8

Vledder belde. Een zware ding-dong dreunde door het huis, overstemde het pianospel. Er verliepen enige minuten. Eerst toen ging de deur open. In de deuropening stond een slanke jongeman. De Cock schatte hem op voor in de twintig. Hij had donkerblond golvend haar, een wat scherpe neus en heldere waakzame ogen. Met de deur in zijn hand keek hij de beide mannen vragend aan.

De grijze speurder nam zijn hoedje af. ‘De Cock,’ zei hij minzaam. Hij wuifde naar opzij. ‘Collega Vledder. Wij zijn rechercheurs uit Amsterdam.’

‘U komt mij arresteren?’ De jongeman trok een mal gezicht en stak in een dwaas gebaar zijn handen omhoog.

De Cock glimlachte met een scheve mond. Dergelijke speelse vertoningen stonden hem tegen. Hij hield er niet van. ‘Wij hadden graag een gesprek met Ferdinand van Breugelen,’ sprak hij ernstig.

De jongeman liet zijn handen zakken. ‘Ferry… dat ben ik.’ Hij grijnsde breed. ‘Ferdinand is meer mijn zondagse naam.’ De Cock keek hem aan. ‘U lijkt mij nog wat jong.’

De jongeman trok zijn wenkbrauwen op. ‘U wilt pa?’ De Cock knikte. ‘De bezitter van een grijze Cadillac met het kenteken NG 19–23.’

De jonge Van Breugelen deed de deur verder open en gebaarde uitnodigend. ‘Komt u verder. Heeft pa iemand aangereden?’ De Cock negeerde de vraag.

‘Rijdt pa zelf?’

‘Soms… soms rijdt George.’

‘George?’

‘Onze…’ De jongeman lachte. ‘George doet alles,’ zei hij luchtig. ‘George veegt, stoft, zuigt, kookt, braadt, bakt, tuiniert… en speelt voor chauffeur. Zonder George… zonder George waren wij…’ Hij maakte zijn zin niet af.

Het pianospel was opgehouden. De laatste akkoorden stierven weg. Ferry van Breugelen maakte een lichte buiging. ‘Een ogenblikje, heren. Ik zal pa even roepen.’ Hij wandelde van hen weg. De Cock keek rond. Het was een ruime, wat lage hal met een diep wijnrood tapijt van muur tot muur. Zacht diffuus licht glansde van het plafond langs een fraaie, hoge lambrizering; een kunstig lijn- en kleurenspel van fijne houtsoorten. Bij de kapstok, schuin naast de voordeur, stond een grote ovale bak van geel koper. Tussen enkele paraplu’s ontdekte De Cock een zware wandelstok met een knop. Hij slenterde naar de bak en tilde de stok omhoog. De knop intrigeerde hem. Hij klopte ermee in de holte van zijn hand, voelde hoe het aankwam. Daarna onderzocht hij hem zorgvuldig. Hij was van puur zilver, fraai bewerkt. Hij hield de stok iets schuin, draaide en bekeek het reliëf.

‘Voorstellingen uit het paradijs.’

De Cock draaide zich met een ruk om. Achter in de hal stond een brede, wat zwaar gebouwde man. Hij droeg een donker hemd onder een grijs, ribfluwelen kostuum. De rechterhand steunde op een stok. De Cock herkende hem onmiddellijk. De markante, scherpe kop, zoals hij die die morgen aan de andere zijde van het graf van Georgette de Mirabeau had gezien, zou hij niet licht vergeten.

De man glimlachte. Ineens veranderde het gezicht. Een bijna volledige metamorfose. De scherpe, wat norse trekken waren weg. De expressie was mild, open, toegankelijk. ‘Voorstellingen uit het paradijs,’ herhaalde hij. Zijn stem klonk prettig. ‘U vindt de oude Adam, Eva, de slang, de appel en de boom, kennende het goed en het kwaad.’ Hij kwam naderbij, moeizaam, steunend op zijn stok. ‘Een erfstuk van mijn grootvader. Ik heb nooit gedacht dat ik de stok nog eens nodig zou hebben.’ De Cock keek naar hem op. ‘Nodig?’

De man knikte. ‘Ik ben architect en van nature geen man om achter zijn tekentafel te blijven plakken. Ik trek er graag op uit, kijk hoe de bouw vordert en verander dan nog vaak van denkbeelden, inzichten. Vijf jaar geleden viel ik van een stelling.’ Hij zuchtte diep. ‘Sindsdien sukkel ik met een onwillige heup.’ ‘U heeft twee stokken?’

De man stampte met de stok in zijn hand. ‘Deze is voor in huis… heeft een rubberdop.’ Hij zwaaide naar De Cock. ‘Die heeft een stalen punt… gebruik ik voor buiten. Hij is ook mooier… met die zilveren knop… een brok antiek.’

‘En zonder stok kunt u niet lopen?’

De man grinnikte. ‘Gaat u mee?’ riep hij opgewekt. Hij klemde de huisstok demonstratief onder de arm, draaide zich wat stuntelig om en liep weg, traag, schokkend, met een verkrampt rechterbeen.

De Cock keek hem na, daarna wierp hij een peinzende blik op de stok met de zilveren knop en zette hem terug in de koperen bak. Hij vatte Vledder bij de arm. Samen volgden ze de strompelende architect.

De man ging hen voor naar een ruim vertrek, intiem gemeubileerd in een oudhollandse stijl. Rechts, in het midden, sterk dominerend, was een enorme schouw met tinnen borden op de richel. Fraaie schilderijen bedekten de wanden. Links bij een raam stond als een vreemde stijldissonant een moderne vleugel. De man wuifde naar een paar hoge eiken zetels. ‘Neem plaats,’ riep hij joviaal, ‘en vertel wat u op het hart hebt.’

Hij schoof voorzichtig in een schommelstoel. ‘Ik denk niet dat u uit Amsterdam bent gekomen alleen om mijn wandelstokken te bewonderen.’

De Cock ging zitten. ‘Het was hoogst interessant.’

De architect keek hem peilend, onderzoekend aan. ‘Dat verheugt me.’

De Cock verschoof iets op zijn stoel en kuchte. ‘Heer van Breugelen,’ begon hij strak, plechtig, ‘mijn collega Vledder en ik zijn belast met het onderzoek naar de dood van Georgette de Mirabeau. Onze naspeuringen hebben tot nu toe weinig resultaten opgeleverd. Wij wijten dit aan het feit dat wij onvoldoende zijn geïnformeerd. Er zijn perioden uit het leven van het slachtoffer die wij niet of nauwelijks kennen. Daardoor blijft ook het motief in het duister.’ Hij gebaarde in de richting van de architect. ‘In recherchekringen geldt een oud gezegde… ken het motief en u kent de dader.’

Van Breugelen trok zijn wenkbrauwen op. ‘En daarom komt u naar mij?’

De Cock knikte nadrukkelijk. ‘U hebt haar gekend.’ De architect staarde een paar seconden voor zich uit. Het was alsof zijn herinnering teruggleed, tastend naar het beeld van de dode. ‘Inderdaad,’ zei hij nadenkend. ‘Ik heb Georgette gekend. Heel goed. Ik was met haar verloofd. Lang geleden. Nog voor ik mijn vrouw leerde kennen.’

De Cock keek hem schuin aan. ‘U was vanmorgen op de begrafenis?’

De architect knikte. ‘Ik had George gevraagd mij naar de begraafplaats te rijden.’

‘Als een laatste eerbetoon.’

‘Zo zou u het kunnen noemen.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Maar waarom zo heimelijk, zo anoniem, als een dief? Was u bang herkend te worden?’ Het gezicht van Van Breugelen betrok. ‘Ik had in de krant gelezen van haar dood…’ hij weifelde even, ‘… onder verdachte omstandigheden. Ik… eh, ik ben nogal bekend… heb veel zakelijke belangen, relaties. Ik wilde niet dat mijn naam openlijk…’ Hij stokte, greep aarzelend naar zijn voorhoofd. ‘Georgette is… was niet meer dan een schim uit mijn verleden. Het zou dwaas zijn geweest ter wille van wat jeugdsentiment mijn maatschappelijke positie in gevaar te brengen.’

De Cock stak zijn brede kin vooruit, klemde zijn lippen op elkaar. Zijn anders zo goedmoedig uiterlijk veranderde in een donderwolk, zwart, vol dreiging. ‘Uw maatschappelijke positie.’ Zijn stem droop van sarcasme. ‘Omwille van die heilige, maatschappelijke positie pleegde u zelfs na haar dood nog verraad aan de vrouw die u zo liefhad, dat zij haar verdere leven vrijwel geen man meer in haar nabijheid heeft geduld.’ Ferdinand van Breugelen slikte. ‘U… eh, u bent toch beter geïnformeerd dan u voorgeeft te zijn.’

De Cock grijnsde. ‘Ik weet op welk een… laten we zeggen, onelegante manier u de verloving verbrak.’

De architect liet het hoofd zakken. ‘Ik had destijds niet veel keus,’ zei hij zacht.

De Cock snoof. ‘Niet veel moed,’ verbeterde hij scherp. Van Breugelen keek op. Zijn gezicht zag rood. ‘Dat gaf haar niet het recht…’

Het klonk fel, onbeheerst en eindigde abrupt. Zijn blik gleed verward, onzeker, van De Cock naar Vledder en terug. Een zenuwtrek trilde bij zijn lippen. ‘Georgette was niet zo deugdzaam als u gelooft dat ze was.’

De Cock plukte aan zijn kin.

‘Hoe deugdzaam was ze?’

Ferdinand van Breugelen schudde het hoofd. ‘Wat heeft het nog voor zin,’ riep hij ontwijkend. ‘Over de doden niets dan goeds.’ De Cock reageerde fel. ‘Ze werd vermoord,’ beet hij hem toe. ‘Het gaat mij niet om een dode Georgette, maar om een levende moordenaar.’

Ferdinand van Breugelen liet het hoofd zakken; antwoordde niet.

De Cock ging meedogenloos verder. ‘Wanneer zag u haar voor het laatst?’

Van Breugelen zuchtte vermoeid. Het zelfbewuste was uit zijn houding verdwenen. De joviale toon ontbrak. ‘Een eeuwigheid geleden,’ zei hij zacht.

De Cock grinnikte.

‘Hoelang,’ zei hij ironisch, ‘duurt bij u een eeuwigheid?’ De architect streek met zijn hand langs zijn ogen. ‘Ruim twintig jaar geleden. Na mijn vertrek naar Zuid-Amerika heb ik haar niet meer gezien.’

De Cock boog zich met een ruk naar voren. ‘U liegt, heer Van Breugelen, nog geen twee weken voor haar dood was u met haar in een obscuur cafeetje in de oude binnenstad van Amsterdam.’

De architect stond langzaam op, greep zijn stok en strompelde naar het raam. Daar bleef hij staan, zijn arm steunend op het blad van de vleugel.

De Cock liep hem na, gebaarde naar de kruk. ‘Gaat u zitten,’ zei hij bijtend, ‘en speel Brahms. U houdt toch van Brahms? De Romance in F was heel goed.’

Van Breugelen keek langs hem heen. De woorden van de oude rechercheur troffen hem niet, gleden aan zijn bewustzijn voorbij. ‘Enige weken geleden,’ zei hij toonloos, ‘belde Georgette mij op. Ik was nog op mijn kantoor in Amsterdam en stond op het punt naar huis te gaan. Haar telefoontje verbaasde mij. Ik had in ruim twintig jaar niets van haar gehoord of gezien. Na mijn terugkeer uit Zuid-Amerika had ik zijdelings vernomen dat Georgette een miskraam had gehad en daarna in de verpleging was gegaan. Daar is het bij gebleven. Het was het laatste dat ik van haar hoorde. Kort daarna leerde ik Marianne, mijn vrouw, kennen en we trouwden. Mijn architectenbureau kreeg al gauw meer bekendheid en mijn werk vroeg al mijn aandacht. Georgette de Mirabeau verdween uit mijn gedachten. Soms kwam haar beeld nog weleens terug. Het ging meest gepaard met een gevoel van weemoed en wroeging. Daarom probeerde ik zo min mogelijk aan haar te denken. Georgette was een periode in mijn leven die ik liever vergat. Ik heb haar destijds niet zo best behandeld.’

Van Breugelen zweeg; blikte peinzend in het niets. De Cock keek hem aan. ‘Ze belde.’

De architect knikte. ‘Haar stem klonk heel opgewekt. Bijna vrolijk. Ze zei dat ze mij feitelijk nooit uit het oog had verloren, dat ze nauwlettend mijn carrière had gevolgd en elk gebouw had bezichtigd dat mede door mijn toedoen tot stand was gekomen. Ik nam het niet ernstig, maar ze noemde in een vlot tempo een aantal markante bijzonderheden van gebouwen die ik in de loop der jaren had ontworpen. Kortom, ze vleide mij en vroeg of ik bereid was haar nog eens te ontmoeten, zo maar, om wat oude herinneringen op te halen. Ze wist een intiem cafeetje, waar we ongestoord en onopgemerkt samen konden zijn.’ ‘U ging?’

Van Breugelen maakte een hulpeloos gebaar. ‘Ik had geen argumenten en ook niet de moed te weigeren. Ik dineerde in de stad en ging op de afgesproken tijd naar haar woning.’ ‘Aan de Oude Schans?’

‘Ja.’ De architect knikte voor zich uit. ‘Nummer tien. Ik liet mij door een taxi naar de Montelbaanstoren brengen en liep vandaar verder de Oude Schans op. Ze stond al op mij te wachten, buiten, op het trottoir. Ik herkende haar onmiddellijk. Ze was niet veel veranderd. Vrijwel hetzelfde figuur. Pas toen ik dichterbij kwam, zag ik dat de lijnen van haar gezicht waren verscherpt, wat verhard, zou ik zeggen. Om haar mond lag een bittere trek. Ook het haar had niet meer diezelfde glans. Maar verder was ze Georgette… helemaal Georgette, zoals ik haar had gekend. Ze stak mij lachend een hand toe en leidde mij door een wirwar van straatjes en steegjes naar een klein café op de hoek van een gracht.’

De Cock keek hem peinzend aan. ‘Vroeg ze niets?’ ‘Hoe bedoelt u?’

‘Vroeg ze niet hoe het kwam dat u zo slecht ter been was?’ Van Breugelen schudde traag het hoofd. ‘Ze scheen het te weten,’ zei hij zacht, ‘van het ongeluk.’ Hij wreef over zijn gezicht. ‘Ze scheen heel veel te weten, over mij, mijn vrouw en Ferry.’

‘Heeft u niet gevraagd hoe ze aan die “wetenschap” kwam?’ De architect likte aan zijn lippen. ‘Ik heb mij dat niet gerealiseerd… op het moment. We babbelden gezellig en het leek alsof we de draad gewoon weer oppakten, alsof er geen kloof was van meer dan twintig jaar. Pas later, op weg naar huis, buiten de betovering van haar charme, de bekoring, die nog steeds van haar afstraalde, kwamen diverse uitlatingen mij vreemd voor, onverklaarbaar.’

‘Zoals?’

Van Breugelen maakte een wrevelig gebaar. ‘Kleinigheden. Ze sprak over mijn vrouw, Ferry en zelfs over George, als over mensen die zij kende, die haar vertrouwd waren, terwijl zij hen bij mijn weten nog nooit heeft ontmoet.’

De Cock keek hem onderzoekend aan. ‘Heeft u later om een “verklaring” gevraagd?’

De architect antwoordde niet. Hij strompelde bij hem weg, pakte zich aan zijn stoel vast en ging moeizaam zitten. De stok naast hem.

De Cock liep hem na, boog zich naar hem toe. ‘Heeft u later om een verklaring gevraagd?’ herhaalde hij dwingender. Van Breugelen slikte, klemde zijn sterke handen om de leuning. Zijn knokkels zagen wit. ‘Ik… eh, ik heb haar nadien niet meer ontmoet.’

‘Ferdinand…’

De stem kwam van achter uit de kamer, plotseling, streng, bestraffend. De mannen keken op. In de deuropening stond een lange, slanke vrouw. Een frêle, groen nachtgewaad zweefde langs haar lichaam.

‘Waarom lieg je?’

De architect verstijfde. Het duurde niet langer dan een luttele seconde. Toen sprong hij op en liep met grote passen naar de deur. Hij vatte de vrouw bij de arm en leidde haar weg. De Cock keek verbijsterd naar de stok, die langzaam van de stoel op het tapijt gleed.


Rechercheur Vledder ranselde de oude politie-Volkswagen over de brede snelweg van Alkmaar naar de Velsertunnel. Hij blikte voor zich uit op de weg, strak, stuurs, de lippen op elkaar geklemd.

De Cock keek hem van terzijde aan. Zijn vriendelijk boksersgezicht stond somber. ‘Goed, goed,’ riep hij toegevend. ‘Ferdinand van Breugelen sprak niet de waarheid. Hij loog. Dat zei zijn vrouw.’

Vledder knikte. ‘En voordat het goede mens ons nog meer kon zeggen, was ze weg, opgesloten in haar slaapkamer.’ De Cock draaide zich naar hem toe. ‘Wat had ik moeten doen?’ Hij grinnikte. ‘Haar deur moeten openbreken? Haar moeten redden uit de klauwen van haar echtgenoot?’

Vledder bromde. ‘Je had hem het vuur nader aan de schenen kunnen leggen.’

De Cock gebaarde heftig. ‘Hoe? De tortuur staat al lang niet meer op het lijstje van onze bevoegdheden. Brandijzers, klemmen en duimschroeven vind je alleen nog in musea.’ Het klonk spottend, sarcastisch.

‘Je had hem kunnen arresteren.’

De Cock snoof. ‘Als verdacht van moord?’ riep hij ongelovig. ‘Maar, jongen, waar zijn je bewijzen… feiten, omstandigheden? Waar is dat “redelijk” vermoeden van schuld dat ons wetboek vraagt? Je hebt, juridisch gezien, geen been om op te staan.’ De grijze speurder zweeg, liet zich onderuit zakken, de hoed op zijn ogen. Hij begreep best wat zijn jonge collega dwars zat, wat hem dreef tot onredelijke kritiek. Het was dat frustrerende gevoel dat een bijna tastbare waarheid zich achter een woud van leugens verschanste. ‘Vraag mij af,’ zei hij plotseling, peinzend, ‘hoelang ze al aan de deur stond?’

‘Wie?’

‘Mevrouw Van Breugelen. Wat heeft ze gehoord? In hoeverre heeft ze het gesprek tussen mij en haar man gevolgd? En wat mij het meest bezighoudt… waarom plaatste ze hem opzettelijk in een kwaad daglicht?’

Vledder glimlachte wat wrang. ‘Ik heb zo’n vaag idee dat het onderwerp “Georgette de Mirabeau” in huize Van Breugelen meermalen tot heftige discussies heeft geleid.’

De Cock keek naar hem op. ‘Je bedoelt dat mevrouw Van Breugelen Georgette als een bedreiging zag… een bedreiging voor haar huwelijk… een rivale in de liefde?’

Vledder knikte nadrukkelijk. ‘Vind je het gek?’

De Cock schudde langzaam het hoofd. ‘Het zou zelfs een motief kunnen zijn… een motief voor moord. Je moet bedenken dat het initiatief voor de hernieuwde kennismaking duidelijk van Georgette de Mirabeau uitging.’ Hij krabde zich peinzend achter in de nek. ‘Of zou Ferdinand van Breugelen ook op dit punt hebben gelogen?’

Vledder haalde zijn schouders op en zweeg. Hij boog zich verder over het stuur, drukte het gaspedaal dieper in. De oude wagen raasde door de nacht.

De Cock zocht in de zakken van zijn colbert naar een verfrommeld pakje en stak een sigaret op. Zijn hersenen tastten koortsig naar een weg in een labyrint van mogelijkheden. Liep er een rode draad tussen de Kromboomsloot, de Oude Schans en villa Le Corbusier? Of was het slechts toeval, een droeve speling van het lot, dat Georgette de Mirabeau kort voor haar dood de kennismaking met haar oude liefde vernieuwde? De grijze speurder trok aan zijn sigaret en blies de rook in kringetjes naar de voorruit. De tocht naar Bergen, vond hij, had niet verhelderend gewerkt, integendeel, het mysterie rond de moord op de knappe verpleegster leek hem nog ondoorzichtiger, nog geheimzinniger geworden. Hij rookte zwijgend verder, vastbesloten de raadsels te ontwarren, de moordenaar te vatten. En dat niet alleen omdat het zijn beroep was.


Brigadier Gerrits, de oude wachtcommandant, keek van over zijn brilletje naar De Cock, die met Vledder in zijn kielzog langs de balie trok. ‘Hee… waar zat je?’

De Cock bleef verbaasd staan. ‘Had je mij nodig?’

Brigadier Gerrits kwam uit zijn stoel overeind, zwaaide met beide armen. ‘Iedereen loopt al een paar uur naar je te zoeken. De commissaris zit boven in zijn kamer te mokken. In z’n eentje. Je mag wel naar hem toe gaan. Hij belt om de tien minuten of ik al wat weet.’

De Cock keek de brigges niet begrijpend aan. ‘Wat is er? Paniek?’ De oude wachtcommandant boog zich naar voren. ‘Maarten Jan Boucharde is ontvlucht.’

‘Wat?’

De oude v1achtcommandant knikte. ‘Hij heeft tijdens zijn overbrenging naar het huis van bewaring op de Weteringschans een van de transportmensen neergeslagen en de benen genomen.’ ‘A lle mensen.’

‘En dat is nog niet het ergste.’

‘Wat dan?’

‘Hij heeft het dienstpistool.’

‘Van de begeleider?’ ‘Ja.’

De Cock schudde verbijsterd het hoofd. ‘Wie is die transportman?’

‘Van der Laan, een nog jonge knaap. Je zult hem waarschijnlijk niet kennen.’

‘Hoe is het met hem?’

‘Goed… vrij goed.’

‘Geen letsel?’

‘Nee… het was meer de verrassing. Ik geloof dat hij een buil achter op zijn hoofd heeft. Dat is alles.’

‘En Maarten Jan?’

De brigges haalde zijn schouders op. ‘Er lopen telexberichten. Iedereen is in touw. Maar tot nu geen spoor.’

De Cock zuchtte, wreef over zijn gezicht. ‘Ik ga naar de Ouwe,’ zei hij zwak.

Gerrits grijnsde. ‘Sterkte.’

Загрузка...