Epiloog

Het was een vlakke, met gras begroeide plek midden in de Meent, niet ver van de ruimtehaven. Eens, in de dagen van het Festival, waren hier wedstrijden gehouden en waren atleten uit elf van de veertien buitenwerelden tegen elkaar uitgekomen om kronen van ijzerkristallijn te winnen.

Dirk en Kirak Roodstaal arriveerden er lang voor de afgesproken tijd en wachtten.

Toen het uur naderde, begon Dirk zich zorgen te maken. Dat was niet nodig geweest. De luchtwagen met de grauwende wolf als kap verscheen precies op de aangekondigde tijd in de lucht. Het voertuig schoot één keer met gierende pulsbuizen laag over de grond voorbij om zich ervan te overtuigen dat ze er inderdaad waren en daalde toen om te landen.

Bretan Braith liep hen tegemoet over het dode, bruine gras en zijn zwarte laarzen vertrapten een menigte uitgebloeide bloemen. Het was bijna donker. Zijn oog begon al te gloeien.

‘Ze hebben me dus de waarheid gezegd,’ zei Bretan Braith tegen Dirk met een zweem van verbazing in zijn raspende stem; diezelfde stem die Dirk zo vaak in zijn nachtmerries had gehoord, een paar octaven te laag en veel te verwrongen voor iemand die zo slank en recht van lijf en leden was als Bretan. ‘Je bent er waarachtig.’ De Braith stond verscheidene meters verderop naar hen te kijken, oneindig zuiver in zijn witte duelkostuum, waarop ter hoogte van zijn hart een paars wolfsmasker geborduurd was. Aan zijn zwarte riem hingen twee wapens: een laser aan zijn linkerkant en een enorm machinepistool van zwaar blauwgrijs metaal rechts. In zijn ijzeren armband zaten geen gloeistenen. ‘Ik geloofde de oude Roodstaal niet, om eerlijk te zijn,’ zei hij. ‘Toch dacht ik: deze plek is zo dichtbij, het kan geen kwaad als ik er ga kijken. Mocht het een leugen blijken te zijn, dan ben ik zo weer in de ruimtehaven terug.’

Kirak Roodstaal ging op zijn knieën zitten en begon met kalk een vierkant te tekenen in het gras.

‘Je neemt aan dat ik je de eer van een duel zal gunnen,’ zei Bretan. ‘Daar heb ik geen reden voor.’ Hij bewoog zijn linkerhand en plotseling keek Dirk in de loop van zijn machinepistool. ‘Waarom zou ik je niet doden? Hier en nu?’

Dirk haalde zijn schouders op. ‘Schiet me maar dood als je daar zin in hebt,’ zei hij, ‘maar beantwoord eerst een paar vragen.’

Bretan Braith staarde hem zonder iets te zeggen aan.

‘Als ik in Uitdaging naar je toe was gekomen,’ zei Dirk, ‘als ik naar de kelders was gekomen, zoals je wilde, zou je dan met mij geduelleerd hebben? Of me als een drogman hebben vermoord?’

Bretan liet zijn wapen weer in de holster glijden. ‘Ik zou met je geduelleerd hebben. In Larteyn, in Uitdaging, hier — het maakt niet uit. Ik geloof niet in drogmensen, t’Larien. Daar heb ik nooit in geloofd. Alleen maar in Chell die mijn armband droeg en het om een of andere reden niet erg vond wat er met mijn gezicht was gebeurd.’

‘Ja,’ zei Dirk. Kirak Roodstaal had het doodskwadraat half klaar. Dirk keek naar de lucht en vroeg zich af hoeveel tijd er nog over was. ‘En nog iets anders, Bretan Braith. Hoe wist je dat je ons in Uitdaging moest zoeken, juist in die ene stad?’

Bretan haalde zijn schouders op, zoals altijd met moeite. ‘De Kimdissi had het me verteld, tegen een bepaalde prijs. Alle Kim-dissi zijn omkoopbaar. Hij had een zendertje verstopt in een jas die hij aan jou gaf. Ik geloof dat hij zulke zendertjes bij zijn werk gebruikte.’

‘Wat was de prijs?’ vroeg Dirk. Er waren al drie zijden van het vierkant klaar, witte strepen in het gras.

‘Ik gaf mijn erewoord dat ik Gwen Delvano geen kwaad zou doen en dat ik haar tegen alle anderen zou beschermen.’ De laatste stralen zonlicht verbleekten, de achtergebleven gele zon was met de andere achter de bergen verdwenen. ‘Nu,’ ging Bretan verder, ‘heb ik een vraag voor jou, t’Larien. Waarom ben je naar me toe gekomen?’

Dirk glimlachte. ‘Omdat ik je wel mag, Bretan Braith. Je hebt Kryne Lamiya in brand gestoken, niet?’

‘Eerlijk gezegd,’ antwoordde Bretan, ‘hoopte ik jou ook te verbranden, en Jaantony hoog-IJzerjade ook, de uitgestotene. Leeft hij nog?’

Op die vraag gaf Dirk geen antwoord.

Kirak Roodstaal stond op en veegde de kalk van zijn handen; het vierkant was klaar. Hij haalde de wapens tevoorschijn; bijpassende, rechte zwaarden van Kavalaans staal, de knoppen versierd met gloeistenen en jade. Bretan koos er een uit en testte het. Het wapen doorsneed de lucht met een lied en een hoge kreet, en hij deed tevreden een stap achteruit, naar de hoek van het vierkant. Hij wachtte doodstil; even leek hij bijna sereen; een slanke donkere gestalte, die heel licht op zijn zwaard leunde. Net als de schipper, dacht Dirk en hij kon zich er niet van weerhouden met een woeste beweging naar de wolfswagen te kijken om zich ervan te overtuigen dat die niet veranderd was in een lage schuit. Zijn hart klopte wild.

Hij zette de gedachte van zich af, pakte het andere wapen en stapte op zijn beurt naar achteren. Kirak Roodstaal glimlachte naar hem. Het zal makkelijk gaan, stelde Dirk zichzelf gerust. Hij probeerde zich het advies te herinneren dat Garse Janacek hem zo lang geleden had gegeven. Neem één klap in ontvangst en sla één keer terug, dat is alles, zei hij tegen zichzelf. Hij was heel bang.

Bretan gooide zijn schietwapens buiten het doodsvierkant op de grond en zwaaide met zijn degen om zijn arm los te maken. Zelfs ondanks de zeven meter die hen scheidden, kon Dirk de zenuwtrek op zijn gezicht zien.

Boven Bretans rechterschouder verscheen een ster. Blauwwit, groot en heel dichtbij kroop hij door de zwart fluwelen hemel naar het zenit. En voorbij het zenit, dacht Dirk, naar Eshellin, ni-Emerel en de Wereld van de Zwarte Wijnoceaan. Hij wenste hen veel geluk.

Kirak Cavis stapte het doodsvierkant uit en zei iets in het Oud-Kavalaans. Bretan kwam naar voren, sierlijk bewegend, lichtvoetig en heel wit; zijn oog gloeide.

Dirk grijnsde op de manier waarop Garse gegrijnsd zou hebben, streek het haar uit zijn ogen en trad hem tegemoet. Er fonkelde geen sterrenlicht op zijn zwaard toen hij het ophief en zijn arm uitstak om het wapen van Bretan aan te raken. De wind huilde. Het was heel koud.

Загрузка...