Dirk liep de kamer door.
Het lasergeweer stond tegen de muur. Hij tilde het op en voelde nog eens aan het enigszins vettige oppervlak van het glanzende, zwarte plastic. Zijn duim streek over de wolfskop. Hij bracht het wapen naar zijn schouder, richtte en vuurde.
De lichtstaaf bleef minstens een volle seconde hangen. Hij verschoof het geweer een eindje en de potlooddunne straal verschoof mee. Toen het vuur doofde en het beeld niet meer op zijn netvlies gegrift stond, zag hij dat hij een onregelmatig gat in het raam had gebrand. De wind floot er hard doorheen en veroorzaakte een vreemde wanklank met de muziek van Lamiya-Bailis.
Gwen klom onvast haar bed uit. ‘Wat doe je, Dirk?’
Hij haalde zijn schouders op en liet het geweer zakken.
‘Wat?’ herhaalde ze. ‘Wat ben je aan het doen?’
‘Ik wilde er zeker van zijn dat ik weet hoe het werkt,’ legde hij uit. ‘Ik ga... Ik ga weg.’
Ze fronste haar voorhoofd. ‘Wacht,’ zei ze. ‘Ik zoek mijn laarzen op.’
Hij schudde zijn hoofd.
‘Jij ook al?’ Haar gezicht was hard, afstotend. ‘Ik hoef niet beschermd te worden, verdomme.’
‘Daar gaat het niet om,’ zei hij.
‘Als dit een dwaze actie is om jezelf in mijn ogen tot held te bombarderen, dan gaat dat echt niet lukken,’ zei ze, terwijl ze haar handen op haar heupen plantte.
Hij glimlachte. ‘Gwen, dit is een dwaze actie om mijzelf in mijn eigen ogen tot held te bombarderen. Jouw ogen... jouw ogen zijn niet belangrijk meer.’
‘Waarom doe je het dan?’
Onzeker tilde hij het geweer op. ‘Ik weet het niet; gaf hij toe. ‘Misschien omdat ik Jaan graag mag en ik het hem schuldig ben. Misschien omdat ik goed wil maken dat ik op de loop ben gegaan nadat hij mij zijn vertrouwen had geschonken en mij keth had genoemd.’
‘Dirk,’ begon ze.
Hij gebaarde haar om te zwijgen. ‘Ik weet het... maar dat is niet alles. Misschien wil ik alleen Ruark maar te pakken nemen. Misschien is het omdat Kryne Lamiya vaker tot zelfmoord heeft uitgelokt dan welke andere stad ook en ik daar ook het slachtoffer van ga worden. Je mag ook zelf een motief bedenken, Gwen. Alles bij elkaar.’ Er gleed een vaag lachje over zijn gezicht. ‘Misschien is het wel omdat er maar twaalf sterren zijn, zie je. Dus het maakt toch zeker geen moer uit?’
‘Wat voor goeds zou je in vredesnaam kunnen uitrichten?’
‘Wie zal het zeggen, en wat doet het ertoe? Kan het jou wat schelen, Gwen. Echt?’ Hij schudde zijn hoofd en door die beweging viel zijn haar weer over zijn voorhoofd, dus moest hij nog eens stilstaan om het weg te strijken. ‘Het kan me niet schelen of het jou iets kan schelen,’ zei hij geforceerd. ‘Je zei, of je liet doorschemeren, dat ik zelfzuchtig was toen we in Uitdaging waren. Nou, misschien was dat wel zo. En misschien ben ik het nu ook. Daarom zal ik je nog iets zeggen. Wat ik ook ga doen, ik vraag jou niet om eerst naar je armen te kijken, Gwen. Snap je wat ik bedoel?’
Dat was een mooie afscheidszin, maar halverwege de deur liet hij zich vermurwen, aarzelde en draaide zich om. ‘Blijf hier. Gwen,’ zei hij tegen haar. ‘Blijf nou gewoon hier. Je bent nog steeds gewond. Voor het geval je moet vluchten — Jaan zei iets over een grot. Weet je iets van een grot?’ Ze knikte. ‘Nou, ga daar dan in geval van nood naartoe. Maar blijf anders hier.’ Hij wuifde haar onhandig vaarwel met het geweer, draaide zich om en liep toen iets te gehaast weg.
Beneden in de luchtsluis waren de muren echte muren — geen spoken, geen muurcomposities, geen lichten. In het donker struikelde Dirk over de luchtwagen die hij zocht en wachtte vervolgens tot zijn ogen aan de duisternis gewend waren. Het afgedankte voertuig was niet afkomstig van Hoog Kavalaan; het was een benauwde twoseater, een traan van plastic en licht metaal, zwart met zilver. Geen bepantsering natuurlijk, en zijn enige wapen was het lasergeweer, dat hij over zijn knieën legde.
De wagen was maar iets minder afgestorven dan de rest van Worlorn, maar dat kleine beetje was genoeg. Toen hij voorzichtig de energie inschakelde, reageerde de wagen en het instrumentenpaneel "Wierp een vaag licht in de cabine. Hij at vlug een proteïnereep en bestudeerde de gegevens. Het energieniveau was laag, te laag, maar hij zou het ermee moeten doen. Hij zou de koplampen niet gebruiken, maar bij het karige licht van de sterren vliegen. En de verwarming kon hij ook wel missen, zolang hij de leren jas maar droeg als bescherming tegen de kou.
Dirk sloeg de deur dicht en sloot die af en knipte het zwaarte-krachtrooster aan. De luchtwagen steeg op, schokkerig en enigszins onvast, maar opstijgen deed hij. Dirk greep de stuurknuppel, duwde die vooruit en toen was hij buiten en in de lucht.
Even kreeg hij de schrik te pakken. Als het net te zwak was geweest, zou er van vliegen helemaal niets terecht zijn gekomen, maar was hij tollend en draaiend op de met mos overwoekerde grond getuimeld. Eenmaal buiten trilde en zakte de wagen heel even alarmerend, maar niet meer dan een ogenblik; toen begon het net te werken en klommen ze op de suizende wind omhoog en was het enige wat nog draaide zijn maag.
Dirk bleef klimmen en probeerde de kleine wagen zo hoog mogelijk op te trekken. Voor hem lag de bergrug, en daar moest hij overheen. Bovendien zag hij er niet echt naar uit om andere nachtelijke vliegers te ontmoeten. Zo hoog mogelijk, met gedoofde lichten, zou hij iedere andere luchtwagen kunnen zien die onder hem langs zou vliegen, maar grote kans hebben dat hij zelf aan hun aandacht zou ontsnappen.
Hij keek niet om naar Kryne Lamiya, maar hij voelde hoe de stad die hij achterliet hem voorwaarts dreef en zijn angsten uitwiste. Angst was zoiets doms; niets deed er meer toe en de dood al helemaal niet. Zelfs toen de Sirenenstad met haar witte en grijze lichten uit het gezicht verdwenen was, bleef de muziek nog hoorbaar, steeds verder weg en steeds flauwer, maar voortdurend aanwezig, voortdurend van invloed. Eén toon, een zachte, golvende fluittoon, duurde langer dan de rest. Toen hij de stad ongeveer dertig kilometer achter zich had, hoorde hij die toon nog, vermengd met het lagere gefluister van de wind. Ten slotte drong het tot hem door dat het geluid van zijn eigen lippen kwam.
Hij hield op met fluiten en probeerde zich te concentreren op het vliegen.
Toen hij bijna een uur in de lucht was, rees de bergrug voor hem op, of eigenlijk onder hem, want tegen die tijd vloog hij tamelijk hoog. Hij had het gevoel dat hij dichter bij de sterren boven hem was dan bij de bossen diep onder hem. De wind gierde fel en drong door de haarscheurtjes in de deur, maar Dirk negeerde het geluid.
Daar waar de bergen overgingen in de wildernis, zag hij een licht.
Hij minderde vaart, beschreef een cirkel en begon te dalen. Aan deze kant van de bergen hoorde geen licht te zijn, wist hij; wat het ook was, het moest onderzocht worden.
Hij daalde af in een spiraal totdat hij direct boven het licht was, zette de stuwkracht van de luchtwagen uit, bleef even in de lucht zweven en liet het zwaartekrachtrooster toen langzaam uitgaan. Zo traag mogelijk zakte hij omlaag, zachtjes heen en weer deinend in de wind, een kalme val.
Onder zich zag hij verscheidene lichten. De grootste schijnsel was van een vuur afkomstig, zoals hij nu zag. Het vuur danste en flakkerde; de vlammen werden alle kanten op geblazen door de wind. Maar er waren ook andere, kleinere lichten — onbeweeglijk en kunstmatig, in een cirkel in het donker, niet erg ver van het vuur verwijderd. Misschien een kilometer, schatte hij, misschien minder.
De temperatuur in de kleine cabine begon op te lopen en Dirk voelde hoe hij begon te zweten; zijn kleren werden vochtig onder zijn dikke jas. Ook had hij last van de rook; zwarte roetwolken stegen op van het vuur en benamen hem het uitzicht. Met gefronste wenkbrauwen laveerde hij de luchtwagen zo, dat hij niet meer precies boven het vuur hing en daalde verder af.
De vlammen rezen hoog op om hem te begroeten, lange oranje tongen, helder afgetekend tegen de rookpluimen. Hij zag ook vonken, of gloeiende sintels, of iets anders dat daar op leek; ze spatten in een hete, gloeiende regen uit het vuur op, schoten de nacht in en verdwenen dan. Toen hij nog lager zakte, werd hij geconfronteerd met een ander verschijnsel, een woedend geknetter van blauwwitte vlammen die een scherpe geur van ozon verspreidden en toen verdwenen waren.
Dirk zette de motor helemaal af toen het vuur nog behoorlijk ver onder hem was. Er waren andere mensen in de buurt — die kring van kunstmatige lichten — en hij wilde liever niet opgemerkt worden. Zijn zwart met zilveren luchtwagen, onbeweeglijk tegen de zwarte hemel, was niet zo makkelijk te ontdekken, maar als hij binnen het schijnsel van de vlammen kwam, werd het een ander verhaal. Hoewel hij een onbelemmerd uitzicht had vanaf de plek waar hij zweefde, kon hij nog steeds niet precies zien wat er brandde; de vuurhaard was een vormeloze donkere massa waaruit voortdurend vonken opspatten. Daaromheen zag hij de dichte wirwar van wurgbomen met hun wasachtige takken, die helgeel oplichtten in de weerschijn van de vuurgloed. Verscheidene takken waren midden in het vuur gevallen en waren de voornaamste oorzaak van de zwarte rook als ze verschrompelden en tot as uiteenvielen. Maar de rest, de kronkelende afrastering rond het zwarte, brandende ding, weigerde op te lossen. In plaats van zich uit te breiden was het vuur zichtbaar aan het doven.
Dirk wachtte en keek toe hoe het uitging. Hij was er inmiddels vrij zeker van dat hij naar een neergestorte luchtwagen keek; dat bleek wel uit de vonken en de ozon die hij rook. Hij wilde alleen weten welke luchtwagen het was.
Nadat de vlammen ingezakt waren en de vonken hun geknetter hadden gestaakt, maar voordat het vuur helemaal was uitgeblust en in een vettige rook was veranderd, kon Dirk eindelijk iets van een omtrek onderscheiden. Heel even, een vleugel als van een vleermuis, verwrongen onder een groteske hoek en opstekend in de lucht, met daarachter een vlammende vuurzee. Dat was ge-
noeg; dit was geen luchtwagen die hij kende, al was hij duidelijk van Kavalaanse makelij.
Als een donker spook boven het bos schoot hij weg van het dovende vuur in de richting van de kunstmatige verlichting. Deze keer bleef hij op grotere afstand. Hij hoefde ook niet dichter bij te komen. De lichten waren vrij helder en het tafereel was tot in details afgetekend.
Hij zag een grote open plek, omringd door elektrische lantaarns, aan de rand van een groot, stilstaand wateroppervlak. Er stonden drie luchtwagens en hij herkende ze alle drie; hetzelfde drietal had in Uitdaging onder de Emereliboom gestaan toen Myrik Braith Gwen had aangevallen. Een van de drie, de hooggewelfde wagen met de donkerrode bepantsering, was van Lorimaar hoog-Braith. De andere twee waren kleiner, bijna identiek, alleen waren ze dat nu niet meer omdat één ervan zichtbaar beschadigd was, zelfs van deze afstand. De wagen lag er vreemd bij, half onder water, en een deel ervan was verwrongen en gloeide. De bepantserde deur stond wagenwijd open.
Houterige figuren liepen om het wrak heen. Dirk zou ze nauwelijks opgemerkt hebben als ze zich niet bewogen hadden, zo goed versmolten ze met hun omgeving. Dichterbij leidde iemand een stel Braithhonden uit een deur in de zijkant van Lorimaars luchtwagen.
Met een frons raakte Dirk de knop van de zwaartekracht aan en trok zijn eigen wagen loodrecht op tot de mensen en wagens uit het gezicht verdwenen waren en er beneden niets anders meer was dan een lichtpunt in het bos. Twee lichtpunten, in feite, maar het vuur was nog slechts een flauwe oranje gloed, die steeds verder verbleekte.
Veilig in de zwarte geborgenheid van de lucht, begon hij na te denken.
De beschadigde luchtwagen was die van Roseph, dezelfde wagen die ze in Uitdaging hadden gestolen, de wagen waarmee Jaan Vikary vanmorgen naar Larteyn was gevlogen. Dat wist hij zeker. De Braiths hadden hem blijkbaar gevonden en hadden hem naar het bos achtervolgd, hem neergeschoten. Maar het leek niet aannemelijk dat hij dood was; waarom haalden de Braiths anders hun honden erbij? Lorimaar ging echt niet met zijn meute uit wandelen. Het was meer dan waarschijnlijk dat Jaan nog leefde en de bossen was ingevlucht en dat de Braiths nu jacht op hem maakten.
Even overwoog Dirk een reddingspoging te ondernemen, maar dat leek weinig veelbelovend. Hij had geen idee hoe hij Jaan in de nachtelijke wildernis van deze buitenwereld zou moeten vinden. De Braiths waren voor zoiets beter toegerust dan hij.
Hij hervatte zijn koers in de richting van de bergrug, waarachter Larteyn lag. In het bos, nauwelijks bewapend en alleen als hij was, had hij Jaan Vikary weinig hulp te bieden. In het Kavalaanse Vuurfort kon hij op zijn minst namens de Ijzer jade met Arkin Ruark afrekenen.
De bergen schoten onder hem voorbij en Dirk ontspande wat, hoewel zijn ene hand op het lasergeweer rustte dat nog steeds over zijn knieën lag.
De vlucht duurde iets minder dan een uur; toen dook Larteyn rood en smeulend uit de bergen op. De stad leek heel dood, heel leeg, maar Dirk wist dat het maar schijn was. Hij vloog laag, verspilde geen tijd en schoot vlak over de lage, vierkante daken en de pleinen van gloeisteen naar het gebouw waar hij enkele dagen met Gwen Delvano, de twee IJzerjades en de leugenaar van Kimdiss had gewoond.
Er stond slechts één luchtwagen op het winderige dak — de zwaar bepantserde militaire afdanker. Ruarks kleine, gele luchtwagen was er niet en de grijze manta ontbrak ook. Dirk vroeg zich kortstondig af wat ermee gebeurd kon zijn nadat ze het voertuig hadden achtergelaten in Uitdaging, maar hij dacht er verder niet over na en daalde om te landen.
Hij hield de laser stevig in zijn greep toen hij uit de wagen klom. De wereld was stil en karmozijnrood. Hij liep vlug naar de liften en daalde af naar Ruarks appartementen.
De vertrekken waren leeg.
Hij doorzocht ze heel grondig en haalde alles overhoop, zonder zich erom te bekommeren wat hij verstoorde of kapotmaakte. Alle eigendommen van de Kimdissi waren er nog, maar Ruark was er niet en er was geen enkele aanwijzing waar hij naartoe was.
Dirks eigen bezittingen waren er ook nog; die paar dingen die hij had achtergelaten toen hij en Gwen gevlucht waren, alleen maar een stapeltje dunne kleren die hij van Braque had meegebracht. Onbruikbaar hier op het kille Worlorn. Hij zette de laser neer en begon de broekzakken te doorzoeken. Pas toen hij het gevonden had — diep weggestopt, nog steeds verpakt in zilverpapier en fluweel — wist hij echt wat hij zocht en waarom hij naar Larteyn teruggegaan was.
In Ruarks slaapkamer vond hij een kleine bergplaats met juwelen in een afsluitbaar kistje: ringen, hangers, bewerkte armbanden en broches, oorhangers van halfedelsteen. Hij woelde door het kistje tot hij een dunne, fijne ketting vond met een uil van zilverdraad, in barnsteen gevat en hangend aan een clip. De clip leek hem wel ongeveer de juiste afmetingen te hebben. Dirk rukte de barnsteen met de uil eraf en bevestigde er het fluister ju weel voor in de plaats.
Toen knoopte hij zijn jasje en zijn dikke shirt open en hing de ketting om zijn hals zodat hij de koude, rode traan op zijn blote huid voelde, beloften en leugens fluisterend. Het was alsof er een stukje ijs pijnlijk in zijn borst stak, maar dat was niet zo erg, het was Jenny. Hij had heel even de tijd om eraan te wennen; toen was het over. Zoute tranen rolden langs zijn wangen. Hij lette er niet op en ging naar boven.
De werkkamer die Ruark met Gwen had gedeeld was nog even rommelig als Dirk zich herinnerde, maar de Kimdissi was er niet. Ook was hij niet te vinden in het verlaten appartement erboven, waar Dirk vanuit Uitdaging contact met Ruark had opgenomen. Er was nu nog één plaats over om te onderzoeken.
Vlug klom hij naar de top van de toren. De deur stond open. Hij weifelde even en stapte toen naar binnen, zijn laser in de aanslag.
De grote huiskamer was een en al chaos en vernieling. Het kijk-scherm was kapotgeslagen of geëxplodeerd; overal lagen glasscherven. De muren waren beschadigd door laservuur. De bank lag op zijn kant en was op tal van plaatsen opengesneden. De vulling puilde er met handenvol uit en lag overal verspreid. Stukken ervan waren in de haard gesmeten, waar ze hadden bijgedragen tot de doorweekte, beroete troep waarmee het vuur was gesmoord. Een van de waterspuwers leunde tegen de onderkant van de schoorsteenmantel, onthoofd en op zijn kop. Het hoofd, met gloei-stenen ogen en al, was bovenop de natte as van het vuur gegooid. De lucht stonk naar wijn en braaksel.
Garse Janacek lag op de grond te slapen, zonder shirt, zijn rode baard nog roder gekleurd door gemorste wijn. Zijn mond hing open. Hij rook hetzelfde als de kamer. Hij snurkte luid en zijn laserpistool zat nog in een hand geklemd. Dirk zag zijn verfrommelde shirt in een plas braaksel liggen; Janacek moest een halfslachtige dweilpoging hebben ondernomen.
Hij liep voorzichtig rond en nam de laser uit Janaceks slappe vingers. Vikary’s teyn was blijkbaar niet echt de ijzeren Kavalaar die Jaan in hem had gezien.
Om Janaceks rechterarm zat nog het ijzer-en-gloeisteen. Enkele van de donkerrode edelstenen waren uit hun zettingen gesloopt; de lege gaten zagen er obsceen uit. Maar het grootste deel van de armband was intact, behalve waar hij door lange krassen was ontsierd. Op Janaceks onderarm, boven de armband, zaten ook schrammen. Ze waren diep en sloten aan op de beschadigingen die in het zwarte ijzer waren aangebracht. Arm en armband zaten vol geronnen bloed.
Dicht bij Janaceks laars zag Dirk het lange bebloede mes liggen. De rest kon hij zich voorstellen. Ongetwijfeld dronken, had hij met zijn linkerhand, die daar door zijn oude verwonding niet toe in staat was, geprobeerd de gloeistenen los te wrikken, daarbij zijn geduld verloren, er toen maar wild op los gestoken, en in zijn pijn en woede het mes laten vallen.
Dirk stapte met lichte passen achterwaarts om Janaceks stinkende shirt heen, bleef in de deuropening staan, richtte zijn geweer en schreeuwde. ‘Garse!’
Janacek bewoog niet. Dirk schreeuwde opnieuw. Deze keer werd het gesnurk minder. Hierdoor aangemoedigd bukte Dirk zich om het dichtstbijzijnde voorwerp op te rapen — een gloeisteen — en door de lucht in de richting van de Kavalaar te keilen. Het trof Janacek op zijn wang.
Langzaam ging Garse rechtop zitten, knipperend met zijn ogen. Toen hij Dirk zag, keek hij hem kwaad aan.
‘Sta op,’ zei Dirk. Hij zwaaide met zijn laser.
Janacek kwam wat onvast overeind, zoekend naar zijn eigen wapen.
‘Je zult het niet vinden,’ zei Dirk tegen hem. ‘Ik heb het hier.’
Janaceks ogen stonden troebel en vermoeid maar hij had het grootste deel van zijn roes wel uitgeslapen. ‘Wat doe je hier, t’Larien?’ vroeg hij langzaam, op een toon die meer op uitputting dan op dronkenschap duidde. ‘Kom je de spot met me drijven?’
Dirk schudde zijn hoofd. ‘Nee, ik heb medelijden met je.’
Janacek staarde hem verbaasd aan. ‘Medelijden met mij?’
‘Vind je niet dat je medelijden verdient? Kijk eens om je heen!’
‘Pas op,’ waarschuwde Janacek hem. ‘Spot niet te veel met me, t’Larien, anders zal ik eens proberen of je mans genoeg bent die laser af te vuren die je zo onhandig vasthoudt.’
‘Niet doen, Garse,’ zei Dirk. ‘Alsjeblieft. Ik heb je hulp nodig.’
Janacek lachte, hij wierp zijn hoofd naar achteren en bulderde het uit.
Toen hij uitgelachen was, vertelde Dirk hem alles wat er gebeurd was sinds Vikary Myrik Braith in Uitdaging had gedood. Janacek luisterde zonder te bewegen, zijn armen stevig gekruist voor zijn naakte, met littekens overdekte borstkas. Hij lachte nog eens toen Dirk hem zijn conclusies over Ruark meedeelde. ‘De manipulators van Kimdiss,’ pruttelde hij. Dirk liet hem pruttelen en maakte zijn verhaal af.
‘Zo, en?’ vroeg Janacek toen Dirk uitgesproken was. ‘Waarom denk je dat mij dat allemaal zou interesseren?’
‘Omdat ik niet dacht dat je Jaan als een beest door de Braiths zou laten opjagen, vermoed ik,’ zei Dirk.
‘Hij heeft een beest van zichzelf gemaakt.’
‘In de ogen van de Braiths wel, veronderstel ik,’ antwoordde Dirk. ‘Ben jij een Braith?’
‘Ik ben een Kavalaar.’
‘Zijn alle Kavalaren dan nu hetzelfde?’ Hij gebaarde naar het stenen hoofd van de waterspuwer dat in de haard lag. ‘Ik zie dat je ook al op trofeeën uit bent, net als Lorimaar.’
Janacek zei niets. Zijn ogen waren heel hard.
‘Misschien vergis ik me,’ zei Dirk, ‘Maar toen ik hier binnenkwam en dit allemaal zag, gaf het me te denken. Ik kreeg de indruk dat je misschien toch wat menselijke gevoelens koesterde voor de man die je teyn was. Ik herinnerde me dat je mij eens vertelde dat jij en Jaan een band hadden, sterker dan ik ooit had gekend. Dat zal dan wel een leugen zijn geweest.’
‘Het was de waarheid. Jaan Vikary heeft onze band verbroken.’
‘Gwen heeft alle banden tussen ons al jaren geleden verbroken,’ zei Dirk. ‘Maar ik kwam toen ze mij nodig had. Oh, het bleek dat ze mij niet echt nodig had, en voor een deel kwam ik ook om egoïstische redenen. Maar ik kwam wel. Dat kun je mij niet afnemen, Garse. Ik heb mijn belofte gehouden.’ Hij wachtte even. ‘En ik zou niemand op haar laten jagen, als ik ze tegen kon houden. Wij waren blijkbaar verbonden door iets wat heel wat sterker was dan jullie Kavalaanse ijzer-en-vuur.’
‘Je kunt zeggen wat je wilt, t’Larien, maar je woorden veranderen niets. Het idee dat jij je aan beloften houdt, is belachelijk. Wat is er terechtgekomen van je beloften aan Jaan en mij?’
‘Die heb ik gebroken,’ zei Dirk snel. ‘Dat weet ik. Dus zijn jij en ik quitte, Garse.’
‘Ik heb niemand verraden.’
‘Jij laat degenen die je het naast stonden in de steek. Gwen, die je cro-betheyn was, en van je hield en je haatte, allemaal tegelijk. En Jaan, je dierbare teyn.’
‘Ik heb ze niet verraden,’ zei Janacek fel. ‘Gwen heeft mij en het jade-en-zilver dat ze droeg, verraden vanaf de dag dat ze bij ons kwam. Jaan overtrad alle regels van fatsoen door de manier waarop hij Myrik doodde. Hij negeerde mij en hij negeerde de verplichtingen van ijzer-en-vuur. Ik ben hen geen van beiden meer iets verschuldigd.’
‘Nee, hè, dat ben je inderdaad niet, hè?’ Onder zijn shirt voelde Dirk het fluister juweel hard tegen zijn huid drukken. Het overstelpte hem met woorden en herinnering, met een idee van de man die hij eens was geweest. Hij was heel kwaad. ‘En daarmee is alles afgedaan? Je bent ze niets verschuldigd, dus wat kan het je schelen? Al die verdomde Kavalaanse verbonden van jullie houden al met al dus niet méér in dan schuld en verplichting. Tradities, oude wijsheden van de vestiging, zoals de duelleer-code en het jagen op drogmensen. Denk er verder niet over na, volg ze maar stomweg. Wat één ding betreft had Ruark gelijk: niemand van jullie weet wat liefde is, uitgezonderd Jaan misschien, en zelfs daar ben ik niet zeker van. Wat zou hij verdomme gedaan hebben als Gwen zijn armband niet had gedragen?’
‘Hetzelfde!’
‘O ja? En jij dan? Zou jij Myrik hebben uitgedaagd, alleen maar omdat hij Gwen verwondde? Of was het omdat hij je jade-en-zil-ver beschadigde?’ snoof Dirk. ‘Misschien zou Jaan hetzelfde hebben gedaan, maar jij niet, Janacek. Je bent net zo’n echte Kavalaar als Lorimaar, net zo bot als Chell of Bretan. Jaan probeerde zijn volk op een hoger peil te brengen, maar ik denk dat jij alleen meedeed om het avontuur en dat je geen seconde in zijn idealen geloofde.’ Hij rukte Janaceks laser uit zijn gordel en smeet hem met zijn vrije hand door de kamer. ‘Hier,’ schreeuwde hij, terwijl hij zijn geweer liet zakken. ‘Ga je gang en schiet een drogmens neer!’
Verbaasd plukte Janacek als in een reflex het wapen uit de lucht. Hij hield het onhandig vast en fronste. ‘Nu zou ik je kunnen doden, t’Larien.’
‘Doe het, of laat het,’ zei Dirk. ‘Wat maakt het uit. Als je ooit écht van Jaan gehouden hebt...’
‘Ik houd niet van Jaan,’ snauwde Janacek, terwijl zijn gezicht rood aanliep. ‘Hij is mijn teyn!’
Dirk liet de woorden van de Kavalaan een minuut lang in de lucht hangen. Hij krabde nadenkend aan zijn kin. ‘Is?’ zei hij. ‘Je bedoelt: Jaan was je teyn. Nietwaar?’
Janaceks blos verdween even vlug als hij was opgekomen. Onder zijn baard vertrok zijn mondhoek op een manier die Dirk aan Bretan deed denken. Zijn ogen gingen half beschaamd naar de zware ijzeren armband die nog steeds om zijn bebloede onderarm hing.
‘Je hebt niet alle gloeistenen eruit gekregen, hè?’ zei Dirk vriendelijk.
‘Nee,’ zei Janacek. Zijn stem klonk merkwaardig zacht. ‘Nee, dat klopt. Natuurlijk zegt dat weinig. Het tastbare ijzer betekent niets meer als het andere ijzer verdwenen is.’
‘Maar dat is niet verdwenen, Garse,’ zei Dirk. ‘Jaan heeft het over je gehad toen we samen in Kryne Lamiya waren. Ik weet het zeker. Misschien voelt hij zich met Gwen ook door ijzer verbonden, en misschien is dat verkeerd. Vraag het niet aan mij. Het enige wat ik weet is dat het andere ijzer voor Jaan nog steeds bestaat. In Kryne Lamia droeg hij zijn armband van ijzer-en-vuur.
Hij zal hem nog om hebben als de honden van Braith hem verscheuren, vermoed ik.’
Janacek schudde zijn hoofd. ‘t’Larien,’ zei hij, ‘ik zou zweren dat je moeder van Kimdiss komt. Maar toch kan ik niet tegen je op. Je manipuleert te goed.’ Hij grijnsde; het was zijn oude grijns, zoals die morgen toen hij zijn laser op Dirk had gericht en had gevraagd of Dirk daarvan schrok. ‘Jaan Vikary is mijn teyn,’ zei hij. ‘Wat wil je dat ik doe?’
Janaceks ommekeer, hoe schoorvoetend ook, was diepgaand genoeg. De Kavalaar nam vrijwel meteen de leiding. Dirk vond dat ze meteen op weg moesten gaan en hun plannen onderweg moesten bespreken. Maar Janacek drong erop aan dat ze de tijd zouden nemen om zich te douchen en te kleden. ‘Als Jaan nog in leven is, zal hij tot het aanbreken van de dag veilig genoeg zijn. De honden zien ’s nachts niet veel en de Braiths zullen niet graag in het wilde weg door een donker bos vol wurgers ronddwalen. Nee, t’Larien, ze zullen in hun kamp blijven en wachten. Een man alleen en te voet komt niet ver. Dus hebben we tijd genoeg om hen als IJzerjade tegemoet te treden.’
Tegen de tijd dat ze klaar waren om te vertrekken had Janacek bijna elk spoor van zijn dronkenmansrazernij weggewerkt. Hij zag er gestroomlijnd en onberispelijk uit in een met bont afgezet pak van kameleonstof, zijn baard schoongemaakt en bijgeknipt, zijn donkere, rode haar keurig naar achteren gekamd. Alleen zijn rechterarm — schoongemaakt en zorgvuldig verbonden, maar nog wel in het oog lopend — getuigde tegen hem. Maar de schrammen leken hem niet erg te hinderen. Hij oogde vlot en elegant, terwijl hij zijn laser laadde, controleerde en in zijn riem stak. Behalve zijn pistool had Janacek ook nog een lang mes en een geweer zoals Dirk er een had. Hij grijnsde vrolijk toen hij het oppakte.
Dirk had zich ondertussen gewassen en geschoren en tevens van de gelegenheid gebruikgemaakt om voor het eerst in dagen een complete maaltijd te nuttigen. Hij voelde zich bijna energiek toen ze naar het dak gingen.
Vanbinnen was Janaceks enorme, vierkante luchtwagen precies even benauwd als het kleine, afgedankte exemplaar waarmee Dirk uit Kryne Lamiya was gekomen, hoewel Janaceks machine vier kleine zitplaatsen had in plaats van twee. ‘De bepantsering,’ zei Garse toen Dirk een opmerking maakte over het gebrek aan ruimte binnenin. Hij gespte Dirk met een strakke gevechtsgordel vast op een harde, ongemakkelijke zitplaats, ging zelf ook zitten en steeg toen snel op.
De cabine was vaag verlicht en geheel afgesloten, met overal meters en instrumenten, zelfs boven de deuren. Geen ramen; een paneel met acht kleine kijkschermen bood de piloot zicht op acht verschillende punten. Het geheel was van onbeschilderd, glad aluminium.
‘Dit vehikel is ouder dan wij allebei,’ zei Janacek, terwijl ze opstegen. Hij leek best bereid om te praten en was op zijn agressieve manier vriendelijk. ‘En het heeft zelfs nog meer werelden gezien dan jij. Het heeft een fascinerende geschiedenis achter de rug. Dit specifieke model is zo’n kleine vierhonderd standaardjaren geleden gebouwd. Het is gebouwd door de Wijsheden van Dam Tul-lian, een flink eind achter de Sluier der Verlokking, en het werd gebruikt in hun oorlogen tegen Erikan en Zwervershoop. Na ongeveer een eeuw was het onbruikbaar geworden en werd het afgedankt. Het werd in een periode van vrede door de Erikaners geborgen en aan de Stalen Engelen op Bastion verkocht. Die gebruikten het in verscheidene campagnes, totdat het ten slotte werd buitgemaakt door de bevolking van Prometheus. Een handelaar van Kimdiss legde er op Prometheus de hand op en verkocht het aan mij, en ik heb het aan de duelleercode aangepast. Sindsdien heeft niemand me meer voor een luchtgevecht uitgedaagd. Let op.’ Hij stak zijn hand uit naar een verlichte knop en drukte erop, en Dirk werd door een plotselinge acceleratie tegen de leuning van zijn stoel gedrukt. ‘Reservepulsbuizen om in noodgevallen de snelheid op te voeren,’ zei Janacek met een grijns. ‘We zullen er in minder dan de helft van de tijd zijn die het jou heeft gekost, t’Larien.’
‘Goed,’ zei Dirk. Er was iets wat hem dwars zat. ‘Zei je dat je deze wagen hebt gekocht van een handelaar uit Kimdiss?’
‘Dat is de waarheid,’ zei Janacek. ‘De vredelievende Kimdissi zijn grote wapenhandelaars. Ik heb weinig respect voor die manipulators, zoals je weet, maar ik ben niet afkerig van een koopje als ik er een aangeboden krijg.’
‘Arkin ging er prat op dat hij tegen geweld was,’ zei Dirk. ‘Dat zal dan ook wel een schijnvertoning zijn geweest.’
‘Nee,’ zei Janacek. Hij keek Dirk aan en glimlachte. ‘Verbaast je dat, t’Larien? De waarheid is misschien nog gekker. Wij noemen de Kimdissi niet zonder reden manipulators. Ik neem aan dat jij op Avalon geschiedenisles hebt gehad?’
‘Enigszins,’ zei Dirk. ‘De geschiedenis van de Oude Aarde, het Federale Rijk, de Dubbele Oorlog, de expansie.’
‘Dus niet de geschiedenis van de buitenwerelden.’ Janacek klakte met zijn tong. ‘Dat viel te verwachten. Al die werelden en culturen in het mensenrijk die allemaal hun geschiedenis hebben. Zelfs de namen zijn al te veel om te leren. Luister, dan zal ik je wijzer maken. Toen je op Worlorn landde, heb je toen gelet op de kring van vlaggen?’
Dirk keek hem beteuterd aan. ‘Nee.’
‘Misschien zijn ze er niet meer. Maar tijdens het Festival wapperden er op het plein voor de ruimtehaven veertien vlaggen. Dat was een absurd idee van de Toberianen, maar het werd wel min of meer uitgevoerd, al vertegenwoordigden de planetaire vlaggen in tien van de veertien gevallen helemaal niets. Werelden zoals Eshellin en de Vergeten Kolonie wisten niet eens wat een vlag was, terwijl anderzijds de Emereli voor elk van hun honderd stadstorens een verschillende banier hadden. De bewoners van Schemerduister lachten ons uit en hingen een pikzwarte lap aan hun vlaggenstok.’ Hij scheen dat heel grappig te vinden. ‘Wat Hoog Kavalaan betreft, wij hadden geen vlag voor onze wereld als geheel. Maar we hebben er een gemaakt, geïnspireerd op onze geschiedenis. Een rechthoek, verdeeld in vier velden van verschillende kleur: een groene banshee op een zwart veld voor IJzerjade, de zilveren jachtvleermuis van Shanagate op geel, gekruiste zwaarden tegen een rode achtergrond voor Roodstaal, en voor Braith een witte wolf op paars. Het was de oude standaard van de Hoogbondsliga.
Deze liga was ontstaan rond de tijd dat de sterrenschepen voor het eerst Hoog Kavalaan weer aandeden. Er leefde toen een man, een groot leider, Vikor hoog-Roodstaal Corben genaamd, die een generatie lang de hoogbondsraad van Roodstaal domineerde. Toen de bewoners van de buitenwerelden kwamen, was hij ervan overtuigd dat alle Kavalaren zich moesten verenigen om hun kennis en rijkdom eerlijk te verdelen. Dus vormde hij de Hoog-bondsliga, waarvan ik je zojuist de vlag heb beschreven. Helaas was die unie geen lang leven beschoren. Handelaars van Kimdiss, bevreesd voor de macht van een verenigd Hoog Kavalaan, sloten een verdrag om alleen de Braiths moderne wapens te leveren. De hoogbonders van Braith waren alleen uit angst tot de liga toegetreden; in werkelijkheid meden ze de andere sterren liever, waarvan ze zwoeren dat die vol drogmensen zaten. Toch deinsden ze er niet voor terug lasers van drogmensen aan te schaffen.
Zo ontstond de laatste grote oorlog. IJzerjade, Roodstaal en Shanagate onderwierpen samen de Braiths, ondanks de wapens van de Kimdissi, maar Vikor hoog-Roodstaal zelf werd gedood en de overwinning kostte afschuwelijk veel levens. De Hoog-bondsliga overleefde haar stichter maar een paar jaar. Braith, dat veel verliezen had geleden, beeldde zich in dat het bedrogen en misbruikt was door de drogmensen uit Kimdiss en klampte zich daarom sterker dan ooit tevoren aan de oude tradities vast. Om de vrede met bloed te bezegelen en blijvend te maken, pakte de liga — nu geleid door de hoogbonders van Shanagate — alle handelaren uit Kimdiss op en ook een schip met Toberianen, verklaarden hen allemaal tot oorlogsmisdadigers — een term die wij van de buitenwerelden geleerd hebben, tussen twee haakjes — en lieten hen los op de vlakten, waar ze als drogmensen gejaagd mochten worden. Velen van hen werden door banshees gedood, anderen kwamen om van de honger, maar de jagers kregen de meesten te pakken en namen hun hoofden als trofeeën mee naar huis. Er wordt gezegd dat de Braiths er een speciaal genoegen in schiepen om degenen die hen hadden bewapend en geadviseerd, te villen.
We zijn tegenwoordig niet zo heel trots meer op die jacht, maar toch hebben we er begrip voor. De oorlog was langduriger en bloediger geweest dan enige andere in onze geschiedenis sinds de Tijd van Vuur en Demonen. Het was een tijd van grote ellende en grenzenloze haat, en de Hoogbondsliga viel uiteen. De IJzer-jades trokken zich liever terug dan dat ze de jacht nog langer wilden vergoelijken en verklaarden dat de Kimdissi menselijk waren. Roodstaal volgde al spoedig. Degenen die de drogmensen doodden, waren allemaal Braiths en Shanagates, en de Shanagate-maatschappij was sindsdien alleen met zichzelf verbonden. Vikors banier werd al spoedig afgedankt en vergeten, totdat het Festival ons de vlag in herinnering bracht.’ Janacek zweeg en keek naar Dirk. ‘Begrijp je nu hoe de zaken staan, t’Larien?’
‘Ik begrijp wel waarom de Kavalaren en de Kimdissi elkaar niet erg mogen,’ gaf Dirk toe.
Janacek lachte. ‘Het gaat verder dan onze eigen geschiedenis,’ zei hij. ‘Kimdiss heeft nooit oorlog gevoerd, maar toch heeft die wereld bloed aan zijn handen. Toen Tober-in-de-Sluier "Wolfheim aanviel, werden beide partijen door de manipulators bevoorraad. Toen op ni-Emerel de burgeroorlog oplaaide tussen de stedelingen wier wereld uit één enkel gebouw bestaat en de ontevreden sterrenzoekers die op verbreding van hun horizon aandrongen, was Kimdiss er tot over de oren bij betrokken. Ze leverden de stedelingen de middelen om een afdoende overwinning te behalen.’ Hij grijnsde. ‘Werkelijk, t’Larien, er gaan zelfs verhalen over intriges van de Kimdissi binnen de Sluier der Verlokking. Er wordt beweerd dat het Kimdissi-agenten waren die de Stalen Engelen en de variantmensen van Prometheus tegen elkaar opzetten, die de Vierde Cuchulainn van Tara onttroonden omdat hij weigerde handel met hen te drijven, en die ingrepen op Braque om daar de ontwikkeling van technologie door het gewicht van de priesters in de wieg te smoren. Ken je de aloude religie van Kimdiss?’
‘Nee.’
‘Die zou jouw goedkeuring wel kunnen wegdragen,’ zei Janacek. ‘Het is een vreedzaam en beschaafd geloof, buitengewoon ingewikkeld. Je kunt er alles mee rechtvaardigen, behalve persoonlijk geweld. Toch heeft hun grote profeet, de Zoon van de Dromer — aangenomen wordt dat het een mythische figuur is, maar ze blijven hem vereren — eens gezegd: "Vergeet niet dat je vijand een vijand heeft." En dat is zo. Dat is de kern van de Kimdissi-wijsheid.’
Dirk schoof ongemakkelijk op zijn zitplaats heen en weer. ‘En daarmee wil je zeggen dat Ruark...’
‘Ik zeg niets,’ viel Janacek hem in de rede. ‘Trek je eigen conclusies. Je hoeft de mijne niet aan te nemen. Ik heb dit allemaal aan Gwen Delvano verteld, omdat ze mijn cro-betheyn was en ik me bezorgd maakte. Ze was hogelijk geamuseerd. Die geschiedenis had niets te betekenen, zei ze tegen mij. Arkin Ruark was gewoon zichzelf, en geen archetype uit de geschiedenis van de buitenwerelden, zo kreeg ik te horen. Ze legde me uit dat hij tevens een vriend van haar was, en die band, die vriendschap’ — zijn stem klonk vlijmscherp toen hij dat woord zei — was om de een of andere reden belangrijker dan dat hij een leugenaar en een Kimdissi was. Gwen zei me dat ik maar eens naar mijn eigen geschiedenis moest kijken. Als Arkin Ruark een bedrieger was, alleen omdat hij op Kimdiss was geboren, dan was ik een afhakker van drogmanhoofden vanwege het simpele feit dat ik een Kavalaar ben.’
Dirk dacht even na. ‘Daar had ze dan gelijk in,’ zei hij kalm.
‘Oh? Meen je dat?’
‘Haar argument was juist,’ zei Dirk. ‘Kennelijk heeft ze Ruark verkeerd ingeschat, maar over het algemeen...’
‘Over het algemeen is het beter om alle Kimdissi te wantrouwen,’ zei Janacek gedecideerd. ‘Je bent misleid en gebruikt, t’Larien, maar je hebt er niets van geleerd. Je bent net Gwen. Maar genoeg hierover.’ ,
Hij tikte met een knokkel op een van de kijkschermen in. ‘We zijn vlak bij de bergen. Het duurt nu niet lang meer.’
Dirk had zijn lasergeweer heel stevig vastgehouden. Hij veegde zijn klamme handpalmen af aan zijn broekspijpen. ‘Heb je een plan?’
‘Ja,’ zei Janacek grijnzend. En op hetzelfde moment boog hij zich opzij en griste de laser van Dirks schoot. ‘Een heel eenvoudig plan, in feite,’ ging hij verder, terwijl hij het wapen zorgvuldig buiten bereik zette. ‘Ik lever je uit aan Lorimaar.’