Davos

Even leek het alsof de koning het niet had gehoord. Stannis liet geen enkele voldoening blijken over het nieuws: geen woede, geen ongeloof en zelfs geen opluchting. Hij staarde met stevig opeengeklemde kaken naar zijn Beschilderde Tafel.

‘Weet u het zeker?’ vroeg hij.

‘Het lijk, dat zie ik niet, nee, uwe koninklijkheid,’ zei Salladhor Saan. ‘Niettemin dansen en dartelen de leeuwen in de stad. De Rode Bruiloft, zo noemen de kleine luiden het. Zij zweren dat heer Frey het hoofd van de jongen heeft laten afhakken, er de kop van zijn schrikwolf voor in de plaats heeft genaaid en die een kroon over zijn oren heeft gespijkerd. Zijn moeder is ook gedood en naakt in de rivier gegooid.’

Tijdens een bruiloft, dacht Davos. Terwijl hij bij zijn moordenaar aan tafel zat en onder zijn dak te gast was. Die Freys zijn vervloekt. Hij rook het brandende bloed weer en hoorde de bloedzuiger weer sissen en spetteren op de hete kolen van het komfoor.

‘De toorn van de Heer heeft hem geveld,’ verklaarde ser Axel Florens. ‘Het was de hand van R’hllor!’

‘Geprezen zij de Heer des Lichts!’ galmde koningin Selyse, een schrale, magere, harde vrouw met grote oren en een harige bovenlip.

‘Is de hand van R’hllor slap en vlekkerig?’ vroeg Stannis. ‘Ik bespeur hier eerder de hand van Walder Frey dan die van een god.’

‘R’hllor kiest de werktuigen die hij nodig heeft.’ De robijn op Melisandres keel glansde rood. ‘Zijn wegen zijn ondoorgrondelijk, maar geen mens weerstaat zijn vurige wil.’

‘Geen mens weerstaat hem!’ riep de koningin.

‘Zwijg, mens. Je zit nu niet bij een nachtvuur.’ Stannis nam de Beschilderde Tafel op. ‘De wolf laat geen erfgenamen na, de kraken te veel. De leeuwen zullen hen verslinden, tenzij… Saan, ik heb uw snelste schepen nodig om gezanten naar de Ijzereilanden en Withaven te zenden. Ik zal hun gratie bieden.’ De manier waarop hij met zijn tanden knarste, maakte duidelijk hoe weinig dat woord hem zinde.

‘Algehele gratie voor iedereen die berouw toont voor zijn verraad en zijn rechtmatige koning trouw zweert. Ze zullen begrijpen…’

‘Dat zullen ze niet.’ Melisandres stem was zacht. ‘Het spijt mij, uwe genade. Het is hiermee nog niet ten einde. Weldra zullen er nog meer valse koningen opstaan die de kroon van hen die gestorven zijn aan zich trekken.’

‘Nog meer?’ Stannis keek alsof hij haar met liefde had gewurgd.

‘Meer usurpatoren? Nog meer verraders?’

‘Ik heb het in de vlammen gezien.’

Koningin Selyse ging naast de koning staan. ‘De Heer des Lichts heeft Melisandre gezonden om u tot glorie te geleiden. Sla acht op haar, smeek ik u. R’hllors heilige vlammen liegen niet.’

‘Er zijn leugens en leugens, mens. Zelfs als die vlammen de waarheid spreken, barsten ze van de trucjes, heb ik de indruk.’

‘Een mier die een koning hoort spreken, begrijpt misschien niet wat hij zegt,’ zei Melisandre, ‘en alle mensen zijn mieren voor het vurige aangezicht van god. Als ik een waarschuwing een enkele keer ten onrechte voor een profetie heb aangezien of een profetie voor een waarschuwing, dan schuilt de fout in de lezer, niet in het boek. Maar dit weet ik zeker — u zult aan gezanten en gratie op dit moment niet méér hebben dan aan bloedzuigers. U moet het rijk een teken geven. Een teken dat uw macht bewijst.’

‘Macht?’ De koning snoof. ‘Ik heb dertienhonderd man op Drakensteen en nog eens driehonderd in Stormeinde.’ Zijn hand zwiepte over de Beschilderde Tafel. ‘De rest van Westeros is in handen van mijn vijanden. Mijn enige vloot is die van Salladhor Saan. Geen geld om huurlingen te betalen. Geen vooruitzicht op buit of roem waarmee ik vrijruiters voor mijn zaak kan winnen.’

‘Heer-gemaal,’ zei koningin Selyse, ‘u hebt meer manschappen dan Aegon driehonderd jaar geleden. Het enige waaraan het u ontbreekt zijn draken.’

De blik die Stannis haar toewierp was duister. ‘Er kwamen negen magiërs van overzee om Aegons geheime voorraad eieren uit te broeden. Baelor de Gezegende heeft een halfjaar lang bij het zijne gebeden. Aegon de Vierde bouwde draken van hout en ijzer. Aerion Lichtvlam dronk wildvuur om zichzelf te transformeren. De magiërs faalden, de gebeden van koning Baelor bleven onverhoord, de houten draken verbrandden en prins Aerion vond schreeuwend de dood.’

Koningin Selyse wist niet van wijken. ‘Geen van hen was de uitverkorene van R’hllor. Er trok geen vurig rode komeet langs het zwerk om hun komst aan te kondigen. Geen van hen voerde Lichtbrenger, het rode zwaard der helden. En geen van hen had de prijs betaald. Vrouwe Melisandre zal het u vertellen. Leven kan slechts met de dood worden gekocht.’

‘De jongen?’ De koning spuwde de woorden bijna uit.

‘De jongen,’ beaamde de koningin.

‘De jongen,’ echode ser Axel.

‘Ik was al doodziek van die ellendige jongen voordat hij zelfs maar geboren was,’ klaagde de koning. ‘Zijn naam alleen al schettert in mijn oren en werpt een schaduw op mijn ziel.’

‘Geef mij de jongen en u zult zijn naam nooit meer hoeven aanhoren.’

Nee, maar je zult hem wel horen krijsen als zij hem verbrandt. Davos hield zijn mond. Het was verstandiger om pas te spreken als de koning dat beval.

‘Geef me de jongen voor R’hllor,’ zei de rode vrouw, ‘en de aloude profetie zal in vervulling gaan. Uw draak zal ontwaken en zijn stenen vleugels spreiden. Het koninkrijk zal u toebehoren.’

Ser Axel zonk op een knie. ‘Met gebogen knie smeek ik u, sire. Wek de stenen draak en laat de verraders sidderen. Gelijk Aegon zult ge beginnen als heer van Drakensteen. Gelijk Aegon zult ge veroveren. Laat al wat vals en weifelachtig is uw vlammen voelen.’

‘Ook uw eigen gemalin smeekt het u, mijn heer-gemaal.’ Koningin Selyse zonk op beide knieën voor de koning neer, haar handen gevouwen als in gebed. ‘Robert en Delena hebben ons bed bezoedeld en een vloek over onze verbintenis gebracht. Deze knaap is de rotte vrucht van hun hoererij. Verdrijf deze schaduw van mijn schoot en ik zal u vele wettige zonen baren, dat weet ik.’ Ze sloeg haar armen om zijn benen. ‘Het is maar één knaap, geboren uit de wellust van uw broer en de schande van mijn nicht.’

‘Hij is mijn bloedverwant. Laat me los, mens.’ Koning Stannis legde een hand op haar schouder en ontworstelde zich onhandig aan haar greep. ‘Misschien heeft Robert inderdaad een vloek over ons echtelijk bed afgeroepen. Hij bezwoer me dat het nooit zijn bedoeling was mij te schande te zetten, dat hij die avond dronken was en helemaal niet wist wiens slaapkamer hij in was gegaan. Maar maakt het iets uit? Hoe de waarheid ook luidt, het was niet de schuld van de jongen.’

Melisandre legde haar hand op de arm van de koning. ‘De Heer des Lichts koestert de onschuldigen. Een kostbaarder offer bestaat niet. Uit zijn koninklijke bloed en zijn onbezoedelde vuur zal een draak geboren worden.’

Stannis onttrok zich niet aan Melisandres aanraking zoals hij zich aan die van zijn koningin had ontrokken. De rode vrouw was alles wat Selyse niet was: jong, welgevormd en vreemd mooi, met haar hartvormige gezicht, haar koperkleurige haar en haar bovennatuurlijk rode ogen. ‘Het zou wonderbaarlijk zijn om te zien hoe steen tot leven kwam,’ gaf hij met tegenzin toe. ‘En om een draak te bestijgen… ik herinner me de eerste keer nog dat mijn vader mij meenam naar het hof. Robert moest mijn hand vasthouden. Ik kan hooguit vier zijn geweest, dus hij moet vijf of zes zijn geweest. Later waren we het erover eens, dat de koning even nobel was geweest als de draken geducht.’ Stannis snoof. ‘Jaren daarna vertelde onze vader ons dat Aerys zich die ochtend aan de troon had gesneden, en dat zijn Hand daarom zijn plaats had ingenomen. Het was Tywin Lannister die zo’n indruk op ons had gemaakt.’ Zijn vingers raakten het tafelblad en trokken een vluchtig spoor door de geverniste heuvels. ‘Robert haalde de schedels van de Muur toen hij de kroon eenmaal droeg, maar het idee dat hij ze zou laten vernietigen was hem onverdraaglijk. Drakenvleugels boven Westeros, er zou zo’n…’

‘Uwe genade!’ Davos schoof naar voren. ‘Heb ik verlof om te spreken?’

Stannis’ mond sloot met een klap. ‘Heer Davos van het Regenwoud. Dacht u dat ik u tot Hand had benoemd om uw mond te houden?’ De koning wuifde. ‘Zeg wat u op het hart hebt.’

Krijgsman, schenk mij moed. ‘Ik weet weinig van draken en nog minder van goden… maar de koningin repte van vervloekingen. Niemand is zo vervloekt als de koningsmoordenaar, in de ogen van goden en mensen.’

‘Er zijn geen goden dan R’hllor en de Ander, wiens naam niet genoemd mag worden.’ Melisandres mond werd een harde, rode streep. ‘En wie klein is, vervloekt wat hij niet begrijpt.’

‘Ik ben klein,’ gaf Davos toe, ‘dus zegt u mij maar, waarom u de jongen Edric Storm nodig hebt om uw grote stenen draak te wekken, vrouwe.’ Hij was vastbesloten de naam van de jongen zo vaak mogelijk te noemen.

‘Leven kan slechts met de dood gekocht worden, heer. Een groot geschenk vereist een groot offer.’

‘Wat voor grootheid schuilt er in een laaggeboren kind?’

‘Er stroomt koningsbloed door zijn aderen. U hebt gezien wat zelfs een kleine hoeveelheid van dat bloed kan doen…’

‘Ik heb een paar bloedzuigers zien branden.’

‘En er zijn twee valse koningen dood.’

‘Robb Stark is door heer Walder van de Oversteek vermoord, en we hebben gehoord dat Balon Grauwvreugd van een brug is gevallen. Wie hebben uw bloedzuigers gedood?’

‘Twijfelt u aan de macht van R’hllor?’

Nee. De levende schaduw die zich die nacht onder Stormeinde uit haar schoot had gewurmd, zijn zwarte hand tegen haar dijen gedrukt, stond Davos nog maar al te goed voor de geest. Ik moet op eieren lopen, of straks word ik zelf nog door een zwarte schaduw bezocht. ‘Zelfs een uiensmokkelaar kent het verschil tussen twee en drie uien. U komt een koning te kort, vrouwe.’

Stannis lachte snorkend. ‘Daar heeft hij u, vrouwe. Twee is geen drie.’

‘Inderdaad, uwe genade. Een koning kan bij toeval de dood vinden, en zelfs twee… maar drie? Als Joffry op het toppunt van zijn macht, omringd door zijn legers en zijn Koningsgarde zou sterven, zou dat niet aantonen dat de Heer zijn macht had aangewend?’

‘Mogelijk?’ De koning sprak het woord met tegenzin uit.

‘Of niet.’ Davos deed zijn best om niet te laten merken hoe bang hij was.

‘Joffry zal sterven,’ verklaarde koningin Selyse, wier vertrouwen onaangetast was.

‘Misschien is hij al dood,’ voegde ser Axel eraan toe. Stannis keek hen geërgerd aan. ‘Zijn jullie gedresseerde kraaien, dat jullie om beurten tegen me krassen? Genoeg.’

‘Gemaal, hoor mij aan…’ soebatte de koningin.

‘Waarom? Twee is geen drie. Koningen kunnen net zo goed tellen als smokkelaars. Jullie kunnen gaan.’ Stannis keerde hen de rug toe.

Melisandre hielp de koningin overeind. Selyse schreed met stijve passen de kamer uit, de rode vrouw in haar kielzog. Ser Axel bleef lang genoeg talmen om Davos een laatste blik toe te werpen. Een lelijke blik op een lelijk gezicht, dacht die terwijl hij net zo strak terugkeek.

Toen de overigen vertrokken waren, schraapte Davos zijn keel. De koning keek op. ‘Wat doe jij hier nog?’

‘Sire, wat Edric Storm betreft…’

De koning maakte een scherp gebaar. ‘Bewaar me!’

Davos hield vol. ‘Uw dochter krijgt les met hem en speelt elke dag met hem in Aegons Tuin.’

‘Dat weet ik.’

‘Haar hart zou breken als hem ook maar iets zou…’

‘Dat weet ik ook.’

‘Als u hem eens zou zien…’

‘Ik heb hem gezien. Hij lijkt op Robert. En hij aanbidt hem nog ook. Moet ik hem zeggen hoe vaak zijn teerbeminde vader ooit aan hem heeft gedacht? Mijn broer maakte graag kinderen, maar als ze eenmaal geboren waren, vond hij ze maar lastig.’

‘Hij vraagt iedere dag naar u, hij…’

‘Zo meteen word ik kwaad, Davos. Ik wil niets meer over dat bastaardjong horen.’

‘Hij heet Edric Storm, sire.’

‘Ik weet hoe hij heet. Heeft iemand ooit zo’n passende naam gedragen? Je kunt eraan horen dat hij een bastaard is, dat hij van hoge afkomst is en dat hij beroering wekt. Edric Storm. Zo. Ik heb het gezegd. Tevreden, heer Hand?’

‘Edric…’ begon hij.

‘… is maar één jongen! Zelfs als hij zijns gelijke niet had, dan deed dat er nog niet toe. Mijn plicht geldt het rijk.’ Zijn hand zwiepte over de Beschilderde Tafel. ‘Hoeveel jongens wonen er in Westeros? Hoeveel meisjes? Hoeveel mannen, hoeveel vrouwen? Het duister zal ze allemaal verzwelgen, zegt zij. De nacht zonder einde. Ze spreekt van profetieën… een held, wedergeboren in zee; levende draken, uitgebroed uit dode steen… ze spreekt van tekenen en zweert dat ze naar mij verwijzen. Ik heb hier nooit om gevraagd, net zomin als ik erom heb gevraagd om koning te zijn. Maar kan ik het wagen, geen acht op haar te slaan?’ Hij knarste met zijn tanden. ‘We kiezen ons eigen lot niet. Desondanks moeten we… moeten we onze plicht doen, zo is het toch? Groot of klein, we moeten onze plicht doen. Melisandre zweert dat ze mij in haar vlammen heeft gezien, oog in oog met het duister, Lichtbrenger hoog geheven. Lichtbrenger!’ Stannis snoof honend. ‘Het glimt mooi, dat wil ik wel toegeven, maar op het Zwartewater heeft dat magische zwaard me geen betere diensten bewezen dan welk doodgewoon stuk staal ook. Een draak zou die slag wel beslist hebben. Eens heeft Aegon hier net als ik op deze tafel staan neerkijken. Denk je dat we hem vandaag de dag Aegon de Veroveraar zouden noemen als hij geen draken had gehad?’

‘Uwe genade,’ zei Davos, ‘de prijs…’

‘Ik weet wat de prijs is! Toen ik vannacht in die haard staarde, zag ik ook van alles in de vlammen. Ik zag een koning met een kroon van vuur om zijn slapen. Hij brandde… hij brandde, Davos. Zijn eigen kroon verteerde zijn vlees en verbrandde hem tot as. Denk je dat ik Melisandre nodig heb om me te vertellen wat dat betekent? Of jou?’ De koning bewoog, zodat zijn schaduw over Koningslanding viel. ‘Als Joffry sterft… wat is het leven van een bastaardjongen, vergeleken met een heel koninkrijk?’

‘Alles,’ zei Davos zacht.

Stannis keek hem met opeengeklemde kaken aan. ‘Ga,’ zei de koning ten slotte, ‘voordat je jezelf de kerker weer in praat.’

Soms is de stormwind zo krachtig dat een man geen andere keus heeft dan de zeilen te strijken. ‘Jawel, uwe genade.’ Davos boog, maar Stannis was hem zo te zien al vergeten.

Toen hij uit de Stenen Trom naar buiten liep was het kil op de binnenplaats. Er stond een stevige oostenwind die de banieren langs de muren lawaaierig deed zwiepen en klapperen. Davos rook de zilte lucht. De zee. Hij hield van die geur, die hem ernaar deed verlangen weer een dek onder zijn voeten te hebben, de zeilen te hijsen en naar het zuiden te varen, naar Marya en zijn twee kleintjes. Hij dacht nu vrijwel dagelijks aan hen en ’s nachts nog meer. Een deel van hem zou het liefst naar huis gaan, met medeneming van Devan. Maar dat kan niet. Nog niet. Ik ben nu heer, en de Hand des Konings, ik mag hem niet in de steek laten.

Hij richtte zijn blik omhoog om de muren in ogenschouw te nemen. In plaats van tinnen keken er ontelbare grotesken en gargouilles op hem neer, allemaal verschillend: gevleugelde serpenten, griffioenen, demonen, manticora’s, minotaurussen, basilisken, hellehonden, slangdraken en talloze schepsels die nog vreemder waren. Ze ontsproten aan de kantelen van de burcht alsof ze zo gegroeid waren. En de draken waren overal. De Grote Zaal was een draak die op zijn buik lag en die je via de muil betrad. De keuken was een opgekrulde draak; de rook en de damp van de ovens kwam door zijn neusgaten naar buiten. De torens waren draken die op de muren in elkaar doken of klaarstonden om weg te vliegen; de Windwurm leek tartend te schreeuwen, terwijl de Zeedrakentoren sereen over de golven staarde. Kleinere draken omlijstten de poorten. Uit de muren staken drakenklauwen die toortsen vastklemden, grote stenen vleugels vouwden zich om de smidse en de wapenzaal, en de bogen, bruggen en buitentrappen hadden de vorm van drakenstaarten. Davos had vaak horen vertellen dat de tovenaars van Valyria niet als gewone steenhouwers hakten en beitelden, maar de steen met vuur en magie kneedden zoals een pottenbakker zijn klei. Maar nu bekroop hem de twijfel. Gesteld dat het echte draken zijn die op de een of andere manier in steen zijn veranderd?

‘Als de rode vrouw die tot leven wekt, stort het kasteel in, denk ik zo. Wat zijn dat voor draken, die vol met kamers, trappen en meubilair zitten? En vensters. En schoorstenen. En afvoerschachten van gemakken.’

Toen Davos opzij keek zag hij Salladhor Saan naast zich staan.

‘Betekent dit, dat je mij mijn verraad hebt vergeven, Salla?’

De oude piraat bewoog waarschuwend zijn vinger. ‘Vergeven, ja. Vergeten, nee. Al dat goeie goud op Klauweiland dat van mij had kunnen zijn. Als ik daar zo aan denk, dan voel ik mij oud en moe. Als ik verarmd aan mijn end kom, zullen mijn echtgenotes en concubines je vervloeken, Uienridder. Heer Celtigar had vele goede wijnen die ik nu niet proef, een zeearend die hij had geleerd van zijn pols op te vliegen, en een magische hoorn om de kraken uit de diepten op te roepen. Zo’n hoorn zou heel nuttig zijn om Tyroshi en andere hinderlijke figuren naar de kelder te sturen. Maar bezit ik die hoorn om op te blazen? Nee, omdat de koning mijn oude vriend tot zijn Hand heeft benoemd.’ Hij schoof een arm door die van Davos en zei: ‘De mannen van de koningin mogen je niet, oude vriend. Ik hoor dat een zekere Hand zijn eigen vrienden heeft lopen maken.’

Jij hoort te veel, ouwe piraat. Een smokkelaar deed er goed aan de mensen net zo grondig te kennen als het tij, of hij zou zijn smokkelpraktijken niet overleven. De mannen van de koningin mochten dan vurige volgelingen van de Heer des Lichts blijven, het lagere volk op Drakensteen dreef zo langzamerhand weer terug in de richting van de oude vertrouwde goden. Men zei dat Stannis behekst was, dat Melisandre hem bij de Zeven had weggelekt om voor een schaduwdemon te buigen, en… de ergste zonde van allemaal… dat zij en haar god tegenover Stannis tekortgeschoten waren. En er waren ridders en jonkertjes die er precies zo over dachten. Davos had hen opgezocht, nadat hij hen met evenveel zorg had gekozen als eertijds zijn bemanning. Ser Gerald Gauer had op het Zwartewater onverzettelijk gestreden, maar men had hem naderhand horen zeggen dat R’hllor maar een slappe god was, dat hij zijn volgeling door een dwerg en een dode op de vlucht liet jagen. Ser Andries Estermont was een neef van de koning en had hem jaren geleden als schildknaap gediend. De Bastaard van Nachtzang had de achterhoede aangevoerd die Stannis’ aftocht naar de bescherming van Salladhor Saans galeien had gedekt, maar hij aanbad de Krijgsman met een geloof dat even vurig was als hijzelf. Mannen van de koning, niet van de koningin. Maar hij kon zich daar beter niet op beroemen.

‘Een zekere piraat uit Lys heeft eens tegen me gezegd dat een goede smokkelaar zorgvuldig uit het licht blijft,’ antwoordde Davos behoedzaam. ‘Zwarte zeilen, omwikkelde riemen, en een bemanning die weet te zwijgen.’

De man uit Lys lachte. ‘Een bemanning zonder tong is nog beter. Grote, sterke mannen die spreken, lezen, noch schrijven.’ Toen werd hij somberder. ‘Maar ik ben blij te weten dat iemand je rugdekking geeft, oude vriend. Wat denk je, zal de koning de jongen aan de rode priesteres geven? Een klein draakje maakt misschien een einde aan deze hele grote oorlog.’

Ouder gewoonte stak hij een hand naar zijn geluk uit, maar zijn vingerkootjes hingen niet meer om zijn nek, en hij greep in het niets. ‘Hij doet het niet,’ zei Davos. ‘Hij kan zijn eigen vlees en bloed geen kwaad doen.’

‘Dat zal heer Renling graag horen.’

‘Renling was een verrader die naar de wapens had gegrepen. Edric Storm heeft niets gedaan. Zijne genade is een rechtvaardig man.’

Salla haalde zijn schouders op. ‘Wij zien wel. Of jij. Wat mij betreft, ik keer naar zee terug. Zelfs nu varen er wellicht schurkachtige smokkelaars in de Zwartwaterbaai, in de hoop de wettige tol van hun heer te ontduiken.’ Hij sloeg Davos op zijn rug. ‘Pas op. Jij met je zwijgzame vrienden. Je bent tot grote hoogten gestegen, maar hoe hoger een man klimt, hoe dieper zijn val.’

Davos overpeinsde die woorden, terwijl hij de trap van de Zeedrakentoren beklom, naar de kamers van de maester onder het roekenhuis. Hij had Salla niet nodig om hem te vertellen dat hij te hoog gestegen was. Ik kan niet lezen en niet schrijven, de heren verachten me, ik weet niets van regeren af, hoe kan ik dan Hand des Konings zijn? Ik hoor op het dek van een schip thuis, niet in een burchttoren.

Dat had hij met zoveel woorden tegen maester Pylos gezegd. ‘U bent een kapitein van naam,’ had de maester geantwoord. ‘Een kapitein regeert toch zijn schip? Hij moet door verraderlijke wateren navigeren, de wind in de zeilen zien te krijgen, stormen zien aankomen en weten hoe hij die het beste kan doorstaan. Dit is zo’n beetje hetzelfde.’

Pylos had het goed bedoeld, maar zijn geruststelling klonk hol.

‘Het is helemaal niet hetzelfde!’ had Davos tegengeworpen. ‘Een koninkrijk is geen schip… en dat is maar goed ook, anders was dit koninkrijk bezig te zinken. Ik weet alles van hout, touw en water, ja, maar wat heb ik daar nu aan? Waar haal ik de wind vandaan die koning Stannis naar zijn troon blaast?’

Daar had de maester om moeten lachen. ‘Ziet u wel, heer? Woorden zijn wind, dat weet u, en u hebt de mijne met uw gezond verstand weggeblazen. Ik denk dat zijne genade wel weet wat hij aan u heeft.’

‘Uien,’ zei Davos zwartgallig. ‘Dat is wat ik te bieden heb. De Hand des Konings hoort een hooggeboren heer te zijn, een wijs en geleerd man, een aanvoerder in de strijd of een groot ridder…’

‘Ser Ryam Roodweijn was de grootste ridder van zijn tijd, maar er is zelden een slechtere Hand des Konings geweest. De gebeden van septon Mompeler brachten wonderen tot stand, maar toen hij Hand was, bad het hele rijk binnen de kortste keren om zijn dood. Heer Boterwel stond bekend om zijn verstand, Melis Smalhout om zijn moed, ser Otto Hoogteren om zijn geleerdheid, en toch hebben ze stuk voor stuk als Hand gefaald. Wat afkomst betreft, de drakenkoningen kozen de Handen vaak van onder hun eigen bloedverwanten, met zulke uiteenlopende resultaten als Baelor Breekspeer en Maegor de Wrede. Daartegenover staat dan iemand als septon Barth, de smidszoon die door de Oude Koning uit de bibliotheek van de Rode Burcht was geplukt, en aan wie het rijk veertig jaar vrede en voorspoed te danken had.’ Pylos glimlachte. ‘Lees eens wat geschiedenis, heer Davos, en u zult zien dat uw twijfels ongegrond zijn.’

‘Hoe moet ik geschiedenis lezen als ik niet kan lezen?’

‘Iedereen kan lezen, heer,’ zei maester Pylos. ‘Daar is geen magie voor nodig, en ook geen hoge geboorte. Op bevel van de koning leer ik op het ogenblik uw zoon lezen. Als ik u nu ook eens lesgaf?’

Het aanbod was goed bedoeld, en Davos kon het niet afslaan. Dus meldde hij zich dagelijks in de kamers van de maester boven in de Zeedrakentoren, om over boekrollen, perkamenten en grote leren banden gebogen weer een paar woorden te ontraadselen. Hij kreeg vaak hoofdpijn van de inspanning, en bovendien voelde hij zich er net zo zot bij als Lapjeskop. Zijn zoon Devan was nog geen twaalf, maar hij was al een stuk verder dan zijn vader, en voor prinses Shirine en Edric Storm leek lezen al even vanzelf te gaan als ademhalen. Als het op boeken aankwam, was Davos meer kind dan zij. Toch hield hij vol. Hij was nu Hand des Konings, en een Hand des Konings hoorde te kunnen lezen.

De smalle wenteltrap van de Zeedrakentoren was voor maester Cressen een grote beproeving geweest sinds hij zijn heup had gebroken. Davos merkte dat hij de oude man nog steeds miste. Dat zou ook wel voor Stannis gelden. Pylos was slim en ijverig en leek het allemaal goed te bedoelen, maar hij was erg jong, en de koning had niet zo’n vertrouwen in hem als hij in Cressen had gehad. De oude man was zo lang bij Stannis geweest… totdat hij met Melisandre in onmin raakte, en dat zijn dood werd.

Boven aan de trap hoorde Davos een zacht geklingel van belletjes dat alleen maar van Lapjeskop afkomstig kon zijn. De zot van de prinses stond haar voor de deur van de maester als een trouwe hond op te wachten. De pafferige Lapjeskop, met zijn afhangende schouders en zijn brede gezicht met de bonte tatoeage van rode en groene ruiten, droeg als helm een tinnen emmer met een hertengewei eraan bevestigd. Aan de takken hingen een stuk of tien belletjes die bij iedere beweging rinkelden… aan één stuk door dus, omdat de zot zelden stilstond. Hij rinkelde en klingelde waar hij ook ging of stond, en het was dan ook geen wonder dat Pylos hem van Shirines lessen had buitengesloten. ‘Onder zee eten de oude vissen de jonge,’ prevelde de zot tegen Davos. Hij wiebelde met zijn hoofd en zijn belletjes rinkelden, tinkelden en zongen. ‘Dat weet ik, dat weet ik, o, o.’

‘Hierboven geven de jonge vissen lessen aan de oude,’ zei Davos, die zich nooit zo oud voelde als wanneer hij ging zitten om een poging tot lezen te doen. Als hij les had gekregen van de bejaarde maester Cressen had het misschien anders gelegen, maar Pylos was jong genoeg om zijn zoon te zijn. Hij trof de maester aan zijn lange, met boeken en rollen perkament bedekte houten tafel aan, tegenover de drie kinderen. Prinses Shirine zat tussen de twee jongens in. Zelfs nu nog kon het Davos veel genoegen doen om te zien hoe zijn eigen vlees en bloed een prinses en een koninklijke bastaard gezelschap hield. Devan zal nu heer worden, niet alleen maar ridder. Heer van het Regenwoud. Dat was een grotere bron van trots dan dat hij zelf die titel droeg. Lezen kan hij ook. Lezen en schrijven, alsof hij ervoor in de wieg gelegd is. Pylos had enkel lof voor zijn ijver, en volgens de wapenmeester was Devan tevens veelbelovend in de omgang met zwaard en lans. En vroom is de jongen ook. ‘Mijn broers zijn opgestegen naar de Zaal des Lichts, waar zij naast de Heer zitten,’ had Devan gezegd toen zijn vader hem had verteld hoe zijn vier oudere broers de dood hadden gevonden. ‘Ik zal bij de nachtvuren voor hen bidden, en ook voor u, vader, opdat u tot het einde van uw dagen in het Licht van de Heer zult wandelen.’

‘Goedemorgen, vader,’ begroette de jongen hem. Hij is sprekend Deyl toen die zo oud was, dacht Davos. Zijn oudste had natuurlijk nooit zulke fraaie kleren gedragen als Devans schildknapenkostuum, maar ze hadden hetzelfde, alledaagse, vierkante gezicht, dezelfde oprechte bruine ogen, hetzelfde dunne, pluizige haar. Devans wangen en kin waren met blonde donshaartjes bedekt, een waasje waarvoor een fatsoenlijke perzik zich geschaamd zou hebben, maar de jongen was beretrots op zijn ‘baard’. Net zo trots als Deyl eens op de zijne was.

Devan was de oudste van de drie kinderen aan de tafel, maar toch was Edric Storm langer, met een bredere borst en schouders. Wat dat betreft was hij zijn vaders zoon, en hij sloeg ook nooit een ochtendoefening met zwaard en schild over. Degenen die oud genoeg waren om Robert en Renling nog als kinderen meegemaakt te hebben, zeiden dat de bastaard meer van hen weg had dan Stannis ooit had gedaan: het gitzwarte haar, de felblauwe ogen, de mond, de kaken en de jukbeenderen. Alleen zijn oren herinnerden eraan dat zijn moeder een Florens was geweest.

‘Ja, goedemorgen heer,’ echode Edric. De jongen kon fel en trots zijn, maar de maesters, kasteleins en wapenmeesters die hem hadden opgevoed hadden hem wel hoffelijkheid weten bij te brengen.

‘Bent u bij mijn oom geweest? Hoe vaart zijne genade?’

‘Goed,’ loog Davos. Eerlijk gezegd oogde de koning afgetobd en opgejaagd, maar het leek hem niet nodig, de jongen met zijn zorgen op te zadelen. ‘Ik hoop dat ik jullie niet stoor bij de les.’

‘We waren net klaar, heer,’ zei maester Pylos.

‘We hebben over koning Daeron de Eerste gelezen.’ Prinses Shirine was een triest, lief en zacht kind, allesbehalve mooi. Haar vierkante kaken had ze van Stannis, haar Florens-oren van Selyse, en het had de goden in hun wrede wijsheid behaagd, haar lelijkheid nog te vergroten door haar in de wieg met grauwschub te slaan. Door de ziekte was een van haar wangen en de helft van haar hals grauw, schilferig en hard geworden, maar haar leven en het licht in haar ogen waren gespaard gebleven. ‘Hij trok ten strijde en veroverde Dorne. De Jonge Draak, werd hij genoemd.’

‘Hij aanbad valse goden,’ zei Devan, ‘maar verder was hij een groot koning, en heel moedig in het gevecht.’

‘Jawel,’ gaf Edric Storm toe, ‘maar mijn vader was nog moediger. De Jonge Draak heeft nooit drie veldslagen op één dag gewonnen.’

De prinses keek hem met grote ogen aan. ‘Heeft oom Robert drie veldslagen op één dag gewonnen?’

De bastaard knikte. ‘De eerste keer dat hij naar huis was gegaan om zijn banieren bijeen te roepen. De heren Grandizon, Cafferen en Fel waren van plan hun strijdkrachten bij Zomerhal te verenigen en tegen Stormeinde op te trekken, maar hij kwam van een verklikker hun plannen te weten en reed er meteen met al zijn ridders en schildknapen opaf. Toen de samenzweerders een voor een Zomerhal bereikten versloeg hij hen om beurten, voor ze zich met de anderen konden verenigen. Hij doodde heer Fel in een tweegevecht en nam diens zoon Zilver bij l gevangen.’

Devan keek naar Pylos. ‘Is dat echt gebeurd?’

‘Dat zeg ik toch?’ zei Edric Storm voordat de maester kon antwoorden. ‘Hij verpletterde ze alle drie en streed zo dapper dat heer Grandizon en heer Cafferen naderhand zijn volgelingen werden, en Zilverbijl ook. Niemand heeft mijn vader ooit verslagen.’

‘Niet zo opscheppen, Edric,’ zei maester Pylos. ‘Koning Robert heeft net als ieder ander wel eens een nederlaag geleden. Heer Tyrel zegevierde over hem in Esfoort, en tijdens toernooien is hij ook menigmaal uit het zadel geworpen.’

‘Maar hij won vaker dan hij verloor. En bij de Drietand heeft hij prins Rhaegar gedood.’

‘Dat is waar,’ beaamde de maester. ‘Maar nu moet ik mij aan heer Davos wijden, die zo geduldig heeft gewacht. Morgen lezen we verder in koning Daerons Verovering van Dorne.’

Prinses Shirine en de jongens namen beleefd afscheid. Toen ze weg waren, ging maester Pylos dichter bij Davos zitten. ‘Misschien wilt u ook een stukje uit de Verovering van Dorne proberen?’ Hij schoof het dunne, in leer gebonden boek over de tafel. ‘Koning Daerons stijl is elegant in zijn eenvoud, en zijn geschiedenis is rijk aan bloed, strijd en dapperheid. Uw zoon gaat er helemaal in op.’

‘Mijn zoon is nog geen twaalf. Ik ben de Hand des Konings. Geeft u me nog maar een brief.’

‘Zoals u wenst.’ Maester Pylos zocht zijn tafel af, waarbij hij verscheidene stukken perkament ontrolde en vervolgens weer weglegde. ‘Er zijn geen nieuwe brieven. Een oude misschien…’

Davos hield evenveel van een goed verhaal als ieder ander, maar hij vond dat Stannis hem niet voor zijn genoegen tot Hand had benoemd. Zijn voornaamste plicht was, zijn koning te helpen regeren, en daarvoor diende hij de woorden te begrijpen die door de raven werden overgebracht. De beste manier om iets te leren was door het te doen, had hij ontdekt, en het maakte niet uit of het om zeilen of boekrollen ging.

‘Misschien kunnen we dit wel gebruiken.’ Pylos gaf hem een brief aan.

Davos streek het vierkantje verfomfaaid perkament glad en tuurde naar de kleine, kriebelige lettertjes. Lezen vergde veel van de ogen, daar was hij al snel achter gekomen. Soms vroeg hij zich af of de Citadel een kampioensbeurs had uitgeloofd voor de maester met het kleinste handschrift. Pylos had om dat idee moeten lachen, maar…

‘Aan de… vijf koningen,’ las Davos na een korte aarzeling omtrent vijf, dat hij niet vaak voluit geschreven zag. ‘De koning… a… de koning… achwee?’

‘Achter,’ corrigeerde de maester hem.

Davos trok een gezicht. ‘De Koning-achter-de-Muur komt… komt naar het zuiden. Hij leidt een… een… stoot…’

‘Groot.’

‘… een groot leger wil… wild… wildlingen. Heer M… Mmor… Mormont heeft een raaf gezonden uit het sp… sp…’

‘Spookbos. Uit het spookbos.’ Pylos onderstreepte het woord met zijn vingertop.

‘… het spookbos. Hij wordt… aange… aangevallen?’

‘Ja.’

Voldaan ploeterde hij voort. ‘Daarna zijn er and… andere vogels gekomen, zonder woorden. We… vrezen… dat Mormont met al zijn manschapen… nee, manschappen… We vrezen dat Mormont met al zijn manschappen omgekomen is…’ Ineens drong het tot Davos door wat hij las. Hij draaide de brief om en zag dat die met zwarte was verzegeld was. ‘Dit is van de Nachtwacht afkomstig. Maester, heeft koning Stannis deze brief gezien?’

‘Ik heb hem na aankomst naar heer Alester gebracht. Die was toen nog Hand. Ik geloof dat hij het met de koningin besproken heeft. Toen ik hem vroeg of hij antwoord wilde sturen, zei hij dat ik niet zo dwaas moest doen. “Zijne genade heeft niet eens genoeg mannen voor zijn eigen veldslagen, laat staan dat hij ze aan wildlingen kan verspillen,” zei hij tegen me.’

Dat was maar al te waar. En van dat gepraat over vijf koningen zou Stannis zeker in woede ontstoken zijn. ‘Alleen een uitgehongerd man smeekt een bedelaar om brood,’ prevelde hij.

‘Pardon, heer?’

‘Dat heeft mijn vrouw eens gezegd.’ Davos trommelde met zijn ingekorte vingers op het tafelblad. Toen hij de Muur voor het eerst had gezien, was hij nog jonger geweest dan Devan nu. Hij diende destijds op de Gelapte Kat onder kapitein Roro Uhoris, een Tyroshi die overal in de zee-engte bekendstond als de Blinde Bastaard, al was hij noch blind, noch laaggeboren. Roro was langs Skagos de Huiverzee opgevaren, waar hij een groot aantal kleine inhammen had bezocht die nog nooit een koopvaarder hadden gezien. Hij voerde staal mee, en zwaarden, bijlen, helmen en goede maliënkolders, die hij daar inruilde tegen bont, ivoor, barnsteen en obsidiaan. Op de terugweg hadden de ruimen van de Gelapte Kat barstensvol gezeten, maar in de Zeehondenbaai waren er drie zwarte galeien opgedoken die haar naar Oostwacht hadden geloodst. Het had ze hun lading gekost en de Bastaard zijn kop, want het was een misdaad om wapenhandel met de wildlingen te drijven. Davos had in zijn smokkelaarsjaren wel handel met Oostwacht gedreven. De zwarte broeders waren kwade vijanden, maar goede klanten, voor een schip met de juiste lading. Maar hij mocht dan hun muntgeld hebben opgestreken, hij was nooit vergeten hoe het hoofd van de Blinde Bastaard over het dek van de Gelapte Kat was gerold. ‘Als jongen heb ik eens een paar wildlingen ontmoet,’ zei hij tegen maester Pylos. ‘Het waren prima dieven, maar ze konden slecht afdingen. Eentje ging ervandoor met ons hutmeisje. Al met al leken ze niet zo heel anders dan anderen, de een goed, de ander slecht.’

‘Mensen zijn mensen,’ beaamde maester Pylos. ‘Zullen we weer verder lezen, heer Hand?’

Ik ben de Hand des Konings, ja. Stannis mocht dan in naam koning van Westeros zijn, in werkelijkheid was hij koning van de Beschilderde Tafel. Hij had Drakensteen en Stormeinde en hij had een steeds ongemakkelijker wordend bondgenootschap met Salladhor Saan gesloten, maar dat was alles. Hoe kwam de Wacht erbij, zijn hulp in te roepen? ‘ie weten misschien niet boe zwak hij ervoor staat, hoezeer zijn zaak verloren is. ‘Koning Stannis heeft deze brief nooit gezien, weet u dat heel zeker? En Melisandre ook niet?’

‘Nee. Moet ik hun de brief brengen? Nu?’

‘Nee,’ zei Davos meteen. ‘U hebt uw plicht gedaan toen u hem bij heer Alester bracht.’

Als Melisandre van deze brief afwist… Wat had ze ook weer gezegd? Iemand wiens naam niet genoemd mag worden brengt zijn macht in het geweer, Davos Zeewaard. Weldra komt de kou, en de nacht zonder einde… En Stannis had een visioen in de vlammen gezien, een ring van toortsen in de sneeuw, door verschrikkingen omgeven.

‘Heer, voelt u zich wel goed?’ vroeg Pylos.

Ik ben bang, maester, had hij kunnen zeggen. Davos herinnerde zich een verhaal dat Salladhor Saan hem had verteld, hoe Azor Ahai Lichtbrenger had getemperd door het in het hart van zijn geliefde vrouw te steken. Hij doodde zijn vrouw om de duisternis te bestrijden. Als Stannis de wedergekomen Azor Ahai is, wil dat dan zeggen dat Edric Storm de rol van Nissa Nissa moet spelen? ‘Ik dacht na, maester. Neemt u mij niet kwalijk.’ Wat geeft het als een wildlingenkoning het noorden verovert? Stannis had het noorden toch niet in handen. Het viel nauwelijks van zijne genade te verwachten dat hij mensen beschermde die weigerden hem als koning te erkennen. ‘Geef me een andere brief,’ zei hij abrupt. ‘Deze is te…’

‘… moeilijk?’ opperde Pylos.

Weldra komt de kou, fluisterde Melisandre, en de nacht zonder einde. ‘Verontrustend,’ zei Davos. ‘Te… verontrustend. Een andere brief, graag.’

Загрузка...