Ze reden met een matig gangetje in hun Volkswagen van het Damrak naar het Rokin. Een schuchter zonnetje prikte door een jagend wolkendek en zette het Koninklijk Paleis op de Dam even in een gouden gloed. Toen verschool ze zich weer achter een dikke zwarte wolk, waaruit opnieuw regen plensde. De Cock keek ernaar. Hij hield van zijn stad. Ze had zoals Rome en Parijs geen zonlicht nodig om te stralen. Amsterdam was al mooi als het regende.
Hij keek opzij naar Vledder, die bekwaam het stuur hanteerde. Een mild gevoel van verbondenheid overviel hem. Hoe lang trok hij al met de jongeman op? Hoeveel zaken hadden zij samen tot een oplossing gebracht? Het waren er vele. Vaak had hij moeite om ze in zijn herinnering terug te roepen. Steeds had de misdaad hen voor nieuwe problemen gesteld. Zoals nu… met die vermaledijde ganzen.
‘Weet je al waar die BMW vandaan komt?’
Vledder knikte.
‘De wagen is hier in Amsterdam gestolen. Vanaf de Amstelveenseweg en wel op dezelfde dag, waarop Igor Stablinsky uit het Huis van Bewaring vluchtte. Het heeft er alle schijn van, dat hij sinds zijn ontvluchting in die wagen heeft gereden.’
‘Nog?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘De wagen is vanmorgen vroeg door de politie in Amersfoort teruggevonden. Aan de voet van de Onze-Lieve-Vrouwetoren. Hij stond daar gewoon tussen andere auto’s geparkeerd. De wagen was iets beschadigd aan het rechter voorspatbord. Vermoedelijk het gevolg van een recente aanrijding.’
‘Is daar al iets van bekend?’
‘Nee… dat wordt nog onderzocht.’
‘Hoe hebben ze Igor in Bussum gesignaleerd?’
Vledder glimlachte.
‘Een paar dienders deden een verkeerscontrole onder leiding van een brigadier. Toen Igor Stablinsky in zijn rode BMW een stopteken kreeg, verminderde hij aanvankelijk zijn snelheid maar gaf daarna vol gas. Een van de controlerende dienders herkende Igor Stablinsky van de foto, die ik van hem in het politieblad had laten opnemen.’
‘En toen?’
‘Ze hebben de rode BMW onmiddellijk op de telex gezet met aandachtvestiging op Igor Stablinsky.’
De Cock grijnsde.
‘Toen achtte Igor het tijd om zich van de wagen te ontdoen. Hij zal inmiddels wel weer in een andere gestolen auto rondrijden.’ Hij stokte en keek op het Rokin tijdens het voorbijrijden geïnteresseerd naar de nieuwe lichtmetalen gevel van het warenhuis van Vroom & Dreesmann… zocht naar storende dissonanten met de oude Munttoren. Maar vond die niet. Hij blikte weer opzij naar Vledder.
‘Heb je de politie in Bussum verteld van oom Immanuel van Blijendijk en Igors morbide belangstelling voor rijke oude mensen?’
Vledder knikte.
‘Ik heb ze zo volledig mogelijk ingelicht. Ze zouden een oogje in het zeil houden.’
Ze reden een tijdje zwijgend verder. Ineens veerde De Cock op.
‘Stond… eh, stond Immanuel van Blijendijk in de agenda van Igor?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Ik dacht van niet. Ik moet dat nog eens nakijken. Het kan natuurlijk stom toeval zijn geweest dat Igor Stablinsky juist in Bussum op een verkeerscontrole stuitte. Dat had ook ergens anders kunnen gebeuren.’
‘Misschien.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Het feit dat hij in Bussum werd gesignaleerd en de BMW in Amersfoort achterliet, zou erop kunnen wijzen dat hij zich ergens in het Gooi ophoudt.’
Vledder trok zijn schouders op.
‘Ken jij contactadressen van hem in het Gooi?
De Cock antwoordde niet. Hij staarde door de voorruit en scheen in gedachten verzonken. Het duurde een paar seconden, toen draaide hij zich met een ruk naar Vledder.
‘Vind je het niet vreemd dat alle namen in deze affaire met een I beginnen?’
De jonge rechercheur reageerde verrast.
‘Je hebt gelijk… Isolde, Ivo, Izaak, Irmgard, Immanuel… van Blijendijk.’
‘Je vergeet er een.’
‘Wie?’
De Cock kneep zijn lippen samen.
‘Igor… Igor Stablinsky.’
Voor het hek van Blijemeer bleef De Cock staan en keek omhoog. De boog van vergulde letters tegen de achtergrond van een donkere hemel had iets griezeligs, iets macabers.
De zware smeedijzeren deuren, hangend aan kolossale zuilen, deden hem denken aan Urk, zijn geboorteplaats, aan het hek van de oude begraafplaats bij het hervormde kerkje aan de zee. Als kind had het hek hem altijd gefascineerd. Het was een indrukwekkende scheiding tussen leven en dood, waar je toch doorheen kon kijken. Dat was boeiend. Dood was niet ver weg. Je kon hem door de spijlen heen zien, sluimerend onder een mozaïek van grafstenen. Maar wanneer Ouwe Jelle, de doodgraver, voor een begrafenis het hek knarsend opentrok, had hij nooit naar binnen gedurfd. Er was iets dat hem tegenhield. De stap door het hek had hij nooit durven maken. Ook nu voelde hij een lichte schroom.
Vledder begreep zijn aarzeling niet. Hij stapte de grijze speurder voorbij en duwde tegen de rechterhelft van het hek. Het bleek niet afgesloten. Piepend in zijn scharnieren gleed het open. Ze deden het hek achter zich dicht en betraden waakzaam de oprijlaan. Hun voetstappen knerpten in het grind.
Links, op het gazon, lag een hoop witte vogellijven.
De ganzen waren bijeengesleept en opgestapeld. De sleepsporen in het gras waren nog duidelijk te zien. De dode dieren boden een trieste aanblik.
De Cock bukte zich bij een vrij liggende gans en bekeek het dier zorgvuldig. Uiterlijk was er aan de vogel niets te zien. Geen sporen van geweld.
De oude tuinman op klompen sjokte naderbij. Met zijn stok wees hij naar de stapel ganzen.
‘Vergiftigd.’
De Cock kwam overeind en knikte.
‘Daar lijkt het op.’
De man hield zijn hoofd wat scheef.
‘Ik heb ze hier maar op een hoop gegooid,’ bromde hij. ‘Ik weet niet wat je ermee wilt.’
‘Laten onderzoeken… lever, nieren, maag- en darminhoud. Ik wil weten welk vergif er is gebruikt.’
De oude trok zijn gezicht in een grijns.
‘Strychnine.’
De Cock keek hem fronsend aan.
‘Hoe weet je dat?’
De oude tuinman tilde zijn stok omhoog en wees in de richting van het koetshuis.
‘Er is een flinke portie van mijn voorraad strychnine weg… verdwenen. Gemengd door het voer, denk ik, het voer van de ganzen.’
‘Is er nog wat van dat voer over?’
De man schudde zijn hoofd.
‘Ik heb de bakken onmiddellijk schoongemaakt.’
De Cock staarde een tijdje naar de stapel dode vogels.
‘Wie?’ vroeg hij somber.
De tuinman maakte een droef gebaartje.
‘Hij heeft er zijn naam niet bijgezet.’
De Cock draaide zich plotseling half om en ging pal voor de tuinman staan. Van dichtbij keek hij hem recht in de ogen.
‘Heb jij dit gedaan, Willem?’
Zijn stem klonk streng, maar had toch een vriendelijke ondertoon.
De oude blikte onbevangen terug.
‘Ik niet. Ik niet.’
Ineens begon zijn onderlip te trillen. ‘Voor een tuinman zijn ganzen geen prettige dieren,’ sprak hij triest. ‘Ze vernielen alles.’ Hij draaide zijn hoofd in de richting van het grote huis. ‘Maar als zij het wil… begrijpt u… ik ben haar slaaf… meer niet.’
De Cock keek de man nog even peilend aan, toen wendde hij zich tot Vledder.
‘Zorg dat die kadavers wegkomen.’
Vledder knikte.
‘Ik zal straks bellen.’
Met z’n drieën slenterden ze op hun gemak naar het grote huis. De tuinman in het midden. Hij wees naar de rij auto’s die voor het koetshuis stonden geparkeerd. ‘Het lijkt wel een reünie,’ bromde hij. ‘Ze heeft de hele familie bij elkaar getrommeld.’ Hij snoof verachtelijk. ‘Sinds de dood van die malle ganzen is ze bijna hysterisch van angst.’
‘Zo erg?’
De oude knikte heftig.
‘Ze belt stad en land af voor hulp. Ik heb haar nog nooit zo nerveus gezien.’
De Cock blikte opzij en zei achteloos:
‘Ik heb gehoord dat ze dreigbrieven ontvangt.’
De tuinman reageerde verrast.
‘Van wie?’
‘Neef Ivo kwam ons dat vanmorgen in het politiebureau vertellen. Hij was kennelijk door mevrouw Van Blijendijk gestuurd.’
De tuinman schudde vertwijfeld zijn hoofd.
‘En tegen mij zegt ze dat het een geheim moest blijven.’
De Cock glimlachte.
‘Er zijn dus dreigbrieven?’
De oude knikte.
‘Al meer dan een halfjaar ontvangt ze regelmatig brieven, waarin iemand haar schrijft dat ze binnenkort zal worden vermoord.’
‘U hebt die brieven gelezen?’
‘Niet allemaal, denk ik.’
‘Hoeveel?’
De oude stak zijn wijs- en middelvinger omhoog.
‘Twee. Op een morgen riep ze mij bij zich. Ik moest bij haar komen zitten en ze liet mij twee brieven lezen. Er stond in dat ze niet lang meer had te leven… dat haar moordenaar al was gehuurd.’
‘Dreigend.’
‘Inderdaad. Ik ben er erg van geschrokken.’
‘Hoe zagen die brieven eruit?’
‘Ze waren met een machine getypt en zaten in langwerpige blauwe enveloppen. Gevoerd. Wanneer ik ’s morgens de post uit de bus haal en er is zo’n enveloppe bij, zonder afzender, dan weet ik dat ze weer een dreigbrief heeft ontvangen.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Hoe vaak?’
‘Eenmaal in de week.’
‘Werd er in die brieven om geld gevraagd?’
De oude schudde zijn hoofd.
‘Daar heb ik niets van gelezen. Ik denk dat het niet om geld is te doen… dat men haar alleen maar bang wil maken.’
‘Waarom?’
De oude tuinman trok zijn schouders op.
‘Geen idee.’
‘Waarom heeft ze de politie niet eerder ingeschakeld?’
‘Ze heeft steeds om bescherming gevraagd.’
‘Maar nooit over de brieven gesproken.’
De oude schudde opnieuw zijn hoofd.
‘Dat heeft ze nooit gedaan. Nee.’
‘Waarom niet?’
De vraag ergerde de tuinman zichtbaar. Er kwamen blosjes op zijn grauwe wangen. Wat wrevelig gebaarde hij naar de ingang van het grote huis.
‘Ga dat zelf maar informeren.’
Ze zaten allen bijeen in de sober gemeubileerde salon met het uitzicht over een weiland. Mevrouw Van Blijendijk in het midden, stijf rechtop, in haar zetel als een troon. Rechts van haar stond neef Ivo. Zijn vette linkerhand steunde op een uitstekende knop van de rugleuning.
De Cock slenterde bedaard naar de stoel. In het voortgaan bestudeerde hij de beide gezichten. Er waren geen overeenkomsten, geen herkenbare familietrekken. Er was alleen iets in hun blik dat een gemeenschappelijke afkomst verraadde.
Links, op een brede houten bank met geborduurde kussens, zaten een man en een vrouw. Ver uit elkaar. Achter de bank stonden drie kinderen in het gelid: twee jongens en een meisje. De Cock schatte de oudste jongen op zestien jaar. Hij was een stevig gebouwde knaap in een blauw T-shirt met een kapitale S op zijn borst. Warrig blond haar hing tot bijna in zijn ogen. De jongen naast hem was veel brozer, bijna schriel. Een zwarte wollen trui slobberde om zijn magere lijf. De Cock schatte het meisje op een jaar of tien. Ze droeg een roodfluwelen jurkje met een pelerientje. Het lange blonde haar hing in ouderwetse pijpenkrullen over haar schouders. In de gezichten van de kinderen kwamen de familietrekken van de Van Blijendijks wel duidelijk naar voren… een scherpe neus en hoog oplopende jukbeenderen.
Voor de troon bleef De Cock staan en maakte een lichte buiging. Om zijn brede mond speelde een glimlach.
Mevrouw Van Blijendijk knikte genadig terug. Daarna gebaarde ze naar rechts.
‘Neef Ivo hebt u vanmorgen reeds ontmoet. Hij heeft mij verslag van zijn onderhoud met u gedaan.’ Ze wees met haar linkerhand naar de bank. ‘Ik stel u voor… mijn neef Izaak… mijn nicht Irmgard met haar drie kinderen… Paul, Peter en Penny. De man van Irmgard verwachten we vanavond. Zakelijke beslommeringen verhinderen hem om nu reeds hier te zijn.’ Ze keek heersend rond en wuifde in de richting van de grijze speurder.
‘Dat zijn recherheur De Cock en zijn assistent Vledder.’
De Cock schudde afwijzend zijn hoofd.
‘Collega Vledder,’ verbeterde hij.
Mevrouw Van Blijendijk reageerde niet.
‘Ik heb de beide heren ontboden om de dood van de ganzen te onderzoeken. Ik vind dat hoogst ernstig. Ik had de dieren genomen om mij te beschermen… een taak, die in feite bij de politie rust.’ Ze pauzeerde even om haar woorden te benadrukken. Op haar lange gezicht lag een norse trek. Ze keek naar De Cock omhoog.
‘Ik heb gisteren tegenover u reeds mijn bezorgdheid uitgesproken. Ik had een sterk vermoeden dat er iets met mijn ganzen zou gaan gebeuren… iets verschrikkelijks. Mijn vermoeden is nu bewaarheid.’ Ze stak haar kin iets omhoog. ‘Als de dieren inderdaad door strychnine om het leven zijn gekomen, dan eis ik van u, dat u mijn tuinman arresteert.’
De Cock keek haar verbaasd aan.
‘Ouwe Willem?’
‘Ja.’
De grijze speurder maakte een weifelend gebaartje.
‘Ik heb het uw tuinman gevraagd. Nog geen tien minuten geleden. Hij zegt dat hij het niet heeft gedaan, dat hij niet verantwoordelijk is voor de dood van de ganzen.’
Mevrouw Van Blijendijk keek hem met een vreemd lachje om haar mond, medelijdend aan.
‘En dat gelooft u?’
De Cock bedacht even een juiste formulering voor zijn antwoord.
‘Het is,’ begon hij voorzichtig, ‘voor een rechercheur niet zo belangrijk wat hij gelooft of niet gelooft. Belangrijker is wat hij wettelijk kan bewijzen.’
Mevrouw Van Blijendijk wond zich zichtbaar op.
‘Willem had een hekel aan de ganzen. Hij kon zijn afschuw voor de dieren nauwelijks verbergen. Hij heeft extra strychnine gekocht en van zijn voorraad in het koetshuis is sinds gisteravond een aanzienlijk deel verdwenen.’
De Cock glimlachte beminnelijk.
‘Hij heeft het mij verteld.’
‘En?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Dat zegt niet zoveel. Willem sluit het koetshuis ’s nachts niet af. Het is niet zo moeilijk om over het toegangshek te klimmen en het koetshuis binnen te dringen.’
‘U bedoelt iemand van buiten. Een onbekende?’
‘Misschien niet zo onbekend. Iemand, die hier wel eens is geweest… hier heeft gelogeerd.’
Mevrouw Van Blijendijk keek hem grijnzend aan.
‘En zo’n man loopt direct naar de kast met een nieuwe vooraad strychnine om mijn ganzen te vergiftigen?’
Ze gebaarde met beide handen. ‘Dat klinkt toch bespottelijk.’
Ze schoof iets naar achteren en drukte haar rug tegen de hoge rugleuning van haar stoel. ‘Ik herhaal mijn eis: arresteer mijn tuinman.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik arresteer uw tuinman niet.’ Hij keek haar scherp onderzoekend aan. ‘Tenzij u aanwijzingen hebt dat ouwe Willem de man is, die u nu al maandenlang bedreigt.’
Mevrouw Van Blijendijk klemde haar handen om de uiteinden van de leuningen. De Cock zag haar knokkels wit worden.
‘Die aanwijzingen heb ik.’ Haar stem klonk hees. Met een wilde blik in haar ogen keek ze schuin omhoog naar Ivo. ‘Pak de brieven,’ siste ze.
Neef Ivo liep naar een fraai houten cilinderbureau in een hoek van de salon. Hij draaide het sleuteltje om, schoof de latten omhoog en trok een lade open. Met een stapel langwerpige blauwe enveloppen, bijeengehouden door een paars lint, kwam hij terug.
Mevrouw Van Blijendijk nam het stapeltje van hem aan en reikte het De Cock met een theatraal gebaar aan.
‘Kijk naar het poststempel,’ sprak ze streng. ‘De brieven zijn alle in Ouderkerk aan de Amstel gepost en wel exact op die dagen dat Willem voor mij inkopen deed.’