Jon

Met het zwaard in de hand sloop Jon in een trage cirkel om Satijn heen en dwong hem om mee te draaien. ‘Je schild omhoog,’ zei hij.

‘Het is te zwaar,’ klaagde de jongen uit Oudstee.

‘Het is precies zo zwaar als het moet zijn om een zwaard af te weren,’ zei Jon. ‘En nou omhoog dat ding.’ Hij deed een stap naar voren en sloeg toe. Satijn hief het schild met een ruk op, net op tijd om het zwaard op de rand op te vangen. Toen haalde hij met zijn eigen kling naar Jons ribben uit. ‘Goed,’ zei Jon, toen hij de klap tegen zijn eigen schild voelde. ‘Dat was goed. Maar je moet je lichaam erachter zetten. Gooi je hele gewicht in dat staal, dan richt je meer schade aan dan met de kracht van je arm alleen. Kom op, nog een poging. Opdringen, maar hou dat schild hoog, of straks klinkt je hoofd als een klok…’

In plaats daarvan deed Satijn een stapje naar achteren en sloeg zijn vizier op. ‘Jon,’ zei hij verontrust.

Toen Jon zich omdraaide stond ze achter hem, omringd door een man of zes van de koningin. Geen wonder dat het zo stil werd op de binnenplaats. Hij had Melisandre wel eens gezien bij haar nachtvuren, of terwijl ze naar het slot kwam of ging, maar nooit van zo dichtbij. Ze is mooi…, dacht hij, maar die rode ogen waren meer dan een beetje verontrustend. ‘Vrouwe.’

‘De koning wil je spreken, Jon Sneeuw.’

Jon stak het oefenzwaard in de grond. ‘Heb ik verlof om me te verkleden? Zo kan ik niet voor een koning verschijnen.’

‘We zullen boven op de Muur op je wachten,’ zei Melisandre. We, hoorde Jon, niet hij. Het klopt wat ze zeggen. Dit is zijn ware koningin, niet de vrouw die hij in Oostwacht heeft achtergelaten.

Hij hing zijn staal en maliën in de wapenkamer, ging naar zijn eigen cel terug, trok zijn bezwete kleren uit en stak zich in een schone zwarte uitrusting. In de kooi zou het koud en winderig zijn, wist hij, en boven op het ijs nog kouder en winderiger, dus koos hij een dikke mantel met een kap uit. Als laatste pakte hij Langklauw en hing het bastaardzwaard op zijn rug.

Melisandre wachtte hem aan de voet van de Muur op. Ze had de mannen van de koningin weggestuurd. ‘Wat wil zijne genade van mij?’ vroeg Jon, terwijl ze de kooi in stapten.

‘Alles wat je te geven hebt, Jon Sneeuw. Hij is koning.’

Hij sloot de deur en trok aan het bellenkoord. De lier begon te draaien. Ze stegen op. Het was een heldere dag, en de Muur huilde. Lange watervingers sijpelden over de buitenkant omlaag, fonkelend in de zon. In de beslotenheid van de ijzeren kooi was hij zich scherp bewust van de aanwezigheid van de rode vrouw. Ze ruikt zelfs rood. De geur herinnerde hem aan de smidse van Mikken. Zo rook ijzer als het roodgloeiend was, de lucht van rook en bloed. Door vuur gekust, zei hij tegen zichzelf, denkend aan Ygritte. De wind kreeg vat op Melisandres lange gewaden, zodat ze tegen Jons benen wapperden. ‘Hebt u het niet koud, vrouwe?’ vroeg hij haar.

Ze lachte. ‘Nooit.’ De robijn op haar keel leek te pulseren in hetzelfde ritme als haar hart. ‘Het vuur van de Heer leeft in mij, Jon Sneeuw. Voel maar.’ Ze legde haar hand op zijn wang en liet hem daar rusten, zodat hij kon voelen hoe warm ze was. ‘Zo hoort leven aan te voelen,’ zei ze. ‘Slechts de dood is koud.’

Ze troffen Stannis Baratheon alleen op de rand van de Muur aan. Hij staarde broeierig naar het veld waar hij zijn slag had gewonnen, en naar het grote groene woud daarachter. De hozen, tuniek en laarzen die hij droeg waren even zwart als die van een broeder van de Nachtwacht. Het enige verschil school in zijn zware gouden mantel, die met zwart bont afgezet was en door een broche in de vorm van een brandend hart bijeen werd gehouden. ‘Ik breng u de bastaard van Winterfel, uwe genade,’ zei Melisandre. Stannis draaide zich om en bekeek hem. Onder zijn zware wenkbrauwen waren zijn ogen bodemloze blauwe poelen. Op zijn ingevallen wangen en krachtige kaken groeide een kort geknipte, blauwzwarte baard die nauwelijks verhulde dat zijn gezicht hol was en dat hij zijn kaken opeengeklemd hield. Ook zijn nek en schouders waren verkrampt, en zijn rechterhand eveneens. Jon merkte dat hij moest denken aan iets wat Donal Nooy eens over de gebroeders Baratheon had gezegd. Robert was van zuiver staal. Stannis is puur ijzer, zwart, hard en sterk, maar breekbaar, zoals alle ijzer. Die breekt eerder dan dat hij zal buigen. Niet op zijn gemak knielde hij neer, zich afvragend waarom deze breekbare koning hem nodig had.

‘Sta op. Ik hoor steeds meer over u, heer Sneeuw.’

‘Ik ben geen heer, sire.’ Jon stond op. ‘Ik weet wat u hebt gehoord. Dat ik een overloper en een lafaard ben. Dat ik mijn broeder Qhorin Halfhand heb gedood opdat de wildlingen mijn leven zouden sparen. Dat ik met Mans Roover ben meegereden, en een wildlingenvrouw heb genomen.’

‘Inderdaad. Dat alles en nog meer. Ze zeggen dat je ook een warg bent, een gedaanteverwisselaar die ’s nachts als wolf rondwaart.’

Koning Stannis had een harde glimlach. ‘Wat klopt daarvan?’

‘Ik had een schrikwolf, Spook. Ik heb hem achtergelaten toen ik bij Grijsgaard de Muur beklom, en ik heb hem sindsdien niet meer gezien. Qhorin Halfhand had mij bevel gegeven, me bij de wildlingen aan te sluiten. Hij wist dat ze me zouden dwingen hem te doden om mijzelf te bewijzen, en hij droeg me op om alles te doen wat ze van me vroegen. De vrouw heette Ygritte. Ik heb mijn geloften met haar gebroken, maar ik zweer u bij mijn vaders naam dat ik nooit ben overgelopen.’

‘Ik geloof je,’ zei de koning.

Dat verbaasde hem. ‘Waarom?’

Stannis snoof. ‘Ik ken Janos Slink. En Ned Stark heb ik ook gekend. Je vader was mijn vriend niet, maar alleen een dwaas zou zijn eer en oprechtheid in twijfel trekken. Jij lijkt op hem.’ Stannis Baratheon was een forse kerel die boven Jon uittorende, maar hij was zo broodmager dat hij er tien jaar ouder uitzag dan hij was.

‘Ik weet meer dan je denkt, Jon Sneeuw. Ik weet dat jij de vinder bent van de dolk van drakenglas die de zoon van Randyl Tarling heeft gebruikt om de Ander te doden.’

‘Spook heeft hem gevonden. De kling was in de mantel van een wachtruiter gewikkeld en onder aan de Vuist van de Eerste Mensen begraven. Er waren nog meer klingen… speerbladen en pijlpunten, allemaal van drakenglas.’

‘Ik weet dat je hier de poort hebt verdedigd,’ zei koning Stannis. ‘Zo niet, dan was ik te laat gekomen.’

‘Donal Nooy heeft de poort verdedigd. Hij is beneden in de tunnel gesneuveld tegen de koning der reuzen.’

Stannis trok een grimmig gezicht. ‘Nooy had mijn eerste zwaard gesmeed, en ook Roberts strijdhamer. Had het de goden behaagd hem te redden, dan zou hij een betere opperbevelhebber voor jullie orde zijn geweest dan al die dwazen die er nu om bakkeleien.’

‘Cottaar Piek en ser Denys Mallister zijn geen dwazen, sire,’ zei Jon. ‘Het zijn goede, bekwame mannen. Othel Yarwijck ook, op zijn manier. Heer Mormont had vertrouwen in ieder van hen.’

‘Jouw heer Mormont was te goed van vertrouwen. Anders zou hij niet op die manier zijn omgekomen. Maar we hadden het over jou. Ik ben niet vergeten dat jij ons die magische Hoorn hebt gebracht en Mans Roovers vrouw en zoon gevangen hebt genomen.’

‘Dalla is gestorven.’ Dat deed Jon nog steeds verdriet. ‘Val is haar zuster. Er was niet veel nodig om haar en de baby gevangen te nemen, uwe genade. U had de wildlingen op de vlucht gejaagd, en de gedaanteverwisselaar die Mans had achtergelaten om zijn koningin te bewaken, werd krankzinnig toen zijn adelaar verbrandde.’ Jon keek Melisandre aan. ‘Door uw toedoen, volgens sommigen.’

Ze glimlachte, en haar lange, koperkleurige haar viel over haar gezicht. ‘De Heer des Lichts heeft vurige klauwen, Jon Sneeuw.’

Jon knikte, en wendde zich weer tot de koning. ‘Uwe genade, u had het over Val. Ze heeft gevraagd, Mans Roover te mogen zien om hem zijn zoon te brengen. Dat zou… barmhartig zijn.’

‘De man is uit jullie orde gedeserteerd. Je broeders staan er allemaal op dat hij sterft. Waarom zou ik barmhartig jegens hem zijn?’

Daar had Jon geen antwoord op. ‘Zo niet voor hem, dan voor Val zelf. Omwille van haar zuster, de moeder van het kind.’

‘Ben je op die Val gesteld?’

‘Ik ken haar nauwelijks.’

‘Ze zeggen dat ze knap is.’

‘Heel knap,’ beaamde Jon.

‘Schoonheid kan verraderlijk zijn. Die les heeft mijn broer van Cersei Lannister geleerd. Ze heeft hem vermoord, dat lijdt geen twijfel. En je vader en Jon Arryn ook.’ Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Jij hebt met die wildlingen opgetrokken. Schuilt er enige eer in hen, denk je?’

‘Ja,’ zei Jon, ‘maar wel hun eigen soort eer, sire.’

‘In Mans Roover?’

‘Ja. Ik denk van wel.’

‘In de Beenderheer?’

Jon aarzelde. ‘Ratelhemd werd hij genoemd. Verraderlijk en bloeddorstig. Als er enige eer in hem schuilt, dan heeft hij die onder zijn bottenpak verstopt.’

‘En die ander, die Tormund met de vele namen die ons na de veldslag is ontsnapt? Antwoord me naar waarheid.’

‘Tormund Reuzendoder leek mij het soort man dat een goede vriend en een kwade vijand is, uwe genade.’

Stannis knikte kort. ‘Je vader was een man van eer. Hij was mijn vriend niet, maar ik heb gezien wat hij waard was. Je broer was een rebel en een verrader die de helft van mijn koninkrijk wilde stelen, maar niemand kan zijn moed in twijfel trekken. Hoe zit het met jou?’

Wil hij dat ik hem mijn liefde verklaar? Jons stem klonk stijf en vormelijk toen hij zei: ‘Ik ben een man van de Nachtwacht.’

‘Woorden. Woorden zijn wind. Waarom denk je dat ik uit Drakensteen ben vertrokken en naar de Muur ben gevaren, heer Sneeuw?’

‘Ik ben geen heer, sire. U bent gekomen omdat wij u hadden geroepen, hoop ik. Al begrijp ik niet waarom u er zo lang over hebt gedaan.’

Tot zijn verrassing moest Stannis daar om glimlachen. ‘Je bent stoutmoedig genoeg om een Stark te zijn. Ja, ik had eerder moeten komen. Als mijn Hand er niet was geweest, was ik mogelijk helemaal niet gekomen. Heer Zeewaard is van nederige geboorte, maar hij herinnerde mij aan mijn plichten op een moment waarop ik uitsluitend aan mijn rechten dacht. Ik had het paard achter de wagen gespannen, zei Davos. Ik probeerde de troon te winnen om het rijk te redden, terwijl ik zou moeten proberen het rijk te redden om de troon te winnen.’ Stannis wees naar het noorden. ‘Daar zal ik de vijand aantreffen die ik sinds mijn geboorte voorbestemd ben te bestrijden.’

‘Zijn naam mag niet genoemd worden,’ voegde Melisandre er zachtjes aan toe. ‘Hij is de God van Nacht en Verschrikking, Jon Sneeuw, en die gedaanten in de sneeuw zijn door hem geschapen.’

‘Ze zeggen dat jij zo’n rondwarend lijk hebt verslagen om heer Mormont het leven te redden,’ zei Stannis. ‘Het kan zijn dat dit ook jouw oorlog is, heer Sneeuw. Als je mij je steun wilt geven.’

‘Mijn zwaard is aan de Nachtwacht opgedragen, uwe genade,’ antwoordde Jon Sneeuw behoedzaam.

Dat beviel de koning niet. Stannis knarsetandde en zei: ‘Ik heb meer dan je zwaard nodig.’

Dat kon Jon niet volgen. ‘Heer?’

‘Ik heb het noorden nodig.’

Het noorden. ‘Ik… mijn broer Robb was Koning in het Noorden…’

‘Je broer was de rechtmatige heer van Winterfel. Als hij thuis was gebleven en zijn plicht had gedaan, in plaats van zichzelf te kronen en weg te rijden om het rivierengebied te veroveren, dan had hij vandaag nog in leven kunnen zijn. Maar hoe dan ook. Jij bent Robb niet, evenmin als ik Robert ben.’

Die harde woorden bliezen iedere sympathie weg die Jon eventueel nog voor Stannis had kunnen opbrengen. ‘Ik hield van mijn broer,’ zei hij.

‘En ik van de mijne. Maar zij waren wie ze waren, en wij ook. Ik ben de enige waarachtige koning van Westeros in noord of zuid. En jij bent Ned Starks bastaard.’ Stannis bestudeerde hem met zijn donkerblauwe ogen. ‘Tywin Lannister heeft Rous Bolten tot Landvoogd van het Noorden benoemd als beloning voor zijn verraad aan je broer. De ijzermannen zijn na de dood van Balon Grauwvreugd onderling slaags geraakt, maar ze hebben nog steeds de Motte van Caillin en die van Diephout, Torhens Sterkte en het merendeel van de Stenige Kust in handen. Je vaders grondgebied bloedt, en ik heb noch de kracht, noch de tijd om de wonden te stelpen. Er is een heer van Winterfel nodig. Een trouwe heer van Winterfel.’

Hij kijkt naar mij, dacht Jon verbijsterd. ‘Winterfel is niet meer. Theon Grauwvreugd heeft het in brand gestoken.’

‘Graniet brandt niet zo licht,’ zei Stannis. ‘Het kasteel kan te zijner tijd herbouwd worden. Het zijn niet de muren die de heer maken. Dat doet de man. Jouw noorderlingen kennen mij niet en hebben ook geen reden mij een warm hart toe te dragen, maar toch zal ik in de veldslagen die nog komen gaan, hun kracht nodig hebben. Ik heb een zoon van Eddard Stark nodig om hen achter mijn banier te krijgen.’

Hij wil me heer van Winterfel maken. De wind kwam bij vlagen, en Jon voelde zich zo licht in het hoofd dat hij half en half vreesde dat hij van de Muur afgeblazen zou worden. ‘Uwe genade,’ zei hij, ‘u vergeet dat ik een Sneeuw ben, geen Stark.’

‘Nee, jij vergeet je plaats,’ antwoordde koning Stannis. Melisandre legde een warme hand op Jons arm. ‘Een koning kan met een pennenstreek de smet van bastaardij wegnemen, heer Sneeuw.’

Heer Sneeuw. Zo had ser Alliser Doren hem betiteld om de spot met zijn onwettige geboorte te drijven. Veel van zijn broeders noemden hem inmiddels ook zo, sommigen vol genegenheid, anderen om hem te kwetsen. Maar ineens klonk het Jon anders in de oren. Het klonk… echt. ‘Ja,’ zei hij weifelend, ‘koningen hebben wel vaker bastaarden gewettigd, maar… dan blijf ik altijd nog een broeder van de Nachtwacht. Ik heb voor een hartboom geknield en gezworen geen grond in leen te houden en geen kinderen te verwekken.’

‘Jon.’ Melisandre was zo dichtbij dat hij de warmte van haar ademhaling voelde. ‘R’hllor is de enige ware god. Een gelofte, aan een boom afgelegd, heeft niet meer macht dan een die je aan je schoenen aflegt. Open je hart en laat het licht van de Heer binnenstromen. Verbrand die weirbomen en aanvaard Winterfel als een geschenk van de Heer des Lichts.’

Toen Jon nog heel jong was geweest, te jong om te begrijpen wat het betekende om een bastaard te zijn, placht hij ervan te dromen dat Winterfel eens aan hem zou toebehoren. Later, toen hij ouder was, had hij zich voor die dromen geschaamd. Winterfel zou naar Robb gaan, en daarna naar diens zonen, of naar Bran of Rickon. En na hen kwamen Sansa en Arya. Het was zelfs een vorm van ontrouw om iets anders te dromen, alsof hij hen in zijn hart verried en op hun dood uit was. Ik heb dit nooit gewild, dacht hij, terwijl hij tegenover de blauwogige koning en de rode vrouw stond. Ik hield van Robb, ik hield van hen allemaal… ik heb hun geen van allen ooit enig kwaad toegewenst, maar het is ze wel overkomen. En nu ben ik als enige over. Alles wat hij hoefde te doen was het woord zeggen, en hij was Jon Stark en nooit meer een Sneeuw. Alles wat hij hoefde te doen, was deze koning trouw zweren, en Winterfel zou hem toebehoren. Alles wat hij hoefde te doen…

… was opnieuw een eedbreker worden.

En ditmaal zou het geen list zijn. Om aanspraak te kunnen maken op zijn vaders kasteel moest hij zich tegen zijn vaders goden keren.

Koning Stannis staarde weer naar het noorden, terwijl zijn gouden mantel van zijn schouders golfde. ‘Het kan zijn dat ik me in je vergis, Jon Sneeuw. We weten allebei wat er van bastaarden wordt gezegd. Je bezit misschien niet de eer van je vader of je broers bekwaamheden in de strijd. Maar jij bent het wapen dat de Heer mij heeft gegeven. Ik heb jou hier gevonden, zoals jij die bergplaats met drakenglas onder aan de Vuist hebt gevonden, en ik ben van plan je te gebruiken. Zelfs Azor Ahai heeft zijn oorlog niet alleen gewonnen. Ik heb duizend wildlingen gedood, er nog eens duizend gevangengenomen en de rest verjaagd, maar we weten allebei dat ze weer terug zullen komen. Dat heeft Melisandre in haar vuren geschouwd. Die Tormund Dondervuist is waarschijnlijk op dit moment bezig ze weer te verzamelen en een nieuwe aanval voor te bereiden. En hoe harder we elkaar laten bloeden, hoe zwakker we zullen zijn als de ware vijand ons overvalt.’

Tot dat besef was Jon ook gekomen. ‘Een waar woord, uwe genade.’ Hij vroeg zich af waar deze koning naartoe wilde.

‘Terwijl jouw broeders worstelden met de beslissing wie hen zou moeten aanvoeren, heb ik met die Mans Roover gesproken.’ Hij knarsetandde. ‘Een koppige kerel, en nog hoogmoedig bovendien. Hij laat mij geen andere keus dan hem aan de vlammen over te leveren. Maar we hebben nog anderen gevangengenomen, andere leiders. De man die zich de Beenderheer noemt, een paar van hun clanhoofden, de nieuwe Magnar van Thenn. Dit zal je broeders evenmin bevallen als je vaders heren, maar ik ben van plan de wildlingen doorgang door de Muur te verlenen… iedereen die mij trouw zweert, de gelofte aflegt dat hij de koningsvrede en de koninklijke wet zal handhaven en de Heer des Lichts als god zal aanvaarden. Zelfs de reuzen, voor zover hun grote knieën buigzaam zijn. Ik zal hun toestaan, zich in de Gift te vestigen zodra ik die aan jullie nieuwe opperbevelhebber ontworsteld heb. Wanneer de kille wind opsteekt, zullen we samen leven of sterven. Het is tijd dat we de gelederen tegen de gezamenlijke vijand sluiten.’ Hij keek Jon aan.

‘Ben je het daarmee eens?’

‘Mijn vader droomde ervan, de Gift opnieuw te bevolken,’ gaf Jon toe. ‘Hij en mijn oom Benjen spraken daar altijd over.’ Het is nooit bij hem opgekomen om de Gift met wildlingen te bevolken… maar hij is ook nooit met hen opgetrokken. Hij maakte zichzelf niets wijs: de mensen van het vrije volk zouden lastige onderdanen en gevaarlijke buren zijn. Maar wanneer hij Ygrittes rode haar tegen de kille blauwe ogen van de levende doden afwoog, was de keus eenvoudig. ‘Daar ben ik het mee eens.’

‘Goed,’ zei koning Stannis, ‘want de zekerste weg om een nieuw verbond te bezegelen is een huwelijk. Ik ben van plan de heer van Winterfel aan die wildlingenprinses uit te huwelijken.’

Misschien had Jon te lang met het vrije volk opgetrokken, want hij kon zijn lachen niet inhouden. ‘Uwe genade,’ zei hij, ‘gevangen of niet, als u denkt dat u Val gewoon aan mij kunt weggeven, vrees ik dat u nog wel wat over wildlingenvrouwen te leren hebt. Laat diegene die met haar trouwt, erop voorbereid zijn dat hij naar haar torenraam zal moeten klimmen en haar met zijn zwaard op haar keel moet ontvoeren.’

‘Diegene?’ Stannis mat hem met zijn blik. ‘Betekent dat, dat jij niet met het meisje wilt trouwen? Ik waarschuw je: als je je vaders naam en je vaders kasteel wilt hebben, is zij bij de prijs inbegrepen. Deze verbintenis is noodzakelijk om ons van de trouw van onze nieuwe onderdanen te verzekeren. Wijs je dit af, Jon Sneeuw?’

‘Nee,’ zei Jon, te snel. De koning sprak over Winterfel, en Winterfel was niet iets om lichtvaardig van de hand te wijzen. ‘Ik bedoel… dit komt allemaal wel erg plotseling, uwe genade. Mag ik u om bedenktijd verzoeken?’

‘Zoals je wilt. Maar denk wel snel. Ik ben geen geduldig man, zoals je zwarte broeders op het punt staan te ontdekken.’ Stannis legde een magere, knokige hand op Jons schouder. ‘Rep met geen woord over wat we hier vandaag besproken hebben. Tegen niemand. Maar wanneer je terugkomt hoef je slechts je knie te buigen, je zwaard aan mijn voeten te leggen en te zweren dat je mij zult dienen, en je zult opstaan als Jon Stark, heer van Winterfel.’

Загрузка...