit te horen kregen wat ze moesten doen, bonden ze in. Rhuarc knikte. ‘Natuurlijk,’ zei hij. ‘Ik heb toh.’
‘Los die in door te luisteren,’ zei Elayne, ‘en je mening te geven. Als we op vier verschillende fronten tegelijk moeten strijden, moeten we dat goed coördineren.’ Ze keek naar de verzamelde generaals. ‘Er schiet me iets te binnen. We hebben vier fronten, en vier grote kapiteins...’
Bashere knikte. ‘Dat is geen toeval.’
‘Nou, het zou toeval kunnen zijn.’
‘Toeval bestaat niet, Hoogheid,’ hield Bashere vol. ‘Als we één ding hebben geleerd tijdens onze reizen met de Draak, dan is dat het wel. Vier kapiteins, vier fronten. We nemen er ieder één, terwijl koningin Elayne ons aanstuurt en de hele oorlogsinspanning overziet.’
‘Ik ga naar de Malkieri,’ zei Agelmar. ‘De meeste Grenslanders vechten daar nu.’
‘En Kandor?’ vroeg Elayne.
‘Als de Aes Sedai daar vechten,’ zei Brin, ‘dan ga ik daar ook heen. Mijn plaats is bij de Witte Toren.’
Hij wil niet in Andor vechten, dacht Elayne. Hij wil niet aan mijn zijde strijden. Hij wil niets meer met onze familie te maken hebben.
‘Wie gaat er dan met mij mee naar Andor?’
‘Ik,’ zei Bashere.
‘Dan ga ik naar Shayol Ghul,’ zei Ituralde knikkend. ‘Om samen met de Aiel te strijden. Iets waarvan ik nooit had verwacht het te zullen meemaken, eerlijk gezegd.’
‘Mooi,’ zei Elayne, die een stoel pakte. ‘Dan verdiepen we ons daar nu in en maken wat afspraken. We hebben een centrale plek nodig van waaruit ik kan werken, en Caemlin is verloren. Voorlopig zal ik Merrilor gebruiken. Dat ligt centraal en er is genoeg ruimte om troepen en bevoorrading doorheen te verplaatsen. Perijn, denk je dat jij toezicht kunt houden op de logistiek in dat kamp? Een Reisterrein opzetten en de geleiders indelen om te helpen bij de communicatie en bevoorrading?’
Perijn knikte.
‘Alle anderen,’ zei ze, ‘laten we de troepen verdelen en onze strategieën uitwerken. We hebben een duidelijk beeld nodig van hoe we die Trolloks uit Caemlin wegwerken, zodat we het op vlak terrein tegen ze kunnen opnemen.’
Uren later stapte Elayne het paviljoen uit. Haar hoofd tolde van alle tactieken, bevoorradingsbehoeften en troepenverplaatsingen. Als ze met haar ogen knipperde, zag ze de kaarten nog voor zich, volgekrabbeld met Garet Brins aantekeningen.
De andere aanwezigen van de bijeenkomst begonnen weg te druppelen naar hun eigen kampen om hun strijdplannen in gang te zetten. Het was gaan schemeren en er waren lantaarns rondom het paviljoen opgesteld. Elayne herinnerde zich nog vaag dat het middag- en avondmaal naar de tent waren gebracht. Ze had toch gegeten? Er was gewoon zóveel te doen geweest.
Ze knikte naar de vorsten die langsliepen en afscheid namen. De meeste punten van de eerste voorbereidingen waren uitgewerkt. Morgenochtend zou Elayne met haar troepen naar Andor gaan en de eerste fase beginnen van de tegenaanval op de Schaduw.
De grond hier was nu zacht en veerkrachtig, begroeid met hoog groen gras. Rhands invloed hield nog aan, ook al was hij al vertrokken. Terwijl Elayne naar die torenhoge bomen keek, kwam Garet Brin naast haar staan.
Ze draaide zich om, verbaasd dat hij het paviljoen niet al verlaten had. De enigen die daar nu nog waren, waren de bedienden en Elaynes wachters. ‘Brin?’ vroeg ze.
‘Ik wilde alleen maar even zeggen dat ik trots op je ben,’ zei Brin zachtjes. ‘Dat heb je goed gedaan, daarbinnen.’
‘Ik had eigenlijk amper iets toe te voegen.’
‘Jij hebt leiderschap toegevoegd,’ zei Brin. ‘Je bent geen generaal, Elayne, en dat verwacht ook niemand van je. Maar toen Tenobia klaagde dat Saldea onverdedigd achterbleef, was jij degene die haar aandacht weer richtte op dat wat echt belangrijk is. De spanning liep hoog op, maar jij hield ons bijeen, streek rechtopstaande haren glad en voorkwam dat we elkaar aanvlogen. Goed werk, Majesteit. Héél goed werk.’
Ze grijnsde. Licht, maar ze kon niet anders dan stralen bij die woorden. Hij was haar vader niet, maar in veel opzichten was hij meer vader dan ze ooit had gehad. ‘Dank je. En Brin, de Kroon wil zich verontschuldigen voor...’
‘Daar wil ik geen woord over horen,’ kapte hij haar af. ‘Het Rad weeft wat het Rad wil. Ik neem Andor niet kwalijk wat er met me is gebeurd.’ Hij aarzelde. ‘Maar ik wil nog steeds strijden aan de zijde van de Witte Toren, Elayne.’
‘Dat begrijp ik.’
Hij maakte een buiging en beende naar Egwenes deel van het kamp.
Birgitte kwam naar Elayne toe. ‘Terug naar ons kamp, dan maar?’ vroeg ze.
‘Ik...’ Elayne aarzelde toen ze iets hoorde. Een zacht geluid, maar toch diep en krachtig. Ze fronste en liep ernaartoe, met haar hand omhoog om Birgitte de mond te snoeren toen die wilde vragen wat er was.
Ze liepen om het paviljoen heen, over groen gras en bloeiende lenteadem, en het geluid werd gestaag luider. Het was een lied. Een prachtig lied, zoals ze nog nooit had gehoord, zo indringend sonoor dat ze ervan trilde.
Het overspoelde haar, omhulde haar, gonsde in haar lichaam. Het was een vreugdevol lied, een lied van ontzag en verwondering, hoewel ze de woorden niet verstond. Ze liep naar een groep boomlange gestalten toe, die met gesloten ogen hun handen tegen de knoestige stammen drukten van de bomen die Rhand had laten groeien.
Het waren drie dozijn Ogier van uiteenlopende leeftijden. Van ouden met wenkbrauwen zo wit als verse sneeuw tot Ogier zo jong als Loial. Hij stond ook bij hen, en hij had een brede glimlach om zijn lippen terwijl hij met zijn ogen dicht meezong.
Perijn stond er met over elkaar geslagen armen bij, samen met zijn vrouw. ‘Toen je zei dat je de Asha’man wilde benaderen, zette me dat aan het denken. Als we bondgenoten nodig hebben, wat dacht je dan van de Ogier? Toen ik ging kijken of ik kon ontdekken waar Loial gebleven was, bleek dat ze zich al verzamelden om te komen vechten.’
Elayne knikte, terwijl het lied van de Ogier een hoogtepunt bereikte en vervaagde toen de Ogier hun hoofden bogen. Even was alles stil en vredig.
Uiteindelijk deed een stokoude Ogier zijn ogen open en draaide zich om naar Elayne. Zijn witte baard kwam tot halverwege zijn borst en was nog langer dan de witte snor die aan weerskanten van zijn mond naar beneden hing. Hij stapte naar voren en andere ouden, zowel mannen als vrouwen, liepen mee. Loial ook.
‘U bent de koningin,’ zei de oude Ogier, buigend voor haar. ‘Degene die deze reis leidt. Ik ben Haman zoon van Dal zoon van Morel. We zijn gekomen om onze bijlen toe te voegen aan uw strijd.’
‘Dat verheugt me,’ zei Elayne, die naar hen knikte. ‘Drie dozijn Ogier zullen veel kracht kunnen bijdragen aan onze strijd.’
‘Drie dozijn, jong mens?’ Haman lachte rommelend. ‘De Grote Stronk is niet voor zo’n langdurig overleg bijeengekomen om jullie drie dozijn Ogier te sturen. De Ogier zullen naast de mensen strijden. Wij allemaal. Ieder van ons die nog een bijl kan vasthouden.’
‘Schitterend!’ zei Elayne opgetogen. ‘Ik zal jullie goed inzetten.’
Een oudere Ogiervrouw schudde haar hoofd. ‘Zo haastig. Zo onbesuisd. Weet dit, jong mens. Er waren er bij ons die jullie, en de wereld, aan de Schaduw zouden hebben overgelaten.’
Elayne knipperde geschokt met haar ogen. ‘Zouden jullie dat echt hebben gedaan? Ons gewoon... in de steek hebben gelaten? Ons alléén hebben laten vechten?’
‘Sommigen waren daarvoor,’ antwoordde Haman.
‘Ik nam zelf dat standpunt in,’ zei de vrouw. ‘Ik pleitte daarvoor, ook al geloofde ik niet echt dat het juist was.’
‘Wat?’ vroeg Loial, die struikelend naar voren kwam. Dit leek nieuws voor hem te zijn. ‘Niet?’
De vrouw keek hem aan. ‘Er zullen geen bomen meer groeien als de Duistere deze wereld opeist.’
Loial keek verbaasd. ‘Maar waarom deed je dan...’
‘Een standpunt moet worden aangevallen voordat het zichzelf kan bewijzen, mijn zoon,’ zei ze. ‘Pas door goed te redetwisten ontdek je de diepte van je toewijding, dankzij tegenstand. Heb je niet geleerd dat bomen de sterkste wortels krijgen als het hard waait?’ Ze schudde haar hoofd, hoewel ze hem met genegenheid aankeek. ‘Dat wil nog niet zeggen dat je de stedding had moeten verlaten. Niet alleen. Gelukkig is dat opgelost.’
‘Opgelost?’ vroeg Perijn.
Loial bloosde. ‘Nou, weet je, Perijn, ik ben nu getrouwd.’
‘Dat had je nog helemaal niet verteld!’
‘Het is allemaal zo snel gegaan. Ik ben nu getrouwd met Erith. Ze staat daar, zie je? Heb je haar horen zingen? Is haar lied niet prachtig? Getrouwd zijn is niet zo erg, Perijn. Waarom heb je nooit verteld dat het helemaal niet zo erg is? Ik geloof zelfs dat ik het eigenlijk best leuk vind.’
‘Ik ben blij voor je, Loial,’ mengde Elayne zich erin. Ogier konden behoorlijk uitweiden als je niet oppaste. ‘En dankbaar aan jullie allemaal omdat jullie je bij ons aansluiten.’
‘Het is de prijs waard, misschien,’ zei Haman, die zich omdraaide en naar het bosje keek, ‘alleen al om die bomen te zien. In mijn hele leven heb ik mensen alleen nog maar Grote Bomen zien omhakken. Om nu te zien dat iemand ze in plaats daarvan laat groeien... We hebben het juiste besluit genomen. Ja, ja dat is zo. De anderen moeten dit ook zien...’
Loial wenkte Perijn, kennelijk om bij te praten. ‘Mag ik hem nog heel even lenen, Loial?’ vroeg Elayne snel, en ze troonde Perijn mee naar het midden van het bosje.
Faile en Birgitte sloten zich bij hen aan. Loial wachtte achter hen en leek volkomen in beslag genomen door de machtige bomen.
‘Ik wil je een taak geven,’ zei Elayne zacht tegen Perijn. ‘Het verlies van Caemlin bedreigt de bevoorrading van onze legers. Ondanks klachten over voedselprijzen hadden we iedereen te eten gegeven en voorraden aangelegd voor de komende strijd. Die voorraden zijn nu weg.’
‘En Cairhien?’ vroeg Perijn.
‘Daar is nog wat voedsel,’ zei Elayne. ‘En ook in de Witte Toren en Tyr. Baerlon heeft flinke voorraden metalen en poeder. Ik moet nog uitzoeken wat we uit de andere naties kunnen halen en kijken hoe het met hun voedselvoorraden staat. Het zal ongelooflijk veel werk zijn om de voorraden en rantsoenen voor alle legers te coördineren. Ik wil graag dat één persoon over het geheel de leiding neemt.’
‘En je dacht aan mij?’ vroeg Perijn.
‘Ja.’
‘Het spijt me, Elayne,’ zei Perijn. ‘Maar Rhand heeft me nodig.’
‘Rhand heeft ons allemaal nodig.’
‘Maar mij nog meer,’ zei Perijn. ‘Min heeft het gezien, zei hij. Als ik niet bij hem ben tijdens de Laatste Slag, zal hij sterven. Bovendien heb ik nog een paar gevechten te leveren.’
‘Ik doe het wel,’ zei Faile ineens.
Elayne keek haar fronsend aan.
‘Het is mijn plicht om de zaken voor het leger van mijn man te regelen,’ zei Faile. ‘U bent zijn leenvrouwe, Majesteit, dus uw behoeften zijn zijn behoeften. Als Andor het bevel voert over de Laatste Slag, dan zal Tweewater zorgen dat de legers te eten krijgen. Geef me toegang tot Poorten die groot genoeg zijn om met wagens doorheen te rijden, geef me soldaten om mijn wagens te verdedigen, en geef me inzage in de gegevens van alle kwartiermeesters. Ik zal zorgen dat het geregeld wordt.’
Het was logisch en rationeel, maar niet wat Elayne nodig had. In hoeverre kon ze deze vrouw vertrouwen? Faile had bewezen dat ze goed was in politiek. Dat was nuttig, maar beschouwde ze zichzelf echt als een onderdaan van Andor? Elayne keek de vrouw onderzoekend aan.
‘Er is geen betere persoon voor deze taak, Elayne,’ zei Perijn. ‘Faile zal zorgen dat het geregeld wordt.’
‘Perijn,’ zei Elayne. ‘Er is hier nog iets anders mee gemoeid. Kan ik je even onder vier ogen spreken?’
‘Ik vertel haar toch wat het is zodra wij hier klaar zijn, Majesteit,’ zei Perijn. ‘Ik heb geen geheimen voor mijn vrouw.’
Faile glimlachte.
Elayne keek naar de twee en zuchtte. ‘Egwene is naar me toe gekomen tijdens onze voorbereidingen voor de strijd. Er is een bepaald... voorwerp dat belangrijk is voor de Laatste Slag en dat bij iemand moet worden bezorgd.’
‘De Hoorn van Valere,’ zei Perijn. ‘Die hebben jullie nog, hoop ik.’
‘Ja. In de Toren, verborgen. We hebben hem uit de bergruimte gehaald. Gisteravond is er in die kamer ingebroken. Ik weet dat alleen vanwege bepaalde beschermingen die we er geplaatst hadden. De Schaduw weet dat we de Hoorn hebben, Perijn, en de dienaren van de Duistere zoeken hem. Ze kunnen hem niet gebruiken, want hij is met Mart verbonden zolang hij leeft. Maar als de Schaduw hem in handen kan krijgen, kan hij voorkomen dat Mart hem gebruikt. Of erger nog, hem doden en dan zelf op de Hoorn blazen.’
‘U wilt hem ongemerkt verplaatsen,’ zei Faile, ‘en de karavanen inzetten om te verhullen waar u hem naartoe brengt.’
‘We zouden hem liever gewoon rechtstreeks aan Mart geven,’ beaamde Elayne, ‘maar hij kan wel eens... lastig zijn. Ik had gehoopt dat hij bij deze bijeenkomst zou zijn.’
‘Hij is in Ebo Dar,’ zei Perijn. ‘Bij de Seanchanen.’
‘Heeft hij je dat verteld?’ vroeg Elayne.
‘Niet exact,’ antwoordde Perijn met een onbehaaglijke blik. ‘We hebben... een soort band. Ik kan soms zien waar hij is en wat hij doet.’
‘Die man is nóóit waar hij moet zijn,’ klaagde Elayne.
‘En toch,’ zei Perijn, ‘komt hij daar uiteindelijk altijd naartoe.’
‘De Seanchanen zijn de vijand,’ zei Elayne. ‘Mart schijnt dat niet te begrijpen, als je nagaat wat hij heeft gedaan. Licht, ik hoop maar dat hij zichzelf niet in de nesten werkt...’
‘Ik zal dit doen,’ zei Faile. ‘Ik zorg voor de Hoorn van Valere. Ik zal hem bewaken en zorgen dat hij bij Mart terechtkomt.’
‘Ik wil jullie echt niet krenken,’ zei Elayne, ‘maar ik aarzel om deze taak toe te vertrouwen aan iemand die ik niet goed ken. Daarom kwam ik naar jou toe, Perijn.’
‘Dat wordt dan een probleem, Elayne,’ zei Perijn. ‘Als ze echt op zoek zijn naar de Hoorn, dan zullen ze van jou en Egwene verwachten dat je hem aan iemand geeft die je goed kent. Kies Faile. Er is niemand die ik meer vertrouw dan haar, maar ze zal niet worden verdacht omdat ze geen rechtstreekse banden heeft met de Witte Toren.’ Elayne knikte langzaam. ‘Goed dan. Ik zal je nog laten weten hoe hij wordt bezorgd. Begin voorlopig maar met het verplaatsen van goederen, zodat dat alvast loopt. Te veel mensen zijn op de hoogte van de Hoorn. Zodra we hem aan je hebben gegeven, zal ik vijf verdachte afgezanten van de Witte Toren op pad sturen en de juiste geruchten verspreiden. Hopelijk zal de Schaduw aannemen dat een van die gezanten de Hoorn heeft. Ik wil de Hoorn op een plek hebben die niemand verwacht, in ieder geval tot we hem aan Martrim kunnen overhandigen.’
‘Vier fronten, heer Mandragoran,’ herhaalde Bulen. ‘Dat zeggen de boodschappers. Caemlin, Shayol Ghul, Kandor en hier. Ze willen proberen de Trolloks hier en in Kandor vast te houden terwijl ze hun best gaan doen om eerst die in Andor te verslaan.’
Lan gromde en stuurde Mandarb om de stinkende berg dode Trolloks heen. De karkassen dienden als verdedigingswal nu zijn vijf Asha’man ze als donkere, bloederige heuvels voor de Verwording hadden opgestapeld, waar het Schaduwgebroed zich verzamelde.
De stank was verschrikkelijk, natuurlijk. Veel van de wachters die hij op zijn ronden was tegengekomen, hadden twijgblad op hun vuren gegooid om de geur te verdrijven.
Het was bijna avond, de gevaarlijkste uren. Gelukkig maakten die donkere wolken aan de hemel de nachten zo donker dat ook de Trolloks moeite hadden om nog iets te zien. De schemering was voor hen echter een gunstige tijd, een tijd waarin het zicht van mensen tekortschoot, maar de ogen van Schaduwgebroed niet.
De kracht van de vernietigende aanval van Grenslanders had de Trolloks teuggedrongen naar de ingang van de Kloof. Lan kreeg elk uur meer versterking van piekeniers en andere voetsoldaten om hem te helpen zijn positie te handhaven. Al met al zag het er nu veel beter uit dan een dag eerder.
Maar het bleef grimmig. Als wat Bulen zei waar was, zou zijn leger hier blijven als vertragingstroep. Dat betekende dat hij minder soldaten zou hebben dan hem lief was. Maar hij kon deze tactiek wel begrijpen.
Lan reed het gedeelte binnen waar de Shienaraanse lansiers hun paarden verzorgden. Een gestalte maakte zich van hen los en kwam naast Lan rijden. Koning Easar was een gedrongen man met een witte knot, pas aangekomen vanaf de Akker van Merrilor na een lange dag van strategieën opstellen. Lan wilde vanuit het zadel naar hem buigen, maar hij stopte toen koning Easar naar hém boog.
‘Majesteit?’ vroeg Lan.
‘Agelmar heeft zijn strategie voor dit front meegebracht, Dai Shan,’ zei koning Easar, die naast hem kwam rijden. ‘Hij wil die graag met ons bespreken. Het is belangrijk dat u erbij bent. We vechten onder de vlag van Malkier. Daar zijn we het allemaal over eens.’
‘Tenobia?’ vroeg Lan, oprecht verbaasd.
‘In haar geval was wat aanmoediging nodig, maar ze is bijgedraaid. Ik heb ook gehoord dat koningin Ethenielle Kandor zal verlaten en hierheen zal komen. De Grenslanden vechten samen in deze slag, en dat doen we onder uw leiding.’
Ze reden door in het vervagende licht, terwijl rij na rij lansiers Easar groette. De Shienaranen waren de beste zware cavalerie ter wereld, en ze hadden talloze keren op deze rotsen gevochten – en het leven gelaten – ter verdediging van de weelderige landen ten zuiden van hier.
‘Ik ga mee,’ beloofde Lan. ‘Wat u me hebt gegeven, weegt zo zwaar als drie bergen.’
‘Weet ik,’ zei Easar. ‘Maar we zullen u volgen, Dai Shan. Totdat de hemel scheurt, totdat de stenen onder onze voeten splijten en tot dat het Rad zelf stopt met draaien. Of, het Licht zegene ons, totdat elk zwaard wordt begenadigd met vrede.’
‘En Kandor? Als de koningin hierheen komt, wie leidt die slag dan?’
‘De Witte Toren rijdt uit om het tegen het Schaduwgebroed daar op te nemen,’ antwoordde Easar. ‘U hebt de Gouden Kraanvogel geheven. Wij hadden gezworen u te hulp te komen, dus hebben we dat gedaan.’ Hij aarzelde en vervolgde op grimmige toon: ‘Kandor is niet meer te redden, Dai Shan. De koningin beseft dat. De taak van de Witte Toren is niet om Kandor te heroveren, maar om te zorgen dat het Schaduwgebroed niet nog meer terrein wint.’
Ze maakten een bocht en reden tussen de rijen lansiers door. De mannen moesten in de schemering op een paar passen afstand van hun rijdieren blijven, dus ze hielden zich daar bezig met het verzorgen van pantsers, wapens en paarden. Elke man droeg een lang zwaard op zijn rug, soms twee, en allemaal hadden ze vlegels of hamers aan hun riem hangen. De Shienaranen vertrouwden niet uitsluitend op hun lansen. Elke vijand die dacht hen in een hoek te drukken waar ze geen ruimte hadden om aan te vallen, ontdekte al snel dat ze ook op de korte afstand heel gevaarlijk konden zijn.
De meeste mannen droegen gele jassen over hun pantsers en maliën, met daarop de zwarte havik. Ze groetten met stramme ruggen en ernstige gezichten. Ja, de Shienaranen waren ernstige mensen. Dat deed het leven in de Grenslanden met je.
Lan aarzelde, maar toen wendde hij zich tot een groep mannen en sprak op luide toon. ‘Waarom treuren we?’
De soldaten keken hem aan.
‘Is dit niet waarvoor we zijn opgeleid?’ schreeuwde Lan. ‘Is dit niet het doel van onze gebruiken, van ons léven? Deze oorlog is niets om over te rouwen. Andere mannen zijn misschien laks geweest, maar wij niet. Wij zijn voorbereid, en dus is dit een roemrijke tijd.
Lach! Wees vrolijk! Laten we juichen voor de gesneuvelden en drinken op onze voorouders, die ons goed hebben onderwezen. Als jullie morgen sterven, in afwachting van jullie wedergeboorte, wees dan trots. De Laatste Slag is aangebroken, en wij zijn er klaar voor!’
Lan wist eigenlijk niet goed waarom hij dat had gezegd. Zijn woorden waren aanleiding tot een ronde van: ‘Dai Shan! Dai Shan! Voorwaarts, Gouden Kraanvogel!’ Hij zag dat sommige mannen zijn woorden opschreven om door te geven aan de anderen.
‘U hebt de ziel van een leider, Dai Shan,’ zei Easar toen ze verder reden.
‘Dat is het niet,’ antwoordde Lan, die zijn blik naar voren gericht hield. ‘Ik kan slecht tegen zelfmedelijden. Te veel van die mannen zagen eruit alsof ze hun lijkwade al aan het naaien waren.’
‘Een vat zonder deksel,’ zei Easar zachtjes, spelend met de teugels van zijn paard. ‘Een pomp zonder handvat. Een lied zonder stem. Toch is het van mij. Toch is het van mij.’
Lan keek fronsend opzij, maar de koning gaf geen verklaring voor het gedicht. Als die mensen al ernstig waren, gold dat nog meer voor hun koning. Easar had diep vanbinnen wonden waar hij niet over sprak. Lan kon hem dat niet kwalijk nemen, want hij had datzelfde gedaan.
Maar nu zag hij Easar glimlachen terwijl hij overwoog waarom hem dat gedicht te binnen was geschoten.
‘Was dat Anasai van Ryddingwoud?’ vroeg Lan.
Easar keek hem verbaasd aan, draaiend in zijn zadel. ‘Hebt u Anasais werk gelezen?’
‘Ze was een van Moiraine Sedais lievelingsdichteressen. Het klonk wel als iets van haar.’
‘Elk van haar gedichten was een treurzang,’ zei Easar. ‘Dit was voor haar vader. Ze heeft er instructies bij achtergelaten: je mag het lezen, maar niet hardop uitspreken, behalve wanneer de tijd daar is. Ze legde alleen niet uit wanneer de tijd daar zou zijn.’
Ze kwamen bij de tenten aan en stegen af. Ze hadden dat echter nog niet gedaan of de waarschuwingshoorns begonnen. Beide mannen draaiden zich meteen om, en Lan reikte naar het zwaard op zijn heup.
‘Kom, we gaan naar heer Agelmar,’ riep Lan terwijl mannen begonnen te schreeuwen en er gerammel van metaal klonk. ‘Als jullie onder mijn banier vechten, dan aanvaard ik de rol van leider blijmoedig.’
‘Geen enkele aarzeling?’ vroeg Easar.
‘Wat ben ik?’ vroeg Lan, die zich weer in het zadel hees. ‘Een of andere schaapherder uit een vergeten dorpje? Ik zal mijn plicht doen. Als mannen zo dom zijn om mij de leiding over hen te geven, zal ik zorgen dat ook zij hun plicht doen.’
Easar knikte, en toen groette hij, terwijl zijn mondhoeken vertrokken tot alweer een glimlach. Lan groette terug en galoppeerde op Mandarb midden door het kamp. De mannen langs de randen staken vuren aan. Asha’man hadden Poorten gemaakt naar een van de vele stervende bossen in het zuiden, zodat soldaten daar hout konden halen. Als Lan zijn zin kreeg, zouden die vijf geleiders hun krachten niet verspillen aan het doden van Trolloks. Ze waren veel te nuttig voor andere dingen.
Narishma groette Lan toen hij langsreed. Lan kon er niet zeker van zijn dat de grote kapiteins met opzet Grenslandse Asha’man voor hem hadden gekozen, maar het leek geen toeval. Hij had er minstens één uit elk Grensland, en zelfs een met Malkierse ouders.
We vechten samen.