Samwel

Hij zuigt harder dan die van mij.’ Anje streelde het hoofdje van de baby terwijl ze hem aan haar tepel had.

‘Hij heeft honger,’ zei de blonde vrouw, Val, die door de zwarte broeders de wildlingenprinses werd genoemd. ‘Hij heeft totnogtoe op geitenmelk en de brouwsels van die blinde maester geleefd.’

De jongen had nog geen naam, evenmin als Anjes eigen zoon. Zo ging dat bij de wildlingen. Zelfs de zoon van Mans Roover zou kennelijk voor zijn derde geen naam krijgen, al had Sam gehoord hoe de broeders hem ‘het prinsje’ noemden, en ‘strijdgeboren’. Hij keek toe hoe het kind bij Anje aan de borst dronk, en toen keek hij hoe Jon toekeek. Jon glimlacht. Nog steeds een treurig lachje, maar niettemin een glimlach. Daar was Sam blij om. Het is voor het eerst sinds ik terug ben dat ik hem zie glimlachen. Ze waren van het Nachtfort naar Diepmeer gelopen, en van Diepmeer naar Koninginnenpoort, van fort naar fort over een smal pad, zonder de Muur uit het oog te verliezen. Op anderhalve dag van Slot Zwart, terwijl ze op eeltvoeten voortsjokten, had Anje gehoord dat er paarden achter hen aan kwamen. Toen ze omkeek, had ze uit het westen een colonne zwarte ruiters zien naderen. ‘Mijn broeders,’ had Sam haar gerustgesteld. ‘Alleen de Nachtwacht maakt gebruik van deze weg.’ Het bleek ser Denys Mallister uit de Schaduwtoren te zijn, vergezeld door de gewonde Bouwen Mars en de overlevenden van het gevecht bij de Schedelbrug. Toen Sam Dywen, Reus en Ed Toilet van de Smarten zag, was hij in elkaar gezakt en in tranen uitgebarsten.

Van hen vernam hij van de slag aan de voet van de Muur. ‘Stannis is met zijn ridders bij Oostwacht geland en Cottaar Piek heeft hem over de wildlingenpaden geleid om de wildlingen te overvallen,’ vertelde Reus hem. ‘Hij heeft ze verpletterend verslagen. Mans Roover is gevangengenomen en duizend van zijn beste strijders zijn gesneuveld, inclusief Harma de Hondenkop. De rest is als gebladerte voor de storm uit geblazen.’ De goden zijn goed, had Sam gedacht. Als hij niet verdwaald was toen hij vanuit Crasters burcht naar het zuiden was gegaan, zouden hij en Anje misschien rechtstreeks op de veldslag af gewandeld zijn… of op zijn minst het kamp van Mans Roover binnen. Dat zou prima zijn geweest voor Anje en de baby, maar niet voor hem. Sam had alle mogelijke verhalen gehoord over wat wildlingen met gevangen kraaien deden. Hij huiverde. Niets wat zijn broeders hem hadden verteld, had hem echter voorbereid op hetgeen hij in Slot Zwart had aangetroffen. De gemeenschapszaal was tot de grond toe afgebrand en de grote houten trap was een hoop versplinterd ijs en geblakerd hout. Donal Nooy was dood, evenals Rast, Dove Dick, Rode Alyn en nog vele anderen, maar toch zat het slot voller dan Sam het ooit had meegemaakt, niet met zwarte broeders, maar met krijgslieden van de koning, ruim duizend man. Voor het eerst sinds mensenheugenis herbergde de Koningstoren een koning, en van de Lans, Hardins Toren, de Grijze Burcht, de Schildenzaal en andere gebouwen die er jarenlang leeg en verlaten bij gestaan hadden, wapperden nu banieren. ‘Die grote, de gouden met de zwarte hertenbok, dat is de koninklijke standaard van het huis Baratheon,’ vertelde hij aan Anje, die nog nooit van haar leven een banier had gezien. ‘De vos met de bloemen is van het huis Florens. De schildpad is Estermont, de zwaardvis Bar Emmon, en die gekruiste trompetten zijn van Wenzeghem.’

‘Ze zijn allemaal zo bont als bloemen,’ wees Anje. ‘Ik vind die gele mooi, met het vuur. Kijk, en sommige van de strijders hebben hetzelfde ding op hun buis.’

‘Een vurig hart. Ik weet niet wiens wapenteken dat is.’

Daar kwam hij snel genoeg achter. ‘Mannen van de koningin,’ vertelde Pyp hem, nadat hij eerst een juichkreet had geslaakt en geroepen: ‘Gauw de deuren barricaderen, jongens, daar komt Sam de Doder, teruggekeerd uit het graf,’ terwijl Gren Sam zo stevig knuffelde dat hij vreesde dat zijn ribben zouden breken. ‘Maar vraag liever niet waar de koningin is. Die heeft Stannis met hun dochter en zijn vloot in Oostwacht achtergelaten. De enige vrouw die hij heeft meegebracht, is de rode.’

‘De rode?’ zei Sam onzeker.

‘Melisandre van Asshai,’ zei Gren. ‘De tovenares van de koning. Ze zeggen dat ze op Drakensteen iemand levend heeft verbrand om Stannis een gunstige wind voor zijn reis naar het noorden te schenken. In de veldslag reed ze naast hem, en zij heeft hem zijn magische zwaard gegeven. Lichtbrenger, heet het. Wacht maar tot je het ziet. Het gloeit alsof er een stuk zon in zit.’ Hij keek Sam weer aan en grijnsde, een grote, machteloze, domme grijns.

‘Ik kan nog steeds niet geloven dat je er bent.’

Jon Sneeuw had ook geglimlacht toen hij hem zag, net zo’n vermoeid lachje als nu. ‘Je hebt het dus toch gered,’ had hij gezegd, ‘en je hebt Anje er ook nog uitgehaald. Goed gedaan, Sam.’

Zelf had Jon het meer dan goed gedaan, als je Gren mocht geloven. Maar zelfs dat hij de hand had gelegd op de Winterhoorn en een wildlingenprins in handen had weten te krijgen was voor ser Alliser Doren en zijn vrienden niet genoeg. Die bleven hem voor overloper uitmaken. Hoewel maester Aemon zei dat zijn wond goed genas, droeg Jon nog andere littekens mee, dieper dan die rond zijn oog. Hij treurt om zijn wildlingenmeisje, en om zijn broeders.

‘Vreemd eigenlijk,’ zei hij tegen Sam, ‘Craster mocht Mans niet en Mans mocht Craster niet, maar nu zoogt Crasters dochter Mans’ zoon.’

‘Ik heb melk,’ zei Anje, haar stem zacht en verlegen. ‘Die van mij heeft maar weinig nodig. Hij is minder gulzig dan deze.’

Val, de wildlingenvrouw, keerde zich naar hen toe. ‘Ik heb de mannen van de koningin horen zeggen dat de rode vrouw Mans aan het vuur wil geven zodra hij sterk genoeg is.’

Jon wierp haar een vermoeide blik toe. ‘Mans is uit de Nachtwacht gedeserteerd. Daar staat de doodstraf op. Als de Wacht hem gevangen had genomen, was hij nu al opgehangen. Maar hij is de gevangene van de koning, en alleen de rode vrouw weet wat er in de koning omgaat.’

‘Ik wil hem spreken,’ zei Val. ‘Ik wil hem zijn zoon laten zien. Daar heeft hij in elk geval nog recht op, voordat jullie hem doden.’

Sam probeerde het uit te leggen: ‘Niemand mag hem spreken, alleen maester Aemon, vrouwe.’

‘Als ik het voor het zeggen had, zou Mans zijn zoon mogen vasthouden.’ Jons glimlach was verdwenen. ‘Het spijt me, Val.’ Hij keerde zich af. ‘Sam en ik moeten ons weer aan onze plicht wijden. In ieder geval Sam. We zullen vragen of je Mans mag spreken. Dat is alles wat ik kan beloven.’

Sam bleef nog even achter om Anje een kneepje in haar hand te geven en haar te beloven dat hij na het avondeten terug zou komen. Toen haastte hij zich achter Jon aan. Er stonden wachters voor de deur, mannen van de koningin, met speren. Jon was de trap al half af, maar hij bleef staan toen hij Sam achter zich hoorde puffen. ‘Je mag Anje meer dan graag, nietwaar?’

Sam kreeg een kleur. ‘Anje is goed. Ze is goed en lief.’ Hij was blij dat zijn lange nachtmerrie voorbij was, blij dat hij bij zijn broeders in Slot Zwart terug was… maar sommige nachten, alleen in zijn cel, dacht hij eraan hoe warm Anje was geweest als ze zich onder de vachten hadden opgerold met de baby tussen hen in. ‘Ze… ze heeft me moediger gemaakt, Jon. Niet moedig, maar wel moediger.’

‘Je weet dat je haar niet bij je kunt houden,’ zei Jon vriendelijk, ‘evenmin als ik bij Ygritte kon blijven. Je hebt de woorden gezegd, Sam, net als ik. Net als wij allemaal.’

‘Ik weet het. Anje zei dat ze mijn vrouw wel wilde worden, maar… ik heb haar verteld van de woorden, en wat dat inhield. Ik weet niet of ze daar verdrietig of blij om was, maar ik heb het tegen haar gezegd.’ Hij slikte nerveus en zei, ‘Jon, kan een leugen eervol zijn als hij met… met goede bedoelingen wordt verteld?’

‘Dat hangt van de leugen en van de bedoelingen af, denk ik.’

Jon keek Sam aan. ‘Ik zou het je niet aanraden. Jij bent niet voor leugenaar in de wieg gelegd, Sam. Je gaat blozen, piepen en stotteren.’

‘Ja,’ zei Sam, ‘maar ik kan wel liegen in een brief. Ik kan beter met een ganzenveer overweg. Ik heb… iets bedacht. Als de zaken hier weer wat normaler gaan, dan lijkt het me dat het voor Anje het beste zou zijn… ik had gedacht dat ik haar misschien naar Hoornheuvel kon sturen. Naar mijn moeder, mijn zusjes en mijn… mijn v-v-vader. Als Anje zou zeggen dat de baby van m-mij was…’

Hij bloosde weer. ‘Mijn moeder zal hem wel willen hebben, dat weet ik zeker. Zij zal wel een plaatsje vinden waar Anje kan dienen, dat is minder zwaar dan Craster dienen. En heer R-Randyl, hij… hij zal het wel nooit toegeven, maar hij zal misschien wat graag geloven dat ik een bastaard heb verwekt bij een wildlingenmeisje. Dat zou in ieder geval bewijzen dat ik mans genoeg was om met een vrouw naar bed te gaan en een kind te verwekken. Hij zei eens tegen me dat ik vast als maagd zou sterven, dat geen vrouw ooit… je weet wel… Jon, als ik dat deed, als ik die leugen schreef… zou dat een goede zaak zijn? Het leven dat de jongen dan zou leiden…’

‘Als bastaard opgroeien in zijn grootvaders kasteel?’ Jon haalde zijn schouders op. ‘Dat hangt grotendeels van je vader af, en van het hout waaruit de jongen gesneden is. Als hij op jou lijkt…’

‘Hij lijkt niet op mij. Zijn echte vader is Craster. Je hebt hem gezien, die was zo hard als een ouwe boomstronk, en Anje is sterker dan ze eruitziet.’

‘Als blijkt dat de jongen met zwaard of lans weet om te gaan, dan kan hij misschien een plaats bij je vaders huiswacht krijgen, op zijn minst,’ zei Jon. ‘Het is niet ongebruikelijk dat bastaards tot schildknaap worden opgeleid en later ridder worden. Maar dan moet je wel zeker weten dat Anje het spelletje overtuigend kan spelen. Naar wat jij me over heer Randyl hebt verteld, betwijfel ik of hij gemakkelijk over bedrog heen zal stappen.’

Op de trappen naar de toren stonden nog meer wachters. Maar dit waren mannen van de koningin. Sam had het verschil snel leren zien. De mannen van de koningin waren even werelds en ongelovig als alle andere krijgslieden, terwijl die van de koning vurig toegewijd waren aan Melisandre van Asshai en haar Heer des Lichts. ‘Ga je weer naar de oefenhof?’ vroeg Sam terwijl ze de binnenplaats overstaken. ‘Is het wel verstandig om zo hard te trainen voordat je been helemaal genezen is?’

Jon haalde zijn schouders op. ‘Wat moet ik anders? Mars heeft mij van mijn plichten ontslagen, uit angst dat ik nog steeds een overloper ben.’

‘Er zijn er maar een paar die dat denken,’ verzekerde Sam hem.

‘Ser Alliser en zijn makkers. De meeste broeders weten wel beter. Koning Stannis weet het ook, wed ik. Jij hebt hem toch de Winterhoorn gebracht en de zoon van Mans Roover voor hem gevangengenomen?’

‘Het enige wat ik heb gedaan, is Val en de baby beschermen tegen plunderaars nadat de wildlingen waren gevlucht, en over ze waken totdat de wachtruiters ons vonden. Ik heb niemand gevangengenomen. Koning Stannis heeft zijn mannen stevig in de hand, dat is duidelijk. Hij laat ze wat plunderen, maar ik heb gehoord dat er maar drie wildlingenvrouwen zijn verkracht, en de daders zijn alle drie ontmand. Ik denk dat ik wat leden van het vrije volk had moeten doden toen ze vluchtten. Ser Alliser vertelt rond dat ik mijn kling alleen maar heb ontbloot ter verdediging van onze vijanden. Ik heb nagelaten Mans Roover te doden omdat ik met hem onder een hoedje speelde, zegt hij.’

‘Dat is alleen ser Alliser maar,’ zei Sam. ‘Iedereen weet wat voor man hij is.’ Met zijn hoge geboorte, zijn ridderschap en zijn lange jaren bij de Wacht had ser Alliser een ijzersterke gooi naar de positie van opperbevelhebber kunnen doen als niet alle mannen die hij ooit had opgeleid hem verachtten. Zijn naam was natuurlijk voorgedragen, maar nadat hij op de eerste dag een magere zesde plaats had behaald en op de tweede zelfs stemmen had verloren, had Doren zich teruggetrokken om Janos Slink te steunen.

‘Wat iedereen weet, is dat ser Alliser een ridder uit een edel geslacht is en wettig geboren, terwijl ik de bastaard ben die Qhorin Halfhand heeft gedood en het bed heeft gedeeld met een speervrouw. Ik heb gehoord dat ze me de warg noemen. Nou vraag ik je, hoe kan ik zonder wolf een warg zijn?’ Zijn mond vertrok. ‘Ik droom niet eens meer van Spook. Al mijn dromen gaan over de crypten, en over de stenen koningen op hun tronen. Soms hoor ik de stemmen van Robb en mijn vader, alsof ze aan een feestmaal aanzitten. Maar tussen ons staat een muur, en ik weet dat voor mij die tafel niet gedekt is.’

Voor de levenden is geen plaats aan de feestmalen der doden. Het verscheurde Sams hart om op dat moment te moeten zwijgen. Bran is niet dood, Jon, had hij graag gezegd. Hij is met vrienden op een enorme eland naar het noorden onderweg om in het hart van het spookwoud een kraai met drie ogen te zoeken. Het klonk zo krankzinnig dat er ogenblikken waren waarop Sam Tarling dacht dat het allemaal een droom moest zijn geweest, opgeroepen door koorts, angst en honger… maar hij zou het er niettemin uitgeflapt hebben als hij zijn woord niet had gegeven. Drie keer had hij gezworen het geheim te zullen bewaren: een keer aan Bran zelf, een keer aan die vreemde jongen, Jojen Riet, en ten slotte aan Koudhanden. ‘De wereld houdt de jongen voor dood,’ had zijn redder bij hun afscheid gezegd. ‘Laat zijn gebeente ongestoord rusten. We willen geen speurneuzen achter ons aan. Zweer het, Samwel van de Nachtwacht. Zweer het omwille van het leven dat je aan mij dankt.’

Met een ellendig gevoel ging Sam verstaan en zei: ‘Heer Janos zal nooit tot opperbevelhebber gekozen worden.’ Dat was de beste troost die hij Jon te bieden had. De enige. ‘Dat gebeurt niet.’

‘Sam, dierbare dwaas die je bent. Open je ogen. Het gebeurt al dagen.’ Jon veegde zijn haar uit zijn ogen en zei: ‘Ik mag dan niets weten, maar dat weet ik wel. En neem me nu alsjeblieft niet kwalijk, maar ik moet nodig hard met een zwaard op iemand inhakken.’

Er zat niets anders voor Sam op dan hem na te kijken toen hij naar de wapenzaal en de oefenhof beende. Daar bracht Jon Sneeuw het merendeel van zijn dagen door. Nu ser Endries dood was en ser Alliser geen belangstelling meer had, zat Slot Zwart zonder wapenmeester, dus had Jon de taak op zich genomen om met enkele van de versere rekruten te oefenen: Satijn, Paard, Robin Hinkel met zijn horrelvoet, Arron en Emrik. En als zij elders verplichtingen hadden, oefende hij urenlang alleen met zwaard, schild en speer, of vocht hij met iedereen die zin had het tegen hem op te nemen. Sam, dierbare dwaas die je bent, kon hij Jon de hele weg terug naar de woontoren van de maester horen zeggen. Open je ogen. Het gebeurt al dagen. Kon het zijn dat hij gelijk had? Een man had twee derde van de stemmen van de Gezworen Broeders nodig om opperbevelhebber van de Nachtwacht te worden, en na negen dagen en negen stemmingen kwam niemand zelfs maar in de buurt. Heer Janos had winst geboekt, dat was waar. Hij was eerst langs Bouwen Mars en daarna langs Othel Yarwijck gekropen, maar hij lag nog ruimschoots achter op ser Denys Mallister van de Schaduwtoren en Cottaar Piek van Oostwacht-aan-Zee. Een van die twee wordt vast de nieuwe opperbevelhebber, hield Sam zichzelf voor.

Ook voor de deur van de maester had Stannis wachtposten geplaatst. Binnen waren de kamers warm en stampvol mannen die in de slag gewond waren geraakt: zowel zwarte broeders als mannen van de koning en mannen van de koningin. Clydas dribbelde met kruiken geitenmelk en droomwijn tussen hen door, maar maester Aemon was nog niet terug van zijn ochtendbezoek aan Mans Roover. Sam hing zijn mantel aan een haak en ging een handje helpen. Maar onder het aanslepen, inschenken en verbanden verversen, knaagden Jons woorden aan hem. Sam, dierbare dwaas die je bent. Open je ogen. Het gebeurt al dagen.

Pas na ruim een uur kon hij zich verontschuldigen om de raven te voeren. Op weg naar boven, naar het roekenhuis, hield hij halt om de telling van de gisteravond uitgebrachte stemmen te bekijken. Bij het begin van de verkiezing waren er meer dan dertig namen naar voren gebracht, maar de meesten hadden zich teruggetrokken toen duidelijk werd dat ze nooit konden winnen. Na gisteravond waren er nog zeven over. Ser Denys Mallister had tweehonderddertien fiches bij elkaar verzameld, Cottaar Piek honderdzevenentachtig, heer Slink vierenzeventig, Othel Yarwijck zestig, Bouwen Mars negenenveertig, Hob-met-de-drie-Vingers vijf en Ed van de Smarten een. Pyp met zijn stomme grappen. Sam nam snel de voorafgaande tellingen door. Ser Denys, Cottaar Piek en Bouwen Mars zakten alle drie al sinds de derde dag en Othel Yarwijck sinds de zesde. Alleen heer Janos Slink steeg elke dag een beetje meer.

Hij hoorde de vogels in het roekenhuis klokken, dus legde hij de papieren terzijde en klom de trap op om ze te voeren. Tot zijn genoegen zag hij dat er opnieuw drie raven binnengekomen waren. ‘Sneeuw,’ riepen ze hem toe. ‘Sneeuw, sneeuw, sneeuw.’ Dat had hij ze geleerd. Zelfs met die nieuwkomers erbij zag het ravenverblijf er akelig leeg uit. Van de vogels die Aemon had uitgestuurd, waren er maar weinig teruggekomen. Maar eentje heeft Stannis bereikt. Eentje heeft Drakensteen gevonden, en een koning die zich iets aan ons gelegen laat liggen. Duizenden mijlen zuidwaarts, wist Sam, had zijn vader het huis Tarling aan de zaak van de jongen op de IJzeren Troon verbonden, maar noch koning Joffry noch de kleine koning Tommen had ook maar iets ondernomen toen de Wacht zijn noodkreet had geslaakt. Waar is een koning goed voor als hij niet bereid is om zijn rijk te verdedigen? dacht hij boos, denkend aan die nacht op de Vuist van de Eerste Mensen en de afschuwelijke tocht naar Crasters Burcht door duisternis, angst en vallende sneeuw. De mannen van de koningin werkten hem weliswaar op de zenuwen, maar ze waren tenminste gekomen.

Die nacht bij het avondeten zocht Sam naar Jon Sneeuw, maar die was nergens te bekennen in het holle, stenen gewelf waar de broeders nu de maaltijd gebruikten. Ten slotte ging hij bij zijn andere vrienden op de bank zitten. Pyp was Ed van de Smarten net aan het vertellen over de weddenschap, welke strooien soldaat de meeste wildlingenpijlen kon opvangen, ‘Jij bent het langst aan de leiding geweest, maar Wate van het Lange Meer ving er op de laatste dag drie op en ging jou voorbij.’

‘Ik win ook nooit iets,’ klaagde Ed van de Smarten. ‘Maar Wate zijn de goden altijd goedgunstig geweest. Toen hij door de wildlingen van de Schedelbrug werd gesmeten, wist hij op een of andere manier in een mooie diepe waterplas te eindigen. Die had nog eens geluk dat hij al die rotsen miste.’

‘Was het ver naar beneden?’ wilde Gren weten. ‘Dat hij in die plas belandde, redde dat hem het leven?’

‘Nee,’ zei Ed van de Smarten. ‘Na die bijlhouw op zijn hoofd was hij al dood. Maar toch had hij behoorlijk veel geluk, dat hij niet tegen die rotsen sloeg.’

Hob-met-de-drie-Vingers had de broeders voor die avond geroosterde mammoetbout beloofd, misschien in de hoop een paar extra stemmen te bietsen. Als dat zijn bedoeling was, had hij een jongere mammoet moeten zoeken, dacht Sam, terwijl hij een draadje vlees tussen zijn tanden uit peuterde. Zuchtend schoof hij het eten weg.

Er zou straks weer gestemd worden, en de spanning was te snijden. Cottaar Piek zat bij het haardvuur met wachtruiters uit Oostwacht om zich heen. Ser Denys Mallister zat met een kleinere groep uit de Schaduwtoren bij de deur. Janos Slink heeft de beste plaats, besefte Sam, halverwege de vlammen en de tocht. Tot zijn schrik zat Bouwen Mars naast hem, met een afgetrokken gezicht en holle ogen, zijn hoofd nog steeds met linnen omwikkeld, maar luisterend naar alles wat heer Janos te zeggen had. Toen hij zijn vrienden daarop wees, zei Pyp: ‘En als je die kant op kijkt, zie je ser Alliser met Othel Yarwijck fluisteren.’

Na de maaltijd stond maester Aemon op om te vragen of iemand van de broeders nog iets wilde zeggen voordat iedereen zijn fiche wierp. Ed van de Smarten stond op, zoals altijd met een uitgestreken, somber gezicht. ‘Ik wil degene die voor mij stemt alleen maar even zeggen dat ik zonder meer een vreselijke opperbevelhebber zou zijn. Maar dat geldt net zo hard voor de rest.’

Hij werd gevolgd door Bouwen Mars, die opstond met een hand op de schouder van Janos Slink. ‘Broeders en vrienden, ik verzoek u, mijn naam voor deze stemming te schrappen. Ik heb nog steeds last van mijn wond en ik vrees dat de taak te zwaar voor mij is… maar niet voor heer Janos hier, die jarenlang de goudmantels van Koningslanding heeft aangevoerd. Laten we hem allemaal onze steun geven.’

Sam hoorde een boos gepruttel aan Cottaar Pieks kant van de zaal, en ser Denys keek naar een van zijn metgezellen en schudde zijn hoofd. Te laat, het euvel is al geschied. Hij vroeg zich af waar Jon was, en waarom hij wegbleef.

De meeste broeders waren ongeletterd, dus vond de stemming traditiegetrouw plaats door fiches te deponeren in een grote, dikbuikige ijzeren ketel die door Hob en Owen de Onnozele uit de keukens was aangesleept. De vaten met fiches stonden in een hoek achter een zwaar gordijn, zodat de stemmers ongezien hun keuze konden maken. Als je elders dienst had, mocht je je fiche door een vriend laten inleveren. Daarom pakten sommige mannen twee, drie of vier fiches en stemden ser Denys en Cottaar Piek namens de garnizoenen die ze hadden achtergelaten. Toen de zaal eindelijk leeg was op henzelf na, keerden Sam en Clydas de ketel voor maester Aemon om. Een waterval van schelpen, steentjes en koperen penningen stroomde over de tafel. Aemons gerimpelde handen sorteerden ze verrassend snel: hier de schelpen, daar de stenen, de penningen aan die kant, en de paar pijlpunten, spijkers en eikels elk apart. Sam en Clydas telden de bergen elk afzonderlijk.

Vanavond was het Sams beurt om het eerst zijn resultaten te noemen. ‘Tweehonderddrie voor ser Denys Mallister,’ zei hij. ‘Honderdnegenenzestig voor Cottaar Piek. Honderdzevenendertig voor heer Janos Slink, tweeënzeventig voor Othel Yarwijck, vijf voor Hob-met-de-drie-Vingers en twee voor Ed van de Smarten.’

‘Ik had er honderdachtenzestig voor Piek,’ zei Clydas. ‘Volgens mijn telling komen we twee stemmen te kort, en volgens die van Sam één.’

‘Sams telling klopt,’ zei maester Aemon. ‘Jon Sneeuw heeft niet gestemd. Het doet er niet toe. Niemand komt zelfs maar in de buurt.’

Sam was eerder opgelucht dan teleurgesteld. Zelfs met de steun van Bouwen Mars kwam Janos Slink pas op de derde plaats. ‘Wie zijn die vijf die voor Hob-met-de-drie-Vingers blijven stemmen?’ vroeg hij zich af.

‘Broeders die hem de keuken uit willen hebben?’ zei Clydas.

‘Ser Denys heeft tien stemmen minder dan gisteren,’ merkte Sam op. ‘En Cottaar Piek bijna twintig. Geen goede zaak.’

‘Voor henzelf althans niet, als ze opperbevelhebber hopen te worden,’ zei maester Aemon. ‘Maar voor de Nachtwacht kan het dat uiteindelijk wel zijn. Dat maken wij niet uit. Tien dagen is niet overdreven lang. Er is eens een verkiezing geweest die twee jaar duurde, met zo’n zevenhonderd stemmen. De broeders zullen te zijner tijd wel tot een beslissing komen.’

Ja, dacht Sam, maar welke?

Later, met een beker aangelengde wijn in de beslotenheid van Pyps cel, kwam Sams tong los en merkte hij dat hij hardop aan het denken was. ‘Cottaar Piek en ser Denys Mallister hebben terrein verloren, maar samen hebben ze nog steeds bijna twee derde van de stemmen,’ zei hij tegen Pyp en Gren. ‘Ze zouden allebei uitstekende opperbevelhebbers zijn. Iemand moet een van hen ervan overtuigen dat hij zich terug moet trekken en de ander moet steunen.’

‘Iemand?’ zei Gren twijfelend. ‘Wat voor iemand?’

‘Gren is zo dom, die denkt dat hij dat zou kunnen zijn,’ zei Pyp.

‘Als die iemand bij Piek en Mallister is langs geweest, kan hij misschien ook koning Stannis overhalen om met koningin Cersei te trouwen.’

‘Koning Stannis is al getrouwd,’ wierp Gren tegen.

‘Wat moet ik nou met hem, Sam?’ zuchtte Pyp.

‘Cottaar Piek en ser Denys mogen elkaar niet erg,’ hield Gren koppig vol. ‘Ze maken overal ruzie over.’

‘Ja, maar alleen omdat ze verschillend denken over het wel en wee van de Wacht,’ zei Sam. ‘Als wij ze eens uitlegden…’

‘Wij?’ zei Pyp. ‘Nou is die iemand plotseling wij geworden. Ik ben de aap van de Mommers, weet je nog? En Gren is, nou ja, Gren.’ Hij lachte tegen Sam en liet zijn oren wapperen. ‘Jij daarentegen… jij bent de zoon van een heer en de oppasser van de maester…’

‘En Sam de Doder,’ zei Gren. ‘Je hebt een Ander gedood.’

‘Dat was het drakenglas,’ zei Sam voor de honderdste keer tegen hem.

‘De zoon van een heer, de oppasser van de maester, en Sam de Doder,’ peinsde Pyp. ‘Jij kunt misschien met ze praten…’

‘Dat zou kunnen,’ zei Sam, en nu klonk hij even somber als Ed van de Smarten, ‘als ik niet te laf was om oog in oog met ze te gaan staan.’

Загрузка...