7

‘Dirk, Dirk, dat kun je niet menen. Nee, dat geloof ik niet. Al die tijd dacht ik, nou ja, dat jij beter was dan zij. En nu vertel je me dit? Nee, ik droom. Dit is pure dwaasheid!’ Ruark had zich enigszins hersteld. In zijn lange kamerjas van grijze imitatiezijde, geborduurd met uilen, leek hij meer zichzelf, maar toch was zijn verschijning geheel misplaatst temidden van de rommel in de werkkamer. Hij zat op een hoge kruk met zijn rug naar het donkere, rechthoekige scherm van de computerconsole; zijn in slippers gestoken voeten had hij over elkaar gekruist en in zijn mollige handen hield hij een groot gekoeld glas met groene Kimdissiwijn. De fles stond achter hem, geflankeerd door twee lege glazen.

Dirk zat boven op een brede werktafel van plastic, zijn benen onder zich gevouwen en met zijn elleboog op een sensorpak geleund. Hij had ruimte voor zichzelf gemaakt door de sensor naar de ene kant te schuiven en een stapel dia’s en papieren naar de andere kant. In het vertrek heerste een ongelofelijke chaos. ‘Ik zie , de dwaasheid er niet van in,’ zei hij halsstarrig. Terwijl hij sprak dwaalden zijn ogen de kamer rond. Hij had de werkkamer nog niet eerder gezien. Die had ongeveer dezelfde afmetingen als de huiskamer van de Kavalaren maar leek veel kleiner. Een rij kleine computers nam een complete wand in beslag. Daartegenover hing een enorme kaart van Worlorn in wel twaalf verschillende kleuren, volgestoken met allerlei spelden en markers. In het midden van de kamer stonden de drie werktafels. Hier puzzelden Gwen en Ruark de stukjes kennis die ze te pakken kregen in de wildernis van de stervende Festivalwereld aan elkaar, maar het zag er in Dirks ogen meer uit als een militair hoofdkwartier.

Hij begreep nog niet helemaal waarom ze hier zaten. Na Vika-ry’s lange uiteenzetting en de scherpe discussie tussen Ruark en de twee Kavalaren die daarop was gevolgd, was de Kimdissi naar zijn eigen appartement gestampt, met medeneming van Dirk. De tijd leek nog niet rijp om met Gwen te praten. Maar Ruark had zich nog maar nauwelijks verkleed en zijn zenuwen met een slok wijn gekalmeerd, of hij had erop aangedrongen dat Dirk hem zou vergezellen naar zijn werkkamer. Hij had drie glazen meegenomen, maar Ruark zelf was de enige die dronk. Dirk herinnerde zich de vorige keer nog en hij moest aan morgen denken; hij moest helder zijn. Bovendien, als Kimdissiwijn en het Kavalaanse equivalent daarvan net zo slecht samengingen als Kimdissi en Kavalaren, zou het haast zelfmoord zijn het ene na het andere te drinken.

Dus dronk Ruark alleen. ‘De dwaasheid is,’ zei de Kimdissi na een slok van zijn groene brouwsel, ‘dat jij gaat duelleren als een Kavalaar. Ik zeg het, ik hoor het mezelf zeggen, maar ik kan er met mijn verstand niet bij! Jaantony, ja, Garsey vanzelfsprekend, en natuurlijk die Braiths. Xenofobe beesten, gewelddadig volk. Maar jij, kom nou! Dirk, jij, een man van Avalon, daar moet je boven staan. Denk toch na, smeek ik je, ja, ik smeek het je, omwille van mij, van Gwen en van jezelf. Hoe, hoe kun je dit serieus menen? Vertel het me, ik moet het weten. Iemand van Avalon! Je bent opgegroeid met de Academie voor Menselijke Kennis, ja, en met het Instituut voor de Bestudering van Niet-menselijke Intelligentie, dat ook. De wereld van Tomas Chung, de thuisbasis van het Kleronomas-onderzoek, al die geschiedenis, die kennis overal om je heen, nergens is daar zoveel van over als daar, behalve misschien op de Oude Aarde of mogelijk op Nieuwholm. Je bent bereisd, beschaafd, je hebt allerlei werelden gezien, veel verspreide volkeren. Ja! Jij weet wel beter. Dat moet je wel, ja!’

Dirk fronste zijn voorhoofd. ‘Arkin, je begrijpt het niet. Ik heb die ruzie niet gezocht. Het is allemaal min of meer een vergissing. Ik heb geprobeerd mijn verontschuldigingen aan te bieden, maar Bretan wilde niet luisteren. "Wat moet ik anders doen?’

‘Doen? Weggaan, natuurlijk. Neem die lieve Gwen mee en maak dat je wegkomt; verdwijn van Worlorn zo snel als je kunt. Dat ben je haar schuldig, Dirk, en dat weet je best, waar of niet? Ze heeft je nodig, ja. Niemand anders kan haar helpen. En hoe help je haar? Door net zo slecht te zijn als Jaan? Door jezelf te doden? Nou? Geef antwoord, Dirk, vertel dat eens.’

De verwarring sloeg weer toe. Toen hij met Janacek en Vikary had gedronken, had alles zo duidelijk geleken, zo makkelijk te accepteren. Maar nu zei Ruark dat het allemaal verkeerd was. ‘Ik weet het niet,’ antwoordde Dirk. ‘Ik bedoel, ik heb Jaans bescherming afgewezen. Dus moet ik mezelf beschermen, nietwaar? Wie is er anders verantwoordelijk? Ik heb de keuzes gemaakt en zo; het duel staat vast. Ik kan er nu moeilijk vandoor gaan.’

‘Natuurlijk kun je dat,’ zei Ruark. ‘Wie houdt je tegen? Welke wet, nou? Geen wet van Worlorn, nee, geen enkele. Zo waar als wat! Zouden die beesten ons kunnen opjagen met een wet? Nee, want er is geen wet, dus zit iedereen in de problemen, maar je hoeft niet te duelleren, behalve als je dat wilt.’

De deur ging open en Dirk draaide zich net vlug genoeg om om Gwen te zien binnenkomen. Zijn ogen vernauwden zich, terwijl Ruark straalde. ‘Ha, Gwen,’ zei de Kimdissi, ‘kom bij me zitten en praat verstandig met t’Larien. Die halvegare is van plan te duelleren, echt waar, alsof hij Garsey zelf is.’

Gwen kwam verder het vertrek in en ging tussen hen in staan. Ze droeg een broek van kameleonstof (nu donkergrijs) en een zwarte pullover, met een groene sjaal om haar haren geknoopt. Haar fris verzorgde gezicht stond ernstig.

‘Ik heb tegen ze gezegd dat ik naar beneden ging om wat gegevens met je na te lopen,’ zei ze, terwijl het puntje van haar tong zenuwachtig over haar lippen schoot. ‘Ik weet niet wat ik zeggen moet. Ik heb Garse naar Bretan Braith Lantry gevraagd. Dirk, de kans is groot dat hij je zal doden.’

Haar woorden beklemden hem. Om de een of andere reden klonk het uit haar mond anders. ‘Ik weet het,’ zei hij, ‘maar dat verandert niets, Gwen. Ik bedoel, als ik veilig had willen zijn, dan had ik korariel van IJzerjade moeten worden, nietwaar?’

Ze knikte. ‘Maar dat heb je geweigerd. Waarom?’

‘Wat heb je me in het bos verteld? En later nog eens? Over namen? Ik wilde niemands bezit worden, Gwen. Ik ben geen korariel.’

Hij keek naar haar. Heel even versomberde haar gezicht en haar blikken schoten naar haar armband van jade-en-zilver. ‘Ik begrijp het,’ zei ze bijna fluisterend.

‘Maar ik niet,’ zei Ruark minachtend. ‘Dan ben je toch korariel? Wat is dat helemaal? Het is maar een woord! Dan blijf je leven, nou?’

Gwen keek naar hem, zoals hij daar zat op zijn hoge zitplaats. Hij zag er nogal komiek uit in zijn lange kamerjas, terwijl hij met een sombere blik zijn drankje omklemde. ‘Nee, Arkin,’ zei ze. ‘Dat was ook mijn vergissing. Ik dacht dat betheyn ook maar een woord was.’

Hij kreeg een kleur. ‘Goed! Dan is Dirk geen korariel, fijn, hij is niemands bezit. Maar dat houdt nog niet in dat hij moet duelleren, absoluut niet. Die Kavalaanse erecode is onzin, ontzettend stom, werkelijk. En ben jij verplicht om stommiteiten te begaan, Dirk? Om te sterven en stom te doen?’

‘Nee,’ zei Dirk. Ruarks woorden zaten hem dwars. Hij geloofde niet in de code van Hoog Kavalaan. Waarom dan? Hij was er verre van zeker van. Om iets te bewijzen, dacht hij, maar hij wist niet wat of tegenover wie. ‘Ik moet het doen, dat is alles. Het is juist dat ik het doe.’

‘Woorden!’ Zei Ruark.

‘Dirk, ik zou je niet graag dood zien,’ zei Gwen. ‘Alsjeblieft, doe me dit niet aan.’

De mollige Kimdissi gniffelde. ‘Nee, we moeten hem er vanaf brengen, wij tweeën, hè?’ Hij nipte van zijn wijn. ‘Luister naar me, Dirk, wil je dat tenminste doen?’

Dirk knikte gemelijk.

‘Goed. Ten eerste, geef mij antwoord, geloof je in de duelleer-code? Als een sociale instelling? Als iets moreels? Zeg me de waarheid, doe je dat?’

‘Nee,’ zei Dirk. ‘Maar ik denk dat Jaan er ook niet in gelooft, te oordelen naar sommige dingen die hij heeft gezegd. Toch duelleert hij als het moet. Iets anders zou lafhartig zijn.’

‘Nee, niemand vindt jou of hem een lafaard. Jaantony mag dan een Kavalaar zijn met alle slechtheid van dien, toch zal zelfs ik hem geen lafaard noemen. Maar er bestaan verschillende soorten moed, niet? Als deze toren in brand vloog, zou jij dan je leven riskeren om Gwen te redden en mogelijk mij? En misschien zelfs Garse?’

‘Dat hoop ik wel,’ zei Dirk.

Ruark knikte. ‘Zie je, dan ben je dus een moedig man. Het is niet nodig, zelfmoord, om dat te bewijzen.’

Gwen knikte. ‘Denk aan wat je die avond in Kryne Lamiya zei, Dirk, over leven en dood. Na zulke woorden kun je jezelf niet doden, vind je wel?’

Hij keek boos. ‘Verdomme, dit is geen zelfmoord.’

Ruark lachte. ‘Nee? Het komt wel op hetzelfde neer. Denk je dat je hem buiten gevecht kunt stellen, misschien?’

‘Nou, nee, maar...’

‘Als hij zijn zwaard laat vallen, het zweet in zijn handen, of zo, zou je hem dan doden?’

‘Nee,’ zei Dirk, ‘ik...’

‘Dat zou verkeerd zijn, ja, echt waar? Ja! Nou, je door hem te laten doden is net zo slecht. Zelfs om hem de kans te geven. Een stommiteit. Je bent zelf geen Kavalaar, dus wijs me niet op Jaantony. Misverstanden of niet, hij blijft een moordenaar. Daar ben jij te goed voor, Dirk. En hij heeft een excuus, misschien denkt hij dat hij voor iets vecht, zijn volk probeert te veranderen. Een groot verlossercomplex, die Jaan, en wij zullen hem daar niet mee bespotten. Nee. Maar jij Dirk, jij hebt zo’n reden niet. Of wel, soms?’

‘Niet echt. Maar verdorie, Ruark, hij doet wat hij kan. Je zag er daarboven niet zo goed uit toen hij je vertelde dat de Braiths je zonder zijn protectie zouden hebben afgeslacht.’

‘Nee, en zo goed voelde ik me ook niet, ongelogen. Dat verandert niets. Dan ben ik maar korariel, dan zijn de Braiths maar erger dan de IJzerjades, dan gebruikt Jaan misschien geweld om een einde te maken aan nog erger geweld. Is dat juist? Tja, dat kan ik niet zeggen. Waarachtig, een lastige morele kwestie. Misschien dienen de duels van Jaan een doel, hè, doet hij het voor zijn volk, of voor ons. Maar jouw duel is pure dwaasheid, dient nergens toe, het wordt alleen maar je dood. En Gwen blijft voorgoed bij Jaan en Garse tot ze misschien een duel verliezen, en dan wordt het er voor haar niet beter op.’

Ruark zweeg en dronk zijn glas leeg en draaide zich daarna om op zijn kruk om een nieuw glas voor zichzelf in te schenken. Dirk zat heel stil, met Gwens ogen op zich gericht, haar geduldig starende blik duidelijk voelbaar. Zijn hoofd bonsde. Ruark bracht alles in de war, dacht hij weer. Hij moest het juiste doen, maar wat was dat? Plotseling waren al zijn overtuigingen en beslissingen verdampt. De stilte in de werkkamer was te snijden.

‘Ik zal niet vluchten,’ zei Dirk ten slotte. ‘Dat doe ik niet. Maar duelleren zal ik ook niet. Ik ga naar ze toe en zeg tegen ze dat ik besloten heb niet te vechten.’

De Kimdissi liet zijn wijn in zijn glas ronddraaien en grijnsde. ‘Nou, dat getuigt van een zekere morele moed. Echt waar. Jezus Christus en Socrates en Erika Stormjones en nu Dirk t’Larien, grote martelaren uit de geschiedenis, ja. Misschien zal de Roodstaal-dichter een paar woorden aan je wijden.’

Gwen gaf een serieuzer antwoord. ‘Het zijn Braiths, Dirk, hoogbonders van Braith, van de oude stempel. Op Hoog Kavalaan zelf zou je nooit zijn uitgedaagd om te duelleren. De hoogbondsraden beseffen dat buitenwerelders niet aan hun code gehouden zijn. Maar dit is anders. De scheidsrechter zal je vogelvrij verklaren en Bretan Braith en zijn vestigingsbroeders zullen je doden of jacht op je maken. Als je nu weigert te duelleren, heb je in hun ogen bewezen dat je een drogman bent.’

‘Ik kan niet vluchten,’ herhaalde Dirk. Al zijn argumenten waren plotseling weg; hij had alleen nog emoties, de vastberadenheid om de dageraad onder ogen te zien en te doorstaan.

‘Je ziet de zaken niet meer helder, nee, echt. Het is geen lafheid, Dirk. De moedigste keus van allemaal, zie het maar zo, is hun verachting te riskeren door te vluchten. Ook dan loop je groot gevaar. Waarschijnlijk zullen ze jacht op je maken, Bretan Braith, als hij het overleeft, en zo niet, dan de anderen, weet je? Maar je blijft leven, je ontkomt misschien aan ze, maar je helpt Gwen.’

‘Dat kan ik niet,’ zei Dirk. ‘Ik heb het ze beloofd, Jaan en Garse.’

‘Beloofd? Wat? Om dood te gaan?’

‘Nee. Ja. Jaan liet me beloven om als een broeder te zijn voor Janacek. Ze zouden niet in dit duel betrokken zijn geraakt als Vikary niet had geprobeerd mij uit de problemen te halen.’

‘Nadat Garse je erin had gestort,’ zei Gwen bitter en Dirk schrok van het plotselinge venijn in haar rustige stem.

‘Ze zouden morgen ook kunnen sterven,’ zei Dirk onzeker. ‘Daar ben ik verantwoordelijk voor. En nu zeg je dat ik ze in de steek moet laten.’

Gwen kwam vlak bij hem staan en stak haar handen uit. Haar vingers raakten eventjes zijn wangen aan toen ze zijn grijsbruine haar uit zijn voorhoofd streek, en haar grote, groene ogen staarden in de zijne. Plotseling herinnerde hij zich andere beloftes: het fluisterjuweel, het fluisterjuweel. En lang vervlogen tijden kwamen hem voor de geest, de wereld leek op zijn kop te staan en goed en verkeerd begonnen te versmelten en te vervloeien.

‘Dirk, luister naar me,’ zei Gwen langzaam. ‘Jaan heeft zes keer om me geduelleerd. Garse, die niet eens van me houdt, heeft daar vier keer aan meegedaan. Om mij hebben ze gedood, om mijn trots, mijn eer. Ik had er niet om gevraagd, evenmin als jij om hun bescherming had gevraagd. Het was bun opvatting van mijn eer, niet de mijne. Maar toch vochten ze die duels evenzeer voor mij uit als dit voor jou. Desondanks heb je me gevraagd hen te verlaten, bij jou terug te komen, jou weer lief te hebben.’

‘Ja,’ zei Dirk. ‘Maar... ik weet het niet. Ik heb al een spoor van gebroken beloften achtergelaten.’ Zijn toon klonk gekweld. ‘Jaan heeft me keth genoemd.’

Ruark snoof. ‘Als hij je eten noemde, dan zou je in de oven springen, hè?’

Gwen schudde verdrietig haar hoofd. ‘Wat houdt dat voor je in? Een taak? Een verplichting?’

‘Ik denk het,’ zei hij met tegenzin.

‘Dan heb je jezelf antwoord gegeven, Dirk. Je hebt me verteld wat mijn antwoord aan jou moet zijn. Als je zo duidelijk voelt dat je moet voldoen aan de verplichtingen van een kortstondige keth, een band waar op Hoog Kavalaan geen enkele realiteit tegenover staat, hoe kun je dan van mij verlangen dat ik me van het jade-en-zilver ontdoe? Betheyn betekent meer dan keth.’

Haar zachte handen lieten zijn gezicht los. Ze deed een paar stappen naar achteren.

Dirks hand schoot uit en pakte haar bij de pols. Haar linker pols. Zijn greep sloot om koud metaal en gepolijst jade. ‘Nee,’ zei hij.

Gwen zei niets. Ze wachtte.

Dirk was Ruarks aanwezigheid vergeten, de werkkamer om hem heen verzonk in duisternis. Alleen Gwen was er, ze staarde hem aan, haar ogen groen en groot en vol van... wat? Beloften? Dreiging? Verloren dromen? Ze wachtte zwijgend en hij zocht naar woorden, niet wetend wat hij zou gaan zeggen. Het jade-en-zilver voelde koud aan onder zijn hand en de herinneringen kwamen:

Rode tranen vol liefde, ingebed in zilver en fluweel, een fel, koud vuur.

Jaans gezicht: hoge jukbeenderen, de gladde, vierkante kaak, het wijkende zwarte haar, de vlotte glimlach. Zijn stem, stil als staal, altijd gelijkmatig: Maar ik besta.

De witte spooktorens van Kryne Lamiya, die klagend, spottend en helder hun wanhoop uitgalmden, terwijl een verre trom zijn regelmatige, zinloze gedreun liet horen. En te midden van dat alles verzet, vastbeslotenheid. Even had hij geweten wat hij moest zeggen.

Het gezicht van Garse Janacek: afstandelijk (ogen als blauwe rook, het stijfjes opgeheven hoofd, de strakke mond), vijandig (ijs in de oogkassen, het wrede lachje dat in zijn baard speelde), vol bittere humor (zijn bijtende blik, zijn tanden ontbloot in de grijns van de dood).

Bretan Braith Lantry: een tic en een oog van gloeisteen, een verschijning die vrees en meelij wekte, met een koude en beangstigende kus.

Rode wijn in bokalen van obsidiaan, met een walm die in de ogen prikte, gedronken in een kamer vol kaneelgeur en een merkwaardige kameraadschap.

Woorden. Een nieuw en speciaal soort vestigingsbroeder, zei Jaan.

Woorden. Hij zal ons verraden, voorspelde Garse.

Gwens gezicht, een jongere Gwen, slanker, met ogen die op de een of andere manier groter waren. Een lachende Gwen, een huilende Gwen. Gwen die klaarkwam. Die hem omstrengelde, haar borsten gloeiend en rood, terwijl de blos zich over haar hele li-

chaam verspreidde. Gwen die tegen hem fluisterde, ik houd van je, ik houd van je. Jenny!

Een eenzame, zwarte schaduw die met een stok een lage bark voortboomt door een eindeloos en donker kanaal.

Herinneringen.

Zijn hand die haar pols omklemde, beefde. ‘Als ik niet duelleer,’ zei hij, ‘zul je Jaan dan verlaten? En met mij meegaan?’

Haar bevestigende knikje kwam pijnlijk langzaam. ‘Ja. Ik heb er de hele dag aan gedacht, er met Arkin over gepraat. We hadden het zo afgesproken dat hij jou hier mee naartoe zou nemen en dat ik tegen Jaan en Garse zou zeggen dat ik moest werken.’

Dirk trok zijn gekruiste benen uit elkaar, en toen de slaap en de stijfheid eruit wegebden, begonnen ze te tintelen alsof er honderd kleine messen in gestoken werden. Hij stond op, en zijn besluit was genomen. ‘Je was dit dus toch al van plan? Het is niet alleen vanwege het duel?’

Ze schudde haar hoofd.

‘Dan zal ik gaan. Wanneer kunnen we Worlorn verlaten?’

‘Over twee weken en drie dagen,’ zei Ruark. ‘Eerder komt er geen schip.’

‘We zullen ons moeten verschuilen,’ zei Gwen. ‘Alles in aanmerking genomen is dat de enige veilige manier. Ik was er vanmiddag nog niet uit of ik Jaan van mijn besluit moest vertellen of gewoon moest weggaan. Ik dacht, misschien kunnen we er hier over praten en dan samen naar boven gaan om het hem te zeggen. Maar die knoop is al doorgehakt door de kwestie van het duel. Ze zouden je nu niet laten vertrekken.’

Ruark klom van zijn kruk af. ‘Ga dan,’ zei hij. ‘Ik blijf, ik hou de wacht, jullie kunnen me oproepen, en dan vertel ik wat er gebeurd is. Voor mij is het veilig genoeg, tenzij Garsey en Jaantony hun duel verliezen. In dat geval zou ik als de weerga de benen nemen om jullie gezelschap te houden, ja?’

Dirk nam Gwens handen. ‘Ik houd van je,’ zei hij. ‘Nog steeds.’

Ze glimlachte ernstig. ‘Ja. Ik ben blij, Dirk. Misschien wordt het weer als vanouds. Maar we moeten snel zijn, zorgen dat we grondig verdwijnen. Van nu af aan zijn alle Kavalaren vergif voor ons.’

‘Goed,’ zei hij. ‘Waarheen?’

‘Ga naar beneden en pak je spullen; je zult je warm moeten kleden. Daarna zien we elkaar op het dak. We gaan met de luchtwagen en nemen de beslissing als we onderweg zijn.’

Dirk knikte en kuste haar vlug.


Ze vlogen boven de donkere rivieren en de glooiende heuvels van de Meent, toen het eerste blos van het ochtendgloren de horizon beroerde, een karmozijnen gloed, laag in het oosten. Spoedig kwam de eerste gele zon op en de duisternis onder hen veranderde in een grijze ochtendmist die zich al gauw oploste. De manta-luchtwagen was zoals altijd open en Gwen had de snelheid opgevoerd tot het maximum, zodat de kille wind luid voorbijsuisde en een gesprek onmogelijk maakte. Terwijl ze de luchtwagen bestuurde, sliep Dirk naast haar, weggedoken in een lange, bruine patchworkjas die Ruark hem voor hun vertrek had gegeven.

Ze wekte hem toen de glanzende spits van Uitdaging in zicht kwam, door zachtjes tegen zijn schouder te duwen. Hij had maar licht geslapen, en onrustig. Meteen rekte hij zich uit en geeuwde. ‘We zijn er,’ merkte hij onnodig op.

Gwen gaf geen antwoord. De manta verminderde vaart toen de stad van de Emereli groter werd en dichterbij kwam.

Dirk keek de ochtendschemering in. ‘Er zijn al twee zonnen op,’ zei hij. ‘En kijk, je kunt de Dikke Duivel ook al bijna zien. Ik denk dat ze nu wel weten dat we weg zijn.’ Hij dacht aan Vikary en Janacek, die op hem zouden wachten bij het op straat getekende doodsvierkant, samen met de Braiths. Bretan zou ongeduldig lopen ijsberen, daar was geen twijfel aan en dan zijn afschuwelijke geluid maken. Zijn oog zou dof en kil zijn in de morgen, een uitgedoofde sintel in zijn gehavende gezicht. Misschien was hij inmiddels ook al dood, of Jaan, of Garse Janacek. Dirk bloosde een ogenblik van schaamte. Hij schoof dichter naar Gwen en sloeg een arm om haar heen.

Voor hen doemde Uitdaging op. Gwen trok de luchtwagen onder een scherpe hoek op, dwars door een verzameling witte wolkenflarden. De zwarte muil van een landingsdek lichtte op bij hun komst en toen Gwen naar binnen gleed zag Dirk de nummers. De 520e verdieping, een uitgestrekte, onberispelijke en volkomen verlaten landingsbaan.

‘Welkom,’ zei een bekende stem toen de manta langzaam neerdaalde en op de gladde vloerplaten landde. ‘Ik ben de Stem van Uitdaging. Mag ik u bezighouden?’

Gwen schakelde het vermogen van de luchtwagen uit en klom er via de vleugel uit. ‘Wij willen tijdelijk onderdak.’

‘De kosten zijn heel redelijk,’ zei de Stem.

‘Breng ons dan naar een compartiment.’

Er schoof een muur opzij en weer kwam er een wagen op luchtbanden hun kant op rollen. De wagen was op de kleur na identiek met het voertuig dat hen tijdens hun vorige bezoek had rondgereden. Gwen klom erin en Dirk begon de bagage van de achterbank van de luchtwagen in het vehikel te laden. Een sensorpak dat Gwen had meegebracht, drie tassen, volgepropt met kleren, een pakket met een velduitrusting voor tochten in de wildernis. De twee luchtschuivers, compleet met vlieglaarzen, lagen onder op de stapel, maar Dirk liet die in de luchtwagen liggen.

Het voertuig zette zich in beweging en de Stem begon hen te vertellen over de verschillende soorten appartementen die hij kon aanbieden. Uitdaging had kamers die waren uitgevoerd in zo’n honderd verschillende stijlen, zodat buitenwerelders zich er thuis zouden voelen, hoewel de smaak van ni-Emerel domineerde.

‘Iets simpels en goedkoops,’ zei Dirk. ‘Een tweepersoonsbed, de mogelijkheid om te koken en een douche, dat is genoeg.’

De Stem bracht hen naar een klein, vierkant vertrek met pastelblauwe muren, twee etages hoger. Er stond een tweepersoonsbed dat het grootste deel van de kamer in beslag nam, plus een wand waarin een kitchenette was ingebouwd en een enorm kleurenscherm dat driekwart van een andere muur vulde.

‘Echte Emereli-luxe,’ zei Gwen spottend toen ze naar binnen liepen. Ze zette haar sensorpak en haar kleren neer en liet zich dankbaar op het bed vallen. Dirk verstouwde de koffers die hij droeg achter de schuifdeur van een kast en ging toen op de rand van het bed aan Gwens voeten zitten, terwijl hij het kijkscherm bekeek.

‘Er is een grote keuze aan films beschikbaar in onze bibliotheek, als u graag wilt kijken,’ zei de Stem. ‘Het spijt mij u te moeten meedelen dat alle reguliere Festivalprogramma’s zijn opgeheven.’

‘Gaat u nooit eens weg?’ snauwde Dirk.

‘Belangrijke waarnemende functies blijven voortdurend in bedrijf, voor uw gemak en veiligheid, maar als u dat wenst kunnen mijn diensten in uw omgeving tijdelijk worden uitgeschakeld. Sommige gasten vinden dat prettiger.’

‘Daar hoor ik ook bij,’ zei Dirk. ‘Schakel maar uit.’

‘Mocht u van mening veranderen of iets nodig hebben, zei de Stem, ‘dan hoeft u alleen maar de knop in te drukken die gemerkt is met een ster, en ik zal weer geheel tot uw dienst zijn.’ Toen viel de Stem weg.

Dirk wachtte even. ‘Stem?’ zei hij. Geen antwoord. Hij knikte voldaan en ging verder met zijn inspectie van het scherm. Gwen, achter hem, sliep al, op haar zij, haar handen onder haar hoofd en haar knieën opgetrokken.

Hij voelde een haast onbedwingbare behoefte om Ruark op te bellen want hij wilde weten hoe het duel was verlopen, wie het had overleefd en wie er was gesneuveld. Maar hij veronderstelde dat het nog niet veilig zou zijn. Een van de Kavalaren — of misschien wel meer — zou Ruark gezelschap kunnen houden in zijn woonverblijf of de werkkamer, en een telefoontje kon verraden waar ze zich bevonden. Hij zou moeten wachten. Voor ze weggegaan waren, had de Kimdissi hun het nummer van een verlaten appartement gegeven dat twee verdiepingen boven het zijne lag en Dirk had gezegd dat nummer vlak na het invallen van de schemering te zullen proberen. Ruark had beloofd daar te zijn als het veilig was, en dan de telefoon op te nemen. Zo niet, dan zou Dirk geen antwoord krijgen. In ieder geval wist Ruark niet waar de twee voortvluchtigen naartoe waren, zodat de Kavalaren hem die informatie niet konden afdwingen.

Dirk was erg moe. Ondanks zijn dutje onderweg in de lucht-wagen voelde hij zich uitgeput, en hij was aan duistere schuldgevoelens ten prooi gevallen. Hij had Gwen eindelijk weer aan zijn zij, maar hij voelde geen triomf. Misschien zou die later komen, als zijn andere zorgen verbleekt waren en ze elkaar opnieuw hadden leren kennen zoals ze elkaar zeven lange jaren geleden op Avalon hadden gekend. Maar dat zou waarschijnlijk pas zijn als ze Worlorn veilig en wel verlaten hadden, weg van Jaan Vikary en Garse Janacek en al die andere Kavalaren, weg van de dode steden en de stervende bossen. Ze zouden teruggaan tot binnen de Sluier der Verlokking, dacht Dirk terwijl hij daar zo zat en afwezig naar het lege scherm staarde, ze zouden de Marge verlaten, naar Tara gaan of Braque of naar een andere normale planeet, misschien terug naar Avalon, misschien nog verder terug, naar Gulliver of Vagebond of Oud Poseidon. Er waren wel honderd werelden die hij nog nooit had gezien, duizend, of nog meer, werelden van mensen, niet-mensen en aliens, allerlei romantische, afgelegen plaatsen waar niemand ooit van Hoog Kavalaan of Worlorn gehoord had. Nu konden hij en Gwen die werelden samen gaan zien.

Te vermoeid om te slapen, rusteloos en slecht op zijn gemak, begon Dirk te prutsen met het scherm, zomaar wat spelend met de mogelijkheden. Hij schakelde het in en drukte op de knop die gemerkt was met een vraagteken, zoals hij de vorige dag in Ru-arks appartement in Larteyn had gedaan, en dezelfde lijst van diensten flitste voorbij, maar dan in tekens die drie keer zo groot waren. Hij bestudeerde ze zorgvuldig om te zien wat hij ervan kon opsteken. Misschien kon hij iets nuttigs te weten komen, iets waar ze wat aan zouden hebben.

Bij de lijst stond ook een nummer voor planetair nieuws. Hij tikte het in, in de hoop dat het duel dat in de morgenschemering in Larteyn was gehouden erin vermeld zou worden, misschien in de vorm van een overlijdensbericht. Maar het scherm werd grijs en witte letters met ‘Dienst Opgeheven’ gloeiden aan en uit, totdat hij ze uitzette.

Met een geërgerd gezicht probeerde Dirk een andere cijferreeks, voor ruimtehaven-informatie, om Ruarks gegevens over het schip te checken. Deze keer had hij meer geluk. Er werden binnen de komende twee standaardmaanden drie schepen verwacht. Het eerste, zoals de Kimdissi had gezegd, zou over iets meer dan twee weken komen. Het was een Marge-veer, genaamd Teric neDahlir. Maar wat Ruark niet gezegd had, was dat het schip op uitreis was: het kwam van Kimdiss en koerste verder in de richting van Eshellin en de Wereld van de Zwarte Wijnoceaan, en ten slotte naar ni-Emerel, zijn thuishaven. Een week daarna zou er een bevoorradingsschip van Hoog Kavalaan arriveren. Daarna kwam er niets meer totdat de Huivering van Vergeten Vijanden op zijn terugreis Worlorn weer aan zou doen.

Er was echter geen sprake van dat ze zo lang konden wachten;

hij en Gwen moesten eenvoudig proberen de Teric neDahlir te halen en dan op een verder weg gelegen wereld over te stappen op een ander schip. Hun poging het schip te bereiken zou het grootste risico opleveren, concludeerde Dirk. De Kavalaren hadden praktisch geen kans om hen hier in Uitdaging te vinden, aangezien ze de hele planeet moesten afzoeken, maar Jaan Vikary zou zeker vermoeden dat ze van plan waren Worlorn zo spoedig mogelijk te verlaten. Dat betekende dat hij hen mogelijk bij de ruimtehaven zou opwachten als het zover was. Dirk wist nog niet hoe ze dat probleem moesten oplossen. Hij kon alleen maar hopen dat het niet tot een treffen zou komen.

Dirk liet de informatie verdwijnen en probeerde andere nummers uit om erachter te komen welke diensten er helemaal waren opgeheven, welke er nog op basisniveau functioneerden — de medische noodhulp, bijvoorbeeld — en of er ook diensten waren die nog op Festivalniveau werkten. Vaak vielen de steden een voor een uit, wat hem ervan overtuigde dat ze een goede keus hadden gemaakt door naar Uitdaging te gaan. De Emereli’s waren vastbesloten geweest te bewijzen dat hun torenstad onsterfelijk was en ze lieten alles nog functioneren zonder zich te storen aan de toenemende kou en duisternis en het komende ijs. Dit zou een makkelijke plek zijn om te leven. Daarbij vergeleken verkeerden de andere steden in een treurige staat. Vier van de veertien waren al helemaal donker en zonder energie en een daarvan had zoveel te lijden van erosie door weer en wind dat ze al tot een stoffige ruïne verviel.

Dirk bleef nog even doorgaan met het indrukken van knoppen maar ten slotte kreeg hij genoeg van het spelletje, hij verveelde zich en werd prikkelbaar. Gwen sliep door. Het was nog steeds ochtend, hij kon Ruark onmogelijk bellen. Hij zette het scherm uit, ging zich even wassen in het afvalhokje en ging toen terug naar het bed en knipte het licht uit. Het duurde nog even voor hij in slaap viel. Hij lag in de warme duisternis naar het plafond te staren, luisterend naar Gwens zachte ademhaling, maar zijn gedachten waren ver weg en verward.

Alles komt nu gauw in orde, zei hij tegen zichzelf, zoals op Avalon. Maar hij kon het nog niet geloven. Hij voelde zich niet de oude Dirk t’Larien, Gwens Dirk, de man die hij zichzelf beloofd had weer te zullen worden. In plaats daarvan had hij het gevoel alsof er niets veranderd was; hij ploeterde verdel-, even moeizaam, even uitzichtloos als hij op Braque had gedaan, en daarvoor op de andere werelden. Zijn Jenny was weer bij hem en hij zou van vreugde vervuld moeten zijn, maar hij had slechts een misselijk, vermoeid gevoel. Alsof hij haar opnieuw tekortgedaan had.

Hij zette die gedachten van zich af en sloot zijn ogen.

Toen hij wakker werd, was het laat in de middag. Gwen was al lang en breed op. Dirk nam een douche en trok soepele, verschoten kleren van synthetische stof uit Avalon aan. Toen gingen ze samen de gang in om de 522e verdieping van Uitdaging te verkennen. Ze liepen hand in hand.

Hun compartiment was een van de vele duizenden in een woongedeelte van het gebouw. Eromheen lagen andere compartimenten, identiek aan het hunne, afgezien van de nummers op de zwarte deuren. De vloeren, muren en plafonds van de gangen waar ze door wandelden, waren allemaal bekleed met diepe tinten kobaltblauw en de lampen die op kruispunten aan het plafond hingen — matglazen bollen, rustgevend, prettig aan de ogen — pasten bij de betreffende kleurschakering.

‘Dit is saai,’ zei Gwen nadat ze zo een paar minuten hadden gelopen. ‘De eentonigheid is deprimerend. En ik zie nergens kaarten of plattegronden. Het verbaast me dat de mensen hier niet verdwalen.’

‘Ik neem aan dat ze de Stem om aanwijzingen kunnen vragen,’ zei Dirk.

‘Ja, daar dacht ik zo gauw niet aan.’ Ze fronste haar voorhoofd. ‘Wat is er met de Stem gebeurd? Die heeft de laatste tijd niet veel meer gezegd.’

‘Ik heb hem het zwijgen opgelegd,’ vertelde Dirk. ‘Maar hij houdt ons nog wel in het oog.’

‘Kun je hem weer aanzetten?’

Hij knikte en bleef staan, waarna hij haar naar de dichtstbijzijnde zwarte deur meenam. Zoals hij had verwacht was het compartiment niet bezet en ging het op zijn aanraking gemakkelijk open. Binnen was alles hetzelfde. Het bed, het televisiescherm, de hele inrichting.

Dirk zette het televisiescherm aan, drukte op de knop die gemerkt was met een sterretje en deed het scherm weer uit.

‘Kan ik iets voor u doen?’ vroeg de Stem.

Gwen glimlachte tegen hem; een flauw, gespannen lachje. Ze was blijkbaar net zo moe als hij. Ze had zorgelijke trekken om haar mondhoeken.

‘Ja,’ zei ze. ‘Wij willen iets te doen hebben. Amuseer ons. Houd ons bezig. Laat ons de stad zien.’ Dirk vond dat ze een tikje te vlug praatte, als iemand die gebeten is op afleiding en niet aan onplezierige onderwerpen wil denken. Hij vroeg zich af of het vrees voor hun eigen veiligheid was die hij in haar stem hoorde, of dat ze zich zorgen maakte over Jaan Vikary.

‘Ik begrijp het,’ antwoordde de Stem. ‘Laat mij dan uw gids zijn, laat mij u de wonderen van Uitdaging tonen, de glorie van ni-Emerel, herboren op het afgelegen Worlorn.’ Toen begon de Stem hen aanwijzingen te geven en ze liepen naar de dichtstbijzijnde liften, weg uit het rijk van de eindeloos rechte kobaltkleurige gangen, naar gedeelten met meer afwisseling en kleur.

Ze gingen omhoog naar de Olympus, een pluchen lounge, helemaal bovenin de stad, en stonden tot aan hun enkels in een zwart tapijt uit het enige, reusachtige raam van heel Uitdaging te kijken. Een kilometer onder hen dreven reeksen donkere wolken voorbij, voortgestuwd door een harde wind die ze niet konden voelen. De dag was dof en grauw; het Helleoog brandde en gloeide als altijd, maar zijn gele metgezellen waren verborgen achter een grijs waas dat de lucht besmeurde. Vanaf hun toren konden ze de verre bergen en het fletse donkergroen van de Meent zien, ver beneden hen. Een robotkelner bood hun een gekoeld drankje aan.

Ze wandelden naar de centrale schacht, een afgronddiepe cilinder die van boven tot onder door de hele torenstad liep. Staande op het hoogste balkon hielden ze eikaars hand vast en keken samen omlaag langs andere balkons die in eindeloze rijen wegzonken in flauw verlichte diepten. Toen openden ze de smeedijzeren deur en sprongen; hand in hand zweefden ze naar beneden in de zachte greep van de warme, opwaartse luchtstroom. De centrale schacht had een recreatieve functie; in stand gehouden door een spoortje zwaartekracht dat nauwelijks meer zwaartekracht te noemen was — in ieder geval minder dan een duizendste procent van wat op Emerel normaal was.

Ze slenterden buitenom door een brede, hellende tunnel die als een spiraal om de buitenkant van de stad draaide, als de draad van een grote schroef, zodat een ambitieuze toerist vanaf de begane grond tot aan de hoogste top van het gebouw kon wandelen. Restaurants, musea en winkeltjes flankeerden de route; daartussenin liepen verlaten verkeerswegen, zowel voor de luchtbandwagens als voor snellere voertuigen. Een twaalftal lopende banden — zes op, zes neer — vormden de middenstrook van de licht hellende boulevard. Toen hun voeten vermoeid raakten, gingen ze op zo’n band staan, daarna op een die sneller ging, en vandaar op een nog snellere. Terwijl de omgeving voorbijgleed, wees de Stem hun op allerlei interessante bijzonderheden, maar geen daarvan kon hen in grote mate bekoren.

Ze zwommen naakt in de Emerel-oceaan, een zoete namaakzee die het grootste gedeelte van de 231e en 232e verdieping in beslag nam. Het water was groenig, zo helder als kristal en zo schoon dat ze de draaiende, kronkelende algenslierten op de bodem konden zien, twee verdiepingen lager. De zee glinsterde onder lichtpanelen die de illusie van stralende zonneschijn gaven. Kleine aasvisjes dartelden rond in de lagergelegen diepten van de oceaan; aan de oppervlakte dobberden en dansten drijvende planten, als paddestoelen op een bed van groen vilt.

Ze daalden op straalski’s de hellingbaan af, een steile, adembenemende vlucht over plastic met een lage wrijvingscoëfficiënt, die hen van de honderdste verdieping naar de begane grond bracht. Dirk viel twee keer maar veerde als vanzelf weer op.

Ze bekeken een vrije-valsportzaal.

Ze wierpen een blik in verduisterde zalen, gebouwd voor duizenden toeschouwers en zagen ervan af de opgenomen holovoor-stellingen te gaan zien die de Stem hen aanbood.

Ze aten een hapje op een terras in een ooit drukbezocht winkelcentrum, maar zonder dat het hun erg smaakte.

Ze dwaalden door een oerwoud van kromgegroeide bomen en geelachtig mos waar alle dierengeluiden opgenomen waren en vreemd weerkaatsten van de muren van het warme, dampige park.

Ten slotte, nog steeds prikkelbaar en zorgelijk en nauwelijks afgeleid door al die dingen, lieten ze zich door de Stem de weg naar hun kamer wijzen. Buiten, zo werd hen meegedeeld, was over Worlorn de echte schemering gevallen.

Dirk stond in de smalle ruimte tussen het bed en de muur toen hij de knoppen in de juiste volgorde indrukte. Gwen zat vlak achter hem.

Het duurde lang voor Ruark antwoordde, te lang. Dirk vroeg zich bezorgd af of er iets ergs gebeurd was. Maar juist op dat moment verdween het trillende, blauwe oproepsignaal uit beeld, en het ronde gezicht van de ecoloog uit Kimdiss vulde het scherm. Achter hem was het stof van een verlaten appartement te zien, als door een grauwsluier.

‘En?’ vroeg Dirk. Hij keek om naar Gwen. Ze beet op de rand van haar lip en haar rechterhand rustte op het jade-en-zilver van de armband die ze nog om haar linkerarm droeg.

‘Dirk? Gwen? Zijn jullie daar? Ik kan jullie niet zien, nee, mijn scherm is donker.’ Ruarks fletse ogen schoten rusteloos heen en weer onder de sluike strengen van zijn nog fletsere haar.

‘Natuurlijk zijn wij het,’ snauwde Dirk. ‘Wie anders zou dit nummer oproepen?’

‘Ik kan jullie niet zien,’ herhaalde Ruark.

‘Arkin,’ zei Gwen vanaf haar plaats op het bed, ‘als je ons zou kunnen zien, zou je weten waar wij waren.’

Ruarks hoofd knikte. Zijn beginnende onderkin was net zichtbaar. ‘Ja, daar dacht ik niet aan. Je hebt gelijk. Beter als ik het niet weet, ja.’

‘Het duel,’ drong Dirk aan. ‘Vanmorgen. Wat is er gebeurd?’

Is alles goed met Jaan?’ vroeg Gwen.

‘Er is geen duel geweest,’ vertelde Ruark hun. Zijn ogen bleven heen en weer schieten, op zoek naar een punt om zich op te richten, veronderstelde Dirk. Of misschien was hij bang dat de Kavalaren hem in het lege appartement zouden verrassen. ‘Ik ging kijken, maar nee hoor, geen duel.’

Gwen zuchtte hoorbaar. ‘Dus maakt iedereen het goed? Jaan?’

‘Jaantony maakt het prima, en Garsey en de Braiths ook,’ zei Ruark. ‘Er is niet geschoten of gedood, maar toen Dirk niet kwam om volgens schema te sterven, werd iedereen dol, ja.’

‘Vertel op,’ zei Dirk kalm.

‘Ja, nou, jij was er de oorzaak van dat het andere duel werd uitgesteld. ’

‘Uitgesteld?’ zei Gwen.

‘Uitgesteld,’ bevestigde Ruark. ‘Ze gaan nog wel vechten, volgens de afspraak en met dezelfde wapens, maar niet nu. Bretan Braith deed een beroep op de scheidsrechter. Hij zei dat hij het recht had om eerst tegen Dirk aan te treden, omdat zijn grieven tegen Dirk niet gewroken zouden worden als hij zou komen te sterven in het duel met Jaan en Garsey. Hij eiste dat het tweede duel zou worden uitgesteld tot Dirk zou zijn gevonden. De scheidsrechter stemde toe. Een werktuig van de Braiths, die scheidsrechter, ja, hij was het eens met alles wat die beesten wilden. Roseph hoog-Braith noemden ze hem, een uiterst boosaardig mannetje. ’

‘De IJzerjades,’ zei Dirk. ‘Jaan en Garse. Hebben zij nog iets gezegd?’

‘Jaantony niet. Hij zei helemaal niets, maar bleef heel stil in zijn hoek van het doodsvierkant staan. Alle anderen renden schreeuwend en gillend rond, echt op zijn Kavalaans. Niemand anders stond zelfs maar binnen het vierkant, alleen Jaan, nee, niemand, maar hij bleef daar staan en keek rond alsof hij verwachtte dat het duel elk ogenblik zou beginnen. Garsey, tja, die werd heel kwaad. Eerst, toen je niet kwam, maakte hij er grapjes over dat je ziek zou zijn, daarna was hij een poosje ijskoud en stil, net als Jaan, maar later werd hij wat minder boos, denk ik, want hij begon te redetwisten met Bretan Braith en de scheidsrechter en de andere deelnemer aan het duel, Chell. Alle Braiths waren erbij, misschien als getuigen. Ik wist niet dat we in Larteyn nog zoveel gezelschap hadden, nee. Nou ja, in theorie wist ik het wel, maar het ziet er anders uit als ze allemaal op één plaats bij elkaar komen. Er waren er ook een paar van Shanagate maar de dichter van Roodstaal was niet gekomen, dus misten we er drie, jullie tweeën en hij. Anders was het net een bijeenkomst van het stadsbestuur geweest, iedereen heel formeel gekleed.’ Hij gniffelde.

‘Weet je ook wat er nu gaat gebeuren?’ vroeg Dirk.

‘Maak je geen zorgen,’ zei Ruark. ‘Jullie houden je allebei verborgen en nemen het schip, ja. Ze kunnen jullie niet opsporen, met een hele planeet om te jagen! De Braiths zullen niet eens gaan zoeken, denk ik. Het is wel zo dat ze je een drogmens noemden. Bretan Braith beweerde dat en zijn partner sprak van oude tradities, en andere Braiths ook, en de scheidsrechter zei ja, als je niet kwam duelleren, dan was je beslist geen echte man. Daarom zullen ze jacht op je maken, misschien, maar niet met een speciaal doel, je bent nu gewoon maar een dier dat afgeslacht moet worden, elk ander dier is ook goed. ’

‘Drogmens,’ zei Dirk hol. Vreemd genoeg had hij het gevoel dat hij iets verloren had.

‘Voor Bretan Braith en dat soort lui, ja. Ik denk dat Garse harder zijn best zal doen om je te vinden, maar hij zal je niet als een dier opjagen. Hij zwoer dat je zou duelleren, eerst met Bretan Braith en dan met hem, of misschien eerst met hem.’

‘En Vikary?’ vroeg Dirk.

‘Ik heb je verteld dat hij helemaal niets zei, niets.’

Gwen stond op van het bed. ‘Je hebt alleen maar over Dirk gepraat,’ zei ze tegen Ruark. ‘Wat zeiden ze over mij?’

‘Over jou?’ Ruarks fletse ogen glinsterden. ‘De Braiths zeiden dat jij ook een drogmens was, maar Garse stond dat niet toe. Hij dreigde te duelleren met iedereen die jou zou aanraken. Roseph hoog-Braith wauwelde maar wat. Hij wilde jou net als Dirk voor drogmens uitmaken maar toen werd Garsey heel kwaad en ik begrijp dat Kavalaanse duellisten scheidsrechters die verkeerde beslissingen nemen kunnen uitdagen, al zijn ze wel verplicht zich aan de genomen beslissing te houden. Dus, lieve Gwen, jij bent nog steeds betheyn en beschermd en als ze je te pakken krijgen, brengen ze je alleen maar terug. Naderhand zul je gestraft worden, maar dat zal een straf zijn die IJzerjade je oplegt. Eigenlijk praatten ze niet al te veel over jou, er werden veel meer woorden aan Dirk besteed. Je bent maar een vrouw, hè?’

Gwen zei niets.

‘We bellen je over een paar dagen weer,’ zei Dirk.

‘Dirk, dan moet het op een afgesproken tijd zijn, hè? Ik zit niet altijd in dit stofnest.’ Ruark grinnikte nogmaals.

‘Over drie dagen, weer met de schemering. We moeten ons nog buigen over de manier waarop we het schip kunnen bereiken. Ik neem aan dat Jaan en Garse de ruimtehaven zullen bewaken als het zover is.’

Ruark knikte. ‘Ik zal erover nadenken.’

‘Kun je ons aan wapens helpen?’ vroeg Gwen plotseling.

‘Wapens?’ De Kimdissi klakte met zijn tong. ‘Je wordt al echt een Kavalaanse, Gwen. Maar ik kom van Kimdiss. Wat weet ik van lasers en zo, van die gewelddadige dingen? Maar ik kan het proberen, voor jou, voor Dirk, mijn vriend. We praten er verder over als we elkaar weer spreken; nu moet ik gaan.’

Zijn gezicht verdween en Dirk schakelde het scherm uit voordat hij zich tot Gwen wendde. ‘Wil je tegen ze vechten? Is dat verstandig?’

‘Ik weet het niet,’ zei ze. Ze liep langzaam naar de deur, draaide zich om en liep weer terug. Toen bleef ze staan; de kamer was zo klein dat heftig ijsberen onmogelijk was.

‘Stem!’ riep Dirk, als bij plotselinge ingeving. ‘Is er in Uitdaging een wapenwinkel? Een plek waar we lasers of andere wapens kunnen aanschaffen?’

‘Het spijt mij u te moeten meedelen dat de normen van ni-Emerel het dragen van persoonlijk wapentuig verbieden,’ antwoordde de Stem.

‘Sportwapens ook?’ opperde Dirk. ‘Voor de jacht, of voor schijfschieten?’

‘Het spijt mij u te moeten mededelen dat de normen van ni-Emerel alle bloedsporten en spellen die gebaseerd zijn op gesublimeerde gewelddadigheid verbieden. Als u behoort tot een cultuur waar zulke bezigheden gewaardeerd worden, wees er dan van verzekerd dat dit niet als belediging van uw thuiswereld bedoeld is. Deze vormen van recreatie zijn mogelijk op andere plaatsen in Worlorn.’

‘Vergeet het maar,’ zei Gwen. ‘Het was toch een slecht idee.’

Dirk legde zijn handen op haar schouders. ‘We hebben hoe dan ook geen wapens nodig,’ zei hij met een glimlach, ‘hoewel ik moet toegeven dat ik me misschien prettiger zou voelen als ik er een had. Maar ik betwijfel of ik het zou weten te gebruiken als het nodig was.’

‘Ik zou het wel weten,’ zei ze. Haar ogen — haar grote, groene ogen — hadden iets hards dat Dirk nog nooit gezien had. Een enkel, vreemd moment moest hij denken aan Garse Janacek met zijn ijsblauwe verachting.

‘Hoe dat zo?’ vroeg hij.

Ze maakte een ongeduldig gebaar en haalde haar schouders op, zodat zijn handen er afgleden. Ze wendde zich van hem af. ‘In het veld gebruiken Arkin en ik projectielgeweren. Om kleine zendernaaldjes af te vuren als we proberen het spoor van een dier te volgen, de migratiepatronen daarvan te bestuderen. En ook verdovingspijltjes. Er bestaan kleine sensorimplantaten, niet groter dan een vingernagel, die je alles kunnen vertellen wat je maar zou willen weten over een levensvorm — manier van jagen, voedselpatroon, paringsgedrag, de hersengolven in verschillende levensstadia. Als je genoeg van dat soort aanwijzingen hebt, kun je een heel ecosysteem uitwerken aan de hand van de gegevens die je van verschillende soorten binnenkrijgt. Maar allereerst moet je je spionnen inplanten en dat doe je door het slachtoffer met een pijl te verdoven. Ik heb duizenden van die dingen afgevuurd. Ik ben trefzeker. Ik zou alleen willen dat ik eraan gedacht had er een mee te nemen.’

‘Dat is iets anders,’ zei Dirk. ‘Een wapen gebruiken voor zo’n doel, of een man doodschieten met een laser. Ik heb geen van tweeën ooit gedaan, maar ik denk niet dat ze ook maar enigszins te vergelijken zijn.’

Gwen leunde tegen de deur en bekeek hem vanaf een paar meter afstand met een zure blik. ‘Denk je dat ik niet in staat zou zijn een mens te doden?’

‘Nee.’

Ze glimlachte. ‘Dirk, ik ben het kleine meisje niet meer dat je op Avalon hebt gekend. Tussen toen en nu heb ik een paar jaar op Hoog Kavalaan doorgebracht. Dat waren geen makkelijke jaren. Ik heb meegemaakt dat andere vrouwen me in mijn gezicht spuugden. Ik heb Garse Janacek wel duizend preken horen afsteken over de verplichtingen van het jade-en-zilver. Ik ben door andere Kavalaren zo vaak drogmens en betheyn-teef genoemd dat ik soms op die namen reageer.’ Ze schudde haar hoofd. Onder de brede haarband die ze strak om haar voorhoofd droeg, waren haar ogen harde groene stenen. Jade, dacht Dirk dom, jade als de stenen in de armband die ze nog steeds om had.

‘Je bent boos,’ zei hij. ‘Het is makkelijk om boos te worden. Maar ik heb je gekend, liefste, en in wezen ben je een zachtaardig mens.’

‘Dat was ik. En ik probeer het nog te zijn. Maar het is lang geleden, Dirk, heel lang geleden, het is zo gegroeid en het enige wat aan al die jaren echt goed is geweest, is Jaan Vikary. Ik heb het aan Arkin verteld; hij weet hoe ik me voel, wat ik heb gevoeld. Er zijn tijden geweest dat ik er na aan toe was iemand te doden — heel erg na. Speciaal Garse, omdat hij op een heel merkwaardige manier toch een deel van mij is en nog veel meer een deel van Jaan, en het grijpt je meer aan als het iemand is voor wie je genegenheid voelt, iemand van wie je bijna zou kunnen houden, ware het niet dat...’

Ze zweeg. Haar armen waren strak voor haar borst gekruist en ze had een frons op haar voorhoofd, maar ze zei niets meer. Ze moest de uitdrukking op zijn gezicht hebben gezien, dacht Dirk. Hij vroeg zich af hoe hij keek.

‘Misschien heb je gelijk,’ zei ze na een poosje terwijl ze haar armen uit elkaar trok. ‘Misschien zou ik niemand kunnen doden. Maar weet je, ik heb soms het gevoel dat ik het wel zou kunnen. En op dit moment, Dirk, zou ik erg graag een geweer hebben.’ Ze lachte droog. ‘Natuurlijk was het me op Hoog Kavalaan niet veroorloofd een wapen te dragen. Wat moet een betheyn met een wapen? Haar bond en zijn teyn beschermen haar. En een vrouw met een geweer zou zichzelf kunnen doodschieten. Jaan... nou ja, Jaan heeft gevochten om een massa dingen te veranderen. Hij doet zijn best. En per slot van rekening ben ik hier. De meeste vrouwen verlaten de stenen bescherming van hun vestiging nooit meer zodra ze het jade-en-zilver hebben aangenomen. Maar hoewel hij zijn uiterste best doet, en ik waardeer dat, begrijpt Jaan dit toch niet. Hij is uiteindelijk een hoogbonder en hij vecht ook tegen andere dingen, en telkens als ik hem iets vertel, zegt Garse juist het tegenovergestelde. Soms merkt Jaan het niet eens. En de kleinere dingen, zoals het idee dat ik een wapen zou dragen, zijn volgens hem onbelangrijk. Ik heb er een keer met hem over gesproken, en toen wees hij me erop dat ik tegen het dragen van wapens in het algemeen was, tegen dat hele kunstmatige gedoe van die duel-leercode, en dat is zo. En toch, Dirk, weet je, ik begreep wat je gisteravond tegen Arkin zei, dat je met Bretan Braith wilde vechten ondanks het feit dat je je niet gebonden voelt aan zijn code. Soms heb ik dat gevoel ook gehad.’

De lichten in de kamer flikkerden kort en werden gedimd, daarna schenen ze weer helder, ‘Wat is dat?’ zei Dirk, terwijl hij opkeek.

‘De bewoners hoeven zich niet ongerust te maken,’ zei de Stem op zijn effen bastoon. ‘De korte energiestoring op uw verdieping is inmiddels weer hersteld.’

‘Energiestoring!’ Plotseling zag Dirk het voor zich, het beeld van Uitdaging — het hermetisch gesloten, raamloze, geheel ingekapselde Uitdaging — zonder energie. Het idee stond hem niet erg aan. ‘Wat is er aan de hand?’

‘Maakt u zich alstublieft niet ongerust,’ herhaalde de Stem, maar de lichten aan het plafond logenstraften die woorden. Ze doofden helemaal, en een seconde lang stonden Gwen en Dirk in een beangstigende, totale duisternis.

‘Ik denk dat We er beter aan doen om weg te gaan,’ zei Gwen toen de lichten weer aangingen. Ze draaide zich om en schoof de kastdeur open om hun bagage eruit te halen. Dirk ging haar helpen.

‘Raakt u alstublieft niet in paniek,’ zei de Stem. ‘Voor uw eigen veiligheid verzoek ik u dringend om in uw kamer te blijven. De situatie is onder controle. Uitdaging beschikt over allerlei ingebouwde veiligheidsmaatregelen, alsmede back-ups voor alle belangrijke systemen.’

Ze waren klaar met pakken. Gwen liep naar de deur. ‘Draait u nu op reservekracht?’ vroeg ze.

‘De verdiepingen één tot vijftig, 251 tot 300, 351 tot 451 en 501 tot 550 zijn nu aangesloten op het reservesysteem,’ gaf de Stem toe. ‘Dit is geen reden tot alarm. Robottechnici repareren zo snel mogelijk de hoofdinstallatie en er zijn nog andere noodvoorzieningen voor het onwaarschijnlijke geval dat ook het reservesysteem zou uitvallen.’

‘Ik begrijp het niet,’ zei Dirk.’ Waarom? Wat is de oorzaak van deze storingen?’

‘Maakt u zich niet ongerust,’ zei de Stem.

‘Dirk,’ zei Gwen rustig. ‘Laten we gaan.’ Ze liep de deur uit, een tas in haar rechterhand en haar sensorpak aan een riem over haar linkerschouder. Dirk pakte de twee andere tassen op en volgde haar de kobaltblauwe gangen in. Ze haastten zich naar de liftkokers, Gwen een eindje voor Dirk uit. De tapijten dempten het geluid van hun voetstappen.

‘Bewoners die in paniek raken, zullen zichzelf eerder schade toebrengen dan degenen die veilig op hun kamers blijven tijdens de duur van dit kleine ongemak,’ berispte de Stem hen.

‘Vertel ons wat er aan de hand is, misschien veranderen we dan van gedachte,’ zei Dirk. Ze stopten niet en gingen niet langzamer lopen.

‘De noodvoorzieningen zijn nu ingeschakeld,’ zei de Stem. ‘Er zijn ordebewaarders onderweg om u terug te brengen naar uw eigen kamer. Dit is voor uw eigen bescherming. Ik herhaal, ordebewaarders zijn onderweg om u terug te brengen naar uw eigen kamer. De normen van ni-Emerel verbieden...’ De woorden werden plotseling onduidelijk, de diepe stem werd hoog, begon te piepen en ging over in een knerpend gejammer dat heel even pijn deed aan hun oren. Het eindigde in een abrupte, huiveringwekkende stilte.

De lichten gingen uit.

Dirk bleef een ogenblik staan, en deed toen een paar stappen vooruit in de totale duisternis en botste tegen Gwen op. ‘Wat gebeurt er?’ zei hij. ‘Sorry.’

‘Stil,’ fluisterde Gwen. Ze begon de seconden te tellen. Na dertien seconden gingen de lichtbollen op de kruispunten van de gangen weer aan. Maar het blauwe schijnsel was een vage, spookachtige glans, nauwelijks genoeg om bij te kunnen zien.

‘Kom mee,’ zei Gwen. Ze kwam weer in beweging, nu wat langzamer, haar tred voorzichtig in het sombere blauwe licht. De liftkokers waren niet ver meer.

Toen de muren hen weer toespraken was de stem de Stem niet meer.

‘Dit is een grote stad,’ zei hij, ‘maar toch niet groot genoeg om jou te verbergen, t’Larien. Ik wacht op je in de diepste Emereli-kelder, tweeënvijftig verdiepingen onder de grond. De stad is nu van mij. Kom naar me toe of alle energie om je heen valt uit, en in het donker zal ik met mijn teyn komen om jacht op je te maken.’

Dirk herkende de spreker. Hij kon zich ook nauwelijks vergissen. Op Worlorn, of waar dan ook, zou het moeilijk zijn een tweede stem te vinden die zo verwrongen en raspend klonk als die van Bretan Braith Lantry.

Загрузка...