9
Commissaris Buitendam zat als een vertoornde vader achter zijn immens bureau. Hij gebaarde voor zich uit, wild, geagiteerd. ‘De jonge Boucharde is ontvlucht.’
De Cock knikte traag. ‘Ik heb het gehoord,’ sprak hij timide. De commissaris klapte op zijn bureau. ‘Hij moet onmiddellijk gevonden worden.’
De grijze speurder boog het hoofd. ‘Dat begrijp ik.’ De commissaris kuchte. De onderdanige houding van De Cock maakte hem wat onzeker. ‘De verdachte Boucharde,’ sprak hij geaffecteerd, ‘heeft een begeleider overweldigd en hem zijn dienstpistool afgenomen. Dat is hoogst ernstig. Een dergelijk wapen in handen van een moordenaar…’
Het gezicht van De Cock betrok. ‘Maarten Jan is geen moordenaar,’ onderbrak hij fel, ‘dat staat nog helemaal niet vast.’ De commissaris kwam overeind. Op zijn bleke wangen lagen blosjes. ‘Zijn gewelddadige ontvluchting is een duidelijk bewijs van schuld,’ riep hij geëmotioneerd. ‘Als Boucharde alleen dat zaakje van de IJsselsteinse Bank op zijn geweten had, dan was zijn vlucht overbodig, dan had hij rustig zijn berechting kunnen afwachten.’ De Cock maakte ’n nonchalant gebaar. ‘Misschien had hij daar weinig vertrouwen in,’ sprak hij gelaten.
Commissaris Buitendam klemde zijn dunne lippen opeen. Zijn vaal gezicht werd steeds roder. ‘Jij zorgt dat Boucharde binnenkomt.’ Hij pauzeerde, klapte opnieuw op zijn bureau. ‘En voor morgenmiddag wil ik een uitgebreid proces-verbaal, waarin de samenhang tussen hem en de moord op Georgette de Mirabeau duidelijk wordt gesteld.’
De Cock keek hem aan; een zoete grijns om de lippen. ‘Nog iets van uw orders?’ Het klonk spottend, bijna beledigend. De commissaris gebaarde naar de deur. Zijn uitgestoken wijsvinger trilde. ‘Eruit!’
Vledder keek zijn oude leermeester bezorgd aan. ‘Wat zei hij?’ De Cock zuchtte. ‘We moeten Maarten Jan opsporen. De commissaris ziet in zijn vlucht een bewijs van schuld.’
‘En jij?’
‘Wat bedoel je?’
‘Hoe zie je zijn vlucht?’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Ik begrijp het niet,’ zei hij traag. ‘Maarten Jan had niet vast behoeven te zitten. Toen jij hem op het dak van de IJsselsteinse Bank arresteerde, had hij kunnen ontkomen. Hij liet zich gewoon pakken.’
Vledder grinnikte. ‘Toen wist hij nog niet dat wij aan de Oude Schans zijn vingerafdrukken zouden vinden.’
De Cock kauwde op zijn onderlip. ‘Ik geloof,’ zei hij peinzend, ‘dat hij dat wel wist. Hij kon het in ieder geval verwachten. Zijn vingerafdrukken waren daar zo vaak en op zoveel plaatsen, dat het vrijwel onbegonnen werk was ze alle weg te vegen. Kreuger vond zelfs afdrukken in het zijkamertje en op de pannen in de keuken. We kunnen gevoeglijk aannemen dat Maarten Jan de laatste weken voor Georgettes dood een geregelde bezoeker was, een vertrouwde gast, die zelfs hielp bij de afwas. Daarom, het vinden van zijn vingerafdrukken in de woning is voor Maarten Jan Boucharde geen bewijs van schuld. Juist het ontbreken daarvan zou alleszins verdacht zijn geweest.’ Vledder glunderde. ‘Bravo,’ riep hij bewonderend. ‘Een prachtig staaltje van speurzin… van deductie. Maar waarom zijn vlucht?’
De Cock wreef langs zijn brede kin. ‘Omdat… omdat achter de moord op Georgette de Mirabeau veel meer steekt dan wij vermoeden.’
Vledder maakte een wanhopig gebaar. ‘Maar waarom? Het is alles zo onzinnig. Ik begrijp er nog geen draad van. Wat-wasGeorgette-de-Mirabeau-méér-dan-een-bekwame-verpleegster?’
‘Een vrouw.’
Vledder keek zijn oude leermeester onthutst aan. ‘Een vrouw?’ riep hij verwonderd. ‘Is dat een antwoord?’
De Cock knikte traag. ‘Het beste antwoord dat ik je kan geven.’ Op dat moment rinkelde de telefoon. Vledder nam de hoorn op en luisterde.
Op zijn jong gezicht kwam een trek van verbazing. De Cock keek hem aan. ‘Wat is er?’
Vledder legde de hoorn neer. ‘Beneden aan de balie staat mevrouw Van Breugelen. Ze wil je spreken.’
Ze deed de deur van de grote recherchekamer langzaam open en stapte op hem toe. Rechercheur De Cock bezag haar nauwlettend, bewonderde haar houding, de stand van het hoofd, de soepele veerkracht van haar tred. Ze was mooi, vond hij, fascinerend. Haar lange, slanke figuur had distinctie, de fluisterende charme van een rijpere vrouw. Hij liep op haar toe, toonde de beste glimlach die hij had. Aarzelend, haast verlegen, strekte hij zijn hand naar haar uit.
‘Mevrouw Van Breugelen?’
‘Ja.’
‘De Cock.’
Ze lachte, zwaaide het haar uit haar gezicht. Het glansde als roodkoper. Lichtjes dansten in haar ogen. ‘Befaamd speurder.’ Het klonk met een wat deftige ‘a’.
De Cock boog het hoofd. ‘U vleit mij,’ reageerde hij schuchter. ‘Maar mijn ijdelheid verbiedt mij u tegen te spreken.’ Hij wuifde naar de stoel naast zijn bureau. ‘Ik neem niet aan dat u uit Bergen ontsnapte alleen om lieve dingen tegen mij te zeggen.’ Ze keek naar hem op; een speelse denkrimpel in haar hoofd. ‘Ontsnapte?’
De Cock knikte onbewogen. ‘Wij spraken over u als “de gevangene van Le Corbusier”,’ loog hij. ‘Op de terugweg hebben wij nog overwogen op welke wijze wij u konden redden.’ Ze tastte zijn gelaatstrekken af, onderzoekend, in de verwachting dat hij schertste. Maar op het brede gezicht van De Cock was geen luim te ontdekken.
‘U meent het?’
De oude speurder keek haar strak aan. ‘Wij hadden de indruk,’ sprak hij ernstig, ‘dat uw man behalve uw meningsuiting ook uw persoonlijke vrijheid beperkte.’ Hij pauzeerde even, stak zijn kin omhoog.
‘Mag ik u een openbaring doen?’
‘Ja.’
‘Het verbaast mij u hier te zien.’
Ze verschoof iets op haar stoel; sloeg de benen over elkaar. ‘Uw conclusies zijn verkeerd,’ zei ze zacht. ‘Ik had vanmiddag een lichte migraine en was naar bed gegaan. Toen mijn man mij vanavond in de deuropening zag, was hij bezorgd. Hij wilde mij de emotie van uw bezoek aan ons besparen.’
De Cock glimlachte. ‘Hoe attent.’
‘Zo is mijn man.’
De Cock glimlachte. ‘En nu stuurt hij u midden in de nacht naar mij om een slechte indruk weg te nemen?’
Er kwam een blos op haar gezicht. ‘Ik ben niet gestuurd,’ reageerde ze fel.
De Cock grijnsde. ‘Dus toch ontsnapt.’
Mevrouw Van Breugelen schudde vertwijfeld het hoofd. ‘Het is met u moeilijk discussiëren.’
De Cock ging tegenover haar aan zijn bureau zitten. ‘Ik wil klaarheid, mevrouw Van Breugelen. Aan een conventioneel, sociaal babbeltje heb ik niets. Ik ben bezig met een onderzoek. Er is hier in Amsterdam een verpleegster vermoord… een oude kennis van uw man.’
‘Georgette de Mirabeau.’
‘U kent haar?’
Er gleed een trieste glimlach over haar gezicht. ‘Ik heb haar persoonlijk nooit ontmoet. Maar ik heb het gevoel dat zij mij al meer dan twintig jaar vervolgt… dag en nacht.’
De Cock keek haar fronsend aan.
‘Vervolgt?’
Ze knikte traag. ‘Ik wist dat Freddy, mijn man, kort voor zijn huwelijk met mij een affaire had met een medisch studente… Georgette de Mirabeau. Vrienden vertelden mij dat hij stapel verliefd op haar was. Ik heb er in het begin om geglimlacht. Ik zag het niet zo ernstig. Vrijwel iedere man heeft voor zijn huwelijk wel enige ervaring opgedaan. De gedachte aan “die andere” zou op den duur wel een keer vervagen, dacht ik.’
‘Het vervaagde niet?’
Ze schudde droef het hoofd. ‘Georgette de Mirabeau bleef, duidelijk, concreet, bijna tastbaar. Ze zweefde door Le Corbusier… was bij hem, overal. Bij het ontbijt, als hij zijn krant las, aan de vleugel, als hij ’s avonds speelde en in bed ’s nachts, als hij met mij sliep.’
‘Verschrikkelijk.’
Ze knikte. ‘Toen Ferry, onze zoon, werd geboren, had ik het gevoel dat niet ik een kind had gebaard, maar zij.’
Vledder stapte geërgerd naderbij. Op zijn jong gezicht lag een trek van onbehagen. ‘Dat… eh, dat is toch alles maar verbeelding,’ riep hij kriegel. ‘Waandenkbeelden, hallucinaties. U had naar een psychiater moeten gaan.’
Ze draaide zich met een ruk naar hem toe. ‘U denkt dat ik gek ben.’
De Cock kwam sussend tussen beide. ‘Mijn collega bedoelt te zeggen dat dat alles voor u bijzonder pijnlijk moet zijn geweest.’
Ze zuchtte diep. ‘Ik heb tegen die… eh, die waandenkbeelden gevochten… getracht te leven in een realiteit… een realiteit zonder Georgette.’ Ze zuchtte opnieuw, bracht haar beide handen voor haar gezicht. ‘Het lukte niet. Steeds was ze er weer.’ De Cock knikte begrijpend. ‘U wist dat Georgette de Mirabeau na ruim twintig jaar weer contact met uw man had opgenomen?’
‘Ja.’
‘Hoe… hoe wist u dat?’
‘Mijn man vertelde het mij. Ze had hem opgebeld voor een afspraak.’
‘Hoe reageerde u?’
Ze glimlachte; wreef het haar uit haar gezicht. ‘Ik was zo gewend met haar te leven,’ begon ze aarzelend, ‘dat het mij niet eens verbaasde. Ik voelde mij zelfs opgelucht. Feitelijk had ik op dat moment al jaren gewacht. Ik wist dat zij zich eens op een verschrikkelijke wijze zou manifesteren.’
‘Waarom?’
‘Dat weet ik niet. Ik heb daarvoor geen verklaring. Noem het vrouwelijke intuïtie.’
‘Wat vertelde uw man over de afspraak?’
Mevrouw Van Breugelen tastte naar haar voorhoofd. ‘Ze had hem meegenomen naar een klein café in de binnenstad. Daar hadden ze wat gedronken, ervaringen uitgewisseld, oude herinneringen opgehaald.’
‘Meer niet?’
Ze keek hem niet begrijpend aan. ‘U bedoelt?’
‘Daar bleef het bij?’
Ze ademde zwaar; wendde haar hoofd iets af. ‘Ze nam hem mee naar haar woning.’
De Cock keek haar aan, strak, doordringend. ‘Daar sloeg hij haar de hersens in.’
‘Nee…’ Haar schrille kreet snerpte door de recherchekamer, echode tegen de kale muren. ‘Nee… Ferdinand niet. Ze leefde toen hij wegging.’
De Cock stond op en boog zich over haar heen. ‘Maar hij ging terug.’
Ze knikte onduidelijk. Haar ogen weerspiegelden angst. ‘Twee dagen later.’
‘Waarom?’
Ze greep naar haar hoofd en klauwde in het rode haar. ‘Hij had zijn stok vergeten.’
‘Wat denk je ervan?’
Vledder haalde zijn schouders op. ‘Ik ben niet zo gesteld op vrouwen die met hun intuïtie schermen.’
De Cock glimlachte. ‘Dat liet je wel blijken ook.’
Vledder gebaarde wat wrevelig voor zich uit. ‘Zoveel onzin. Dat kan ik niet verdragen. We hebben concrete feiten nodig en geen hersenspinsels van een overspannen vrouw.’
‘Twintig jaar.’
Vledder keek hem niet begrijpend aan. ‘Twintig jaar?’ De Cock knikte. ‘Was ze twintig jaar overspannen?’ De jonge rechercheur grinnikte. ‘Je wilt zeggen dat je haar gelooft?’
De oude speurder antwoordde niet direct. Hij staarde voor zich uit, wreef peinzend over het grijze haar. ‘De geest van Georgette de Mirabeau,’ sprak hij na een poosje, ‘heeft als een schaduw boven Le Corbusier gehangen.’
Vledder stak beide armen omhoog; een gebaar van vertwijfeling en wanhoop. ‘Waarom?’ riep hij uit. ‘Hoe? Welke greep had ze op die mensen?’
De Cock zuchtte. ‘Als we dat wisten… kenden we haar moordenaar.’
Hij stond op, zette zijn oude hoedje achter op het hoofd, klemde zijn jas onder de arm en waggelde naar de deur.
Vledder liep hem na. ‘Waar ga je heen?’
De oude speurder draaide zich half om. ‘Maarten Jan vangen. De commissaris, herinner je je, wil dat we hem binnenbrengen.’
Ze stapten het bureau uit en slenterden over de Warmoesstraat, via het Oudekerksplein naar de Molensteeg. De klok van de Oudekerktoren sloeg drie. Op de Wallen waren nog pandjes in bedrijf. Business-vrouwtjes, huiverend in hun mini’s, probeerden late behoeftigen te strikken. Ze knikten minzaam naar De Cock en grijnsden uitdagend naar de jonge Vledder. De Zeedijk was vrijwel uitgestorven. Op de Nieuwmarkt, onder het beeld van de Spaanse Brabander, stond een enkele taxi. Ze staken de Geldersekade over en stapten naar de Kromboomsloot. Vledder keek zijn oude leermeester van terzijde aan. ‘Hij weet dat wij dat adres kennen. Het zou stom zijn als hij er was.’
De Cock trok wat nonchalant zijn schouders op. ‘Hij moet toch ergens zijn. Ineke Peeters is vrijwel de enige die hij onbeperkt kan vertrouwen. Hij zal zeker proberen contact met haar te zoeken.’ ‘Wil je gewoon aan de voordeur kloppen?’
‘Ja.’
Vledder snoof afkeurend. ‘Dan gaat hij er aan de achterkant uit.’
De Cock knikte gelaten. ‘Het zij zo.’
De mond van de jonge rechercheur viel open. ‘Ma… maar,’ stotterde hij, ‘de commissaris…’
De Cock schoof zijn oude hoedje wat naar voren. ‘De commissaris…’ reageerde hij traag, ‘de commissaris lost geen moorden op.’ Ze liepen zwijgend verder. Het was stil op de Kromboomsloot. Op een ver dak krijste een verliefde kater. Langs de wallekant scharrelde een enkele rat.
Plotseling hield De Cock in. Hij vatte Vledder bij de arm en drukte hem tegen de gevel van een huis.
‘Wat is er?’
De Cock gebaarde schuin voor zich uit naar de overkant van de gracht. ‘Daar staat een man,’ sprak hij fluisterend.
‘Waar?’
‘In de schaduw van de boom.’
Ze bleven doodstil staan. De man bij de boom bewoog. Het schijnsel van een lantaarnpaal viel over hem heen, wierp een lange schaduw op de straat.
Vledder hijgde. ‘Het is Ferry… de jonge Van Breugelen.’ De Cock kneep zijn lippen op elkaar. ‘Het is een drukke avond voor de familie Van Breugelen,’ zei hij vinnig.
‘Zal ik naar hem toe gaan?’
‘Waarvoor?’
‘Om te vragen wat hij daar doet.’
De Cock grijnsde. ‘Pissen… omdat er geen urinoir in de buurt is.’ Het klonk hard, cynisch. ‘Ik bedoel,’ zei hij milder, ‘ik ken geen wetsartikel dat iemand verbiedt ’s nachts bij een boom te staan.’
Vledder zuchtte. ‘Hij houdt het huis van de jonge Boucharde in de gaten.’
De Cock knikte. ‘Daar lijkt het op. Wat heeft hij hier anders te zoeken?’
Vledder lichtte zijn schouder. ‘Zou hij weten dat Maarten Jan is ontvlucht?’
De Cock keek hem aan.
‘Hoe?’ Hij ademde zwaar. ‘En wat misschien belangrijker is… hoe kent hij zijn bestaan?’
De man bij de boom stak een sigaret op. Een moment waren de gelaatstrekken van de jonge Van Breugelen duidelijk te onderscheiden. Toen viel het beeld weer weg in de schaduw. ‘Een rijkeluiszoontje en een inbreker.’
De Cock knikte. ‘Wat is de relatie?’
Vledder vloekte, zacht, gedempt, maar hartgrondig. ‘Waarom doen die lui hun bek niet open? Waarom zeggen ze niet wat eraan schort? We hebben ze toch alle kans gegeven.’ De Cock snoof. ‘Wie bekent er graag een moord?’
Een tijdlang zwegen ze; staarden naar de vage figuur bij de boom.
Vledder stootte zijn oudere collega in de zij. ‘Hoelang blijven we hier nog staan?’
De Cock leunde met zijn brede rug tegen de muur. ‘Tot er wat gebeurt,’ sprak hij gelaten. ‘Onze vriend staat daar niet voor niets.’ Vrijwel op datzelfde moment naderde vanaf de dichtstbijzijnde brug een jonge vrouw. Ze droeg een lange broek en een slobberig jack. De jonge Van Breugelen stapte uit de schaduw en liep op haar toe. Midden op de straat bleven ze staan. Het blonde haar van de vrouw glansde in het bleke licht van een lantaarn. Vledder verstarde. ‘Ineke Peeters,’ lispelde hij toonloos. De Cock reageerde nauwelijks.
Het tweetal liep naar de brug waarover de jonge vrouw was gekomen en verdween uit hun gezichtsveld.
Vledder gebaarde heftig, emotioneel. ‘Ze neemt hem mee,’ riep hij gedempt. In zijn stem trilde ergernis en verbazing. De Cock knikte traag. ‘Het was een afspraak.’
De jonge rechercheur liep van hem weg. Hij wilde hen na. Maar de oude speurder schudde het hoofd en wenkte hem terug. Hij schoof zijn mouw op en keek op zijn horloge. ‘Geef ze vijf minuten,’ zei hij mat.
Het gezicht van Vledder betrok. Hij kwam loom naderbij, leunde naast De Cock tegen de muur. ‘Ik begrijp er niets meer van,’ zei hij moedeloos. ‘Helemaal niets.’ Hij wuifde voor zich uit. ‘Wat betekent dit allemaal? Welke rol speelt Ineke Peeters?’ De Cock zweeg, antwoordde niet. Toen de vijf minuten waren verstreken, drukte hij zich los van de muur en waggelde verder de gracht op. Vledder volgde.
Bij de blauwstenen stoep van 26A bleven ze staan. De gordijnen waren gesloten, maar daarachter brandde licht.
De Cock nam voorzichtig de stoeptreden en voelde aan de glanzend groene deur. Ze was niet op slot. Behoedzaam drukte hij haar verder open. In het smalle portaaltje bleef hij staan en luisterde. Het geluid van stemmen drong vaag tot hem door, reeksen van klanken, vervormd, onherkenbaar, zonder zin, zonder inhoud. Langs zijn nek streek de hete adem van zijn jonge collega. En dan plots, in een ruwe beweging, stootte hij de deur naar de kamer open en stormde naar binnen, groot, breed, indrukwekkend.
Vledder volgde in zijn kielzog. Toen de brede rug van De Cock hem ruimte bood, rende hij door naar het achterhuis. Zijn pistool glansde in de hand.
De jonge Van Beugelen keek geschrokken op. Hij zag bleek en zijn mondhoeken trilden. Ineke Peeters kwam wild uit haar fauteuil overeind. Ze zwaaide het lange, blonde haar uit haar gezicht. Haar groene ogen flikkerden. ‘Wat komt u hier doen?’ riep ze fel. ‘Wie geeft u het recht hier zo maar binnen te stormen?’ De Cock keek haar aan, negeerde haar vragen. Hij wees naar de jonge Van Breugelen. ‘Wat doet hij hier?’
Ze klemde haar lippen op elkaar.
‘Dat gaat u niets aan.’
De Cock deed een stap dichterbij, dreigend, greep haar aan de schouder vast. ‘Wat doet hij hier?’ herhaalde hij strak, snauwend.
Ze keek naar hem op, een grijns op haar gezicht. ‘Wat doet nou een kerel ’s nachts bij een jonge meid?’
Het klonk verachtelijk, spottend, cynisch. ‘Mag ik er niets bij verdienen?’