17

Mevrouw Van Kolfsschoten zag bleek. Haar onderlip trilde. Vermoeid liet ze zich in haar fauteuil terugvallen.

‘Albert… Albert Vanderbruggen heeft Pieter naar de gevangenis gestuurd.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Gevangenis?’

Mevrouw Van Kolfsschoten sloot even beide ogen.

‘Mijn man zei dat Pieter pure oplichting had gepleegd en dat daardoor de bank voor tienduizenden guldens schade had geleden.’

‘De IJsselsteinse Bank?’

Ze knikte traag.

‘Ik heb dat nooit willen geloven. Op zekere dag vertelde mijn man mij, dat mijn vroegere “vriendje”, zo noemde hij Pieter, een ordinaire oplichter was. Toen ik dat fel bestreed, liet hij mij bescheiden zien die Pieter zou hebben ondertekend. Het waren vervalste eigendomspapieren op basis waarvan de IJsselsteinse Bank aan Pieter leningen had verstrekt.’ Ze zweeg even, verzonken in herinnering. ‘Ik heb mijn man gesmeekt om de zaak in der minne te schikken… om het in godsnaam niet aan de politie door te geven, maar hij lachte gemeen en zei dat ik mijn vrienden vroeger blijkbaar niet zo zorgvuldig koos.’

‘Niet erg tactvol.’

Ze glimlachte droevig.

‘Albert was nooit zo tactvol.’

De Cock trok denkrimpels in zijn voorhoofd.

‘Maar waarom zou uw man Pieter valselijk willen beschuldigen? Dat begrijp ik niet. Wat had dat voor zin?’ Hij keek haar peilend aan. ‘Speelde uw… eh, genegenheid voor Pieter daarbij een rol?’

Mevrouw Van Kolfsschoten trok haar schouders op.

‘Ik had mijn man wel eens van Pieter verteld. Waarom ook niet? Er was niets meer tussen ons. Sinds Pieter met die vrouw was gaan samenwonen, toonde hij weinig belangstelling meer voor mij. Ik heb daar wel eens onder geleden. Ik meen dat ik Pieter nadien nog een- of tweemaal heb ontmoet. Maar dat was puur toeval.’

‘Geen reden dus tot jaloezie?’

Mevrouw Van Kolfsschoten schudde heftig haar hoofd. ‘Absoluut niet. Ik heb daartoe nooit de geringste aanleiding gegeven.’ Ze zweeg even, een wrange glimlach gleed langs haar lippen. ‘Terwijl Albert Vanderbruggen al prostituees bezocht toen we nog geen anderhalf jaar waren getrouwd.’

De Cock negeerde het onderwerp.

‘Ondanks uw smeekbede deed uw man toch aangifte van die vermeende fraude?’

‘Ja.’

‘Wanneer was dat?’

‘Ruim zeven jaar geleden.’

De Cock keek haar nadenkend aan.

‘Had uw echtscheiding iets met de affaire Pieter te maken?’

Ze antwoordde niet, liet haar hoofd iets zakken. Het was alsof ze opnieuw wegzakte in herinneringen.

De Cock drong aan.

‘Had uw echtscheiding met Vanderbruggen iets met de affaire Pieter te maken?’

Mevrouw Van Kolfsschoten keek op en knikte vaag.

‘Het heeft veel tot mijn echtscheiding bijgedragen. Het was… hoe zal ik dat zeggen… medebepalend. Zolang alleen nog voor mij wildvreemde mensen het slachtoffer werden van de kwalijke praktijken van mijn man, viel het te dragen. Het trof mij wel, maar de betrokkenheid was niet zo groot. Eerst toen mijn man Pieter vernederde en vervolgens onschuldig de gevangenis in stuurde, besefte ik hoeveel leed mijn man medemensen aandeed.’

De Cock wreef over zijn brede kin.

‘Kent Marius de affaire Pieter?’

‘Ja.’

‘En.’

‘Marius verafschuwt zijn vader. Daarom heeft hij ook zijn erfdeel afgewezen.’

De Cock knikte nadenkend.

‘Hoeveel gevangenisstraf heeft Pieter gekregen?’

Mevrouw Van Kolfsschoten maakte een hulpeloos gebaartje. ‘Dat weet ik niet. Met al die narigheid rond de echtscheiding is mij dat ontgaan.’

De grijze speurder keek haar peinzend aan. Het raderwerk van zijn denken draaide op volle toeren.

‘Welke officier van justitie,’ vroeg hij plotseling, ‘leidde de strafvervolging?’

Mevrouw Van Kolfsschoten legde haar handen in haar schoot. Berustend. Maar in haar ogen vonkte een kwaadaardig vuur.

‘Jules… Jules Schaaps.’


‘Pieter van Buuren.’

De Cock knikte nadrukkelijk.

‘Dat moet hem zijn… de man die de dodelijke bedreigingen uitsprak.’

Vledder schoof op zijn stoel heen en weer.

‘De moordenaar?’

De grijze speurder antwoordde niet direct. Hij staarde enige tijd nadenkend voor zich uit. Zijn brede gezicht lag in een ernstige plooi. De jongste ontwikkelingen hadden zijn gedachtestroom op drift gebracht. Hij was er zich opeens pijnlijk van bewust dat het onderzoek in een beslissende fase was gekomen.

‘Pieter van Buuren,’ begon hij voorzichtig, ‘past in feite volkomen in het beeld dat ik mij van de moordenaar heb gevormd. Een man met een passie, een innerlijke gedrevenheid, voortgestuwd door een onverteerde haat. Toen mevrouw Van Kolfsschoten vertelde dat Jean-Paul Devoordere een studievriend van hem was, dat zij beiden aan de Technische Hogeschool in Delft hadden gestudeerd… was ik bijna overtuigd.’

Vledder keek hem verwonderd aan.

‘Bijna?’ vroeg hij ongelovig. ‘Hij moet het zijn. Het kan bijna niet anders. Zoals je zei: hij was de man die de dodelijke bedreigingen uitte… zowel ten aanzien van Vanderbruggen als ten aanzien van Devoordere. Hij heeft beide mannen goed gekend en… wat belangrijk is… hij heeft een motief.’

De Cock zwaaide afwerend.

‘Ten aanzien van Vanderbruggen.’

‘Wat bedoel je?’

De Cock gebaarde met zijn handpalmen naar voren.

‘Volgens mevrouw Van Kolfsschoten had haar man, de bankier Vanderbruggen, vervalst bewijsmateriaal geproduceerd op basis waarvan Pieter van Buuren naar de gevangenis werd gezonden. Hieruit volgt nog geen motief voor de moord op Jean-Paul Devoordere.’

Vledder sloeg met zijn vuist op zijn bureau.

‘Er was een relatie, een enge relatie. Devoordere noemde hem gewoon Pieter.’

De Cock grijnsde.

‘Een man, die geen lef had om hem van kant te maken.’ Vledder kwam overeind. Zijn gezicht zag rood.

‘Dat was zeven jaar geleden. Toen was er nog geen veroordeling geweest… toen had Pieter van Buuren nog geen gevangenisstraf ondergaan.’

De Cock glimlachte fijntjes. De emoties van zijn jonge collega bevielen hem.

‘Het lijkt mij zinvol,’ sprak hij kalm, ‘dat wij eerst uitgebreide inlichtingen over Pieter van Buuren inwinnen. Voorlopig weten we van hem niet veel meer dan zijn naam. Zijn verblijfplaats is nog een raadsel.’ Hij zweeg even, wreef zich nadenkend achter in zijn nek. Plotseling keek hij op en strekte zijn rechterhand met uitgestoken wijsvinger naar Vledder uit. ‘Jij bent toch met Blonde Henny en de jonge Jean-Baptiste Devoordere naar onze Herkenningsdienst gegaan? Daar zijn toch aan beiden foto’s getoond?’

‘Ja.’

‘En de man die zij bedoelden, zat volgens hen niet in de collectie?’

De jonge rechercheur keek hem verschrikt aan.

‘Je hebt gelijk. Je hebt volkomen gelijk. Hij had erbij moeten zijn. Als die Pieter van Buuren inderdaad in de gevangenis heeft gezeten, dan moet de Herkenningsdienst aan het hoofdbureau een foto van hem hebben.’

De Cock knikte.

‘Het kan natuurlijk zijn dat onze Pieter van Buuren in de loop der jaren zozeer is veranderd, dat Jean-Baptiste en Blonde Henny hem niet meer van de foto herkenden.’

Hij gebaarde achteloos.

‘Maar dat is een probleem van latere zorg. We kunnen hem altijd nog in persoon confronteren… als het zover is. Vooreerst lijkt het mij zaak hem zo snel mogelijk op te sporen. Voor er een derde slachtoffer valt.’

De mond van de jonge rechercheur viel open.

‘Een derde slachtoffer?’

De Cock zuchtte diep.

‘Jules Ronald Schaaps.’


Commissaris Buitendam wuifde met een slanke hand.

‘Ik had toch graag dat je dit keer even ging zitten, De Cock.’ Zijn stem klonk ernstig, maar had toch een vriendelijke ondertoon. ‘Ik heb vanmorgen een uitgebreid onderhoud met onze officier van justitie gehad… zoals beloofd.’ Hij aarzelde even. ‘Meester Schaaps maakte op mij een verslagen indruk. Vooral toen ik jouw zienswijze… jouw beschuldigingen uitsprak. Ik moet je echter eerlijk bekennen, dat ik tijdens ons gesprek niet de indruk heb gekregen dat Schaaps volkomen openhartig was. Hij zei dat hij tijd nodig had voor overleg… dat hij zijn definitieve standpunt op een later tijdstip bekend zou maken. Tot zolang gaf hij jou volkomen carte blanche.’

De Cock keek zijn politiechef verbijsterd aan.

‘Carte blanche?’ vroeg hij ongelovig.

Commissaris Buitendam knikte nadrukkelijk.

‘Je kunt met je onderzoek ongehinderd verdergaan… ook al zouden daarbij bepaalde zaken aan het licht komen, die de persoon van de officier van justitie ernstig zouden belasten.’

‘Kan dat?’

Commissaris Buitendam maakte een misnoegd gebaartje.

‘Dat heb ik hem uiteraard niet gevraagd. In het kader van ons gesprek vond ik dat niet relevant. Maar gezien zijn houding moeten onthullingen niet uitgesloten worden geacht.’

De Cock wond zich op.

‘Waarom geeft hij geen volledige opening van zaken? Dat is voor alle partijen toch het beste?’

Commissaris Buitendam trok zijn schouders iets op.

‘Ik denk dat hij zich eerst over zijn eigen positie wil beraden.’

De Cock schoof wat ongeduldig een stoel bij.

‘Heeft meester Schaaps aan Carla van Heeteren de opdracht gegeven om niet naar haar flat te gaan? Heeft hij Jean-Paul Devoordere zijn pistool gegeven? Kent hij de moordenaar?’

‘Ik heb op die vragen geen antwoord gekregen. Ik heb ze ook niet zo impliciet gesteld. Ik heb echter de indruk gekregen dat Schaaps zeer ernstig in deze moordzaak is verwikkeld. Jouw inzichten zijn juist, De Cock.’ De commissaris glimlachte wat vermoeid. ‘En dat zal je niet verbazen.’

De grijze speurder kon een grijns van voldoening niet onderdrukken.

‘Wat betekent… carte blanche?’

Commissaris Buitendam zocht tussen de bescheiden op zijn bureau.

‘Ik heb hier een verklaring, door meester Schaaps persoonlijk ondertekend, dat verder al jouw handelingen in dit onderzoek bij voorbaat zijn fiat hebben.’

De Cock snoof.

‘Dat is nogal wat.’

Buitendam overhandigde hem het stuk. Hij deed het met duidelijke tegenzin.

‘Ik hoop, De Cock,’ sprak hij bewogen, ‘dat je er een gepast gebruik van zult maken.’

De Cock stond op. In zijn hart gloorde iets van triomf. Hij bedwong een opkomende bekoring om het onderhoud met een spottende opmerking te besluiten. Met een vrolijke twinkeling in zijn ogen draaide hij zich om en liep de kamer uit. Met de deur in zijn hand keek hij naar Buitendam achter zijn bureau. De commissaris, vond hij, zat er zielig bij.


Opgetogen tippelde De Cock de grote recherchekamer binnen. Het leek alsof zijn kuiten en voeten nieuwe impulsen hadden gekregen. Met een haast verende tred zweefde hij naar het bureau van Vledder.

‘Kom, m’n jong,’ riep hij enthousiast, ‘we gaan op pad. Schaaps is overstag gegaan. Hij heeft min of meer toegegeven dat hij bij die moordaffaire is betrokken.’ Hij zwaaide met de verklaring die hij van commissaris Buitendam had gekregen. ‘Ik heb van hem carte blanche. Ons staat nu niets meer in de weg om Pieter van Buuren aan te pakken. Hoever ben je? Heb je al wat inlichtingen ingewon…’ Hij stokte plotseling. Met zijn hoofd iets schuin monsterde hij de droevige uitdrukking op het gezicht van de jonge rechercheur. ‘Is… eh, is er wat?’ vroeg hij onzeker.

Vledder liet zijn hoofd iets zakken. Met de rug van zijn hand wreef hij langs zijn droge lippen.

‘Er valt niets meer aan te pakken.’

De Cock keek hem verward aan. ‘Wat bedoel je?’

Het gezicht van de jonge rechercheur zag bleek.

‘Pieter van Buuren… Pieter van Buuren is dood.’

De Cock greep verschrikt naar zijn hoofd.

‘Dood?’

Vledder slikte.

‘Hij is ruim vier maanden geleden in het penitentiair ziekenhuis van het gevangeniswezen in Scheveningen aan een slopende ziekte overleden.{Na hun dood worden de gegevens van verdachte personen, zoals foto’s, vingerafdrukken en antecedenten, uit de politiesystemen genomen.}

Загрузка...