Albert Cornelis Baantjer De Cock en een dodelijk rendez-vous

1

Rechercheur De Cock van het aloude politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat wierp met een theatraal gebaar van opluchting, gepaard aan tevredenheid, een lijvig dossier in de lade van zijn bureau. Daarna leunde hij in zijn stoel achterover. De oude rechercheur voelde zich loom, vermoeid, maar uiterst voldaan. Hij had dagen achtereen gewerkt aan een omvangrijke fraudezaak met een reeks sluwe heren in dure driedelige kostuums. Het had veel van zijn geduld, energie en intelligentie gevergd.

Boven zijn hoofd zoemde vertrouwd een defecte tl-buis en buiten op straat zong een dronken sloeber lallend een droevig lied over een verloren liefde.

De grijze speurder keek op de klok boven de toegangsdeur van de grote recherchekamer. Het was kwart voor elf en om elf uur liep zijn dienst af.

Hij blikte naar zijn jonge collega en trouwe hulp Dick Vledder, die zijn rappe vingers over de toetsen van zijn elektronische schrijfmachine liet dansen. Op zijn brede gezicht lag een milde grijns.

‘Morgen verder.’

De jonge rechercheur liet zijn vingers rusten en schoof de machine van zich af.

‘De officier van justitie wilde nog een nader rapport over ons slotakkoord bij die oude loods aan de Rigakade. Hij vroeg zich af of wij vooraf wel alle consequenties van ons optreden hadden overwogen.’[1]

De Cock snoof.

‘Wat heb je geschreven… dat wij ons als stierenvechters hebben gedragen?’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Het wordt een keurig rapport,’ sprak hij lijzig. ‘Een rapport waaruit blijkt dat de grote zorgvuldigheid die wij bij de uitvoering hebben betracht, onomstotelijk vaststaat.’

De Cock trok een grijns. ‘Alles op ambtseed.’

‘Uiteraard.’

De Cock spreidde zijn handen. ‘Ik had gehoopt dat wij na het omvangrijke onderzoek van de parlementaire enquêtecommissie Opsporingsmethoden onder leiding van de heer Van Traa, wat meer armslag zouden krijgen… meer mogelijkheden en middelen om ons werk goed te doen.’

De oude rechercheur schudde zijn hoofd. ‘Er is geen snars veranderd. We hebben nog steeds hetzelfde geleuter.’

Vledder keek hem verwonderd aan.

‘Zo’n officier van justitie mag ons toch wel vragen stellen?’

De Cock knikte.

‘Zeker mag hij dat. Ik wilde alleen dat hij zelf eens initiatieven durfde te nemen en zelf onderzoeken ging leiden. Maar er is nog nooit een officier van justitie geweest die mij heeft gezegd hoe ik een zaak moet oplossen.’

Vledder lachte.

‘Ik ben blij,’ grapte hij, ‘dat een officier van justitie dat niet doet. Als hij zich werkelijk met onze onderzoeken zou gaan bemoeien, werd er geen zaak meer opgelost.’

‘Je hebt gelijk,’ sprak De Cock berustend. ‘Ze zouden ons maar voor de voeten lopen.’

De oude rechercheur zweeg even.

‘Maar volgens ons Wetboek van Strafvordering,’ ging hij peinzend verder, ‘is de officier van justitie wel degelijk de opsporingsambtenaar bij uitnemendheid. Zo wordt hij ook genoemd. Naar de wet is hij de grote onbetwistbare leider van het opsporingsonderzoek in strafzaken.’

De grijze rechercheur grinnikte.

‘Wat komt er in de praktijk van die uit-ne-mend-heid terecht?’

Vledder trok zijn schouders op.

‘Niet veel,’ sprak hij gniffelend. ‘Ik ben die “uitnemende man van de opsporing” bij onze onderzoeken nog nooit daadwerkelijk tegengekomen.’

De Cock knikte.

‘Precies. Wel achteraf… als de zaak is geklaard. Dat zie je nu. Omdat hij bij de behandeling van onze laatste moordzaak bang is voor lastige vragen van de verdediging, laat hij jou een aanvullend rapport maken… om zich bij voorbaat in te dekken.’

Vledder tuitte zijn lippen.

‘Hij wil goed geïnformeerd zijn.’

De Cock lachte schamper.

‘Wil hij dat?’ vroeg hij met een zweem van ongeloof. ‘Ik zat tijdens de getuigenverhoren van de enquêtecommissie soms met kromme tenen bij de televisie. Het was gewoon gênant om te zien hoe onze hoogste gezagsdragers schurend op hun stoel zich in allerlei bochten wrongen om hun verantwoordelijkheid te ontlopen. Niemand wist iets… nooit had iemand hen wat verteld. Autoritaire draaikonten heb ik ze genoemd.’

Vledder keek hem hoofdschuddend aan.

‘Zolang ik je ken foeter je op justitie. Het Openbaar Ministerie heeft nooit jouw liefde gehad.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘De meeste frustratie bij de politie ligt bij justitie.’ Hij zuchtte omstandig. ‘En dat zal vermoedelijk wel altijd zo blijven.’

Vledder plukte aan het puntje van zijn neus.

‘Het verbaast mij dat jij nooit bent opgeroepen om voor de enquêtecommissie te verschijnen.’

De Cock keek hem verrast aan.

‘Ik?’

Vledder knikte.

‘Ongeoorloofde opsporingsmethoden… verboden inkijkoperaties met gebruikmaking van het apparaatje van Handige Henkie… uitlokking tot moord om moordenaars te ontmaskeren. Jij hebt je nooit zo strak aan de wet gehouden.’

Het gezicht van De Cock betrok.

‘Ik heb nooit iets gedaan,’ sprak hij ernstig, ‘dat ik niet met mijn geweten kon verantwoorden. Ik ben er ook nooit een stuiver wijzer…’

Er werd op de deur van de recherchekamer geklopt en Vledder riep: ‘Binnen!’

De deur gleed langzaam open en in de deuropening verscheen de gestalte van een korte, stevig gebouwde jonge vrouw. De Cock schatte haar op achter in de twintig. Ze had kortgeknipt donkerblond haar en was manlijk gekleed in een lichtblauwe spijkerbroek, waarop een donkerblauw, iets getailleerd colbert. Met grote passen stapte ze naderbij.

De Cock kwam uit zijn stoel overeind. Toen de vrouw pal voor hem stond, maakte hij voor haar een lichte buiging.

‘Waarmee kan ik u van dienst zijn?’ sprak hij onderdanig.

Ze keek hem schuins aan.

‘U bent rechercheur De Cock?’

‘Dat ben ik. De Cock met ceeooceekaa.’

Er speelde een glimlach om haar lippen.

‘Men zei dat u zo zou reageren.’

‘Wie is men?’

Ze schudde haar hoofd.

‘Dat doet er niet toe,’ sprak ze ontwijkend. ‘Kan ik u spreken?’

De Cock gebaarde naar de stoel naast zijn bureau.

‘Neemt u plaats.’

Ze draaide de stoel iets meer naar hem toe, ging zitten en vouwde haar handen op haar schoot.

De Cock nam ruim de tijd om haar nauwkeurig in zich op te nemen. Ze had, zo constateerde hij, mooie diepblauwe ogen en een fraai gevormde mond, waarvan de mondhoeken iets omhoog krulden. In haar linkerwang zat een kuiltje. Er was geen spoor van make-up.

‘Wie bent u?’ vroeg hij vriendelijk.

‘Lorette… Lorette de Jong.’

‘Wie heeft u naar mij gestuurd?’

Lorette de Jong schudde haar hoofd.

‘Niemand.’

‘U vroeg naar mij… kende mijn naam.’

‘U hebt een reputatie opgebouwd,’ antwoordde Lorette. ‘Men zegt dat u de verhalen van mensen altijd serieus neemt.’

De Cock nam glimlachend achter zijn bureau plaats.

‘Ik moet dus uw verhaal serieus nemen?’ reageerde hij vrolijk.

‘Dat verwacht ik.’

De Cock keek haar bemoedigend aan. ‘Ik luister.’

Lorette de Jong verschoof iets op haar stoel.

Ik… eh,’ begon ze aarzelend, ‘ik heb een vriendin… Juliëtte… Juliëtte Dupuitrain. Ze vindt Juliëtte geen mooie naam. Daarom laat ze zich Charmaine noemen.’

‘Ik vind Charmaine ook mooier.’

Lorette de Jong negeerde de opmerking.

‘Charmaine en ik wonen samen op een flatje… bij de Beemster, in Purmerend, aan de Burgemeester Kooimanweg.’

Ze zweeg even.

‘Ik maak mij zorgen.’

De Cock keek haar onderzoekend aan. ‘Om wie… wat?’

‘Om Charmaine.’

‘Waarom?’

Lorette de Jong zuchtte diep. ‘Ik ben bang dat haar iets zal overkomen.’

De Cock duimde over zijn schouder. ‘U woont in Purmerend. Waarom gaat u met uw zorgen niet naar de plaatselijke politie?’

Lorette de Jong schudde haar hoofd. ‘Het gebeurt niet in Purmerend.’

‘Wat?’

‘Waar ik bang voor ben!’ riep Lorette geëmotioneerd. ‘Charmaine zit op de Wallen.’

De Cock kneep zijn ogen half dicht.

Lorette de Jong liet haar hoofd iets zakken.

‘Charmaine zat al op de Wallen toen ik haar twee jaar geleden op een vakantiereisje leerde kennen. Het was liefde op het eerste gezicht. Ik heb al vaak gezegd dat ze met dat vieze gedoe moest stoppen. Maar dat wil ze niet. Ze heeft schulden. Die wil ze eerst aflossen. Ze zegt dat haar dat als prostituee beter lukt dan als…’

De Cock onderbrak haar. ‘Charmaine Dupuitrain… een vreemde naam. Heeft ze de Nederlandse nationaliteit?’

Lorette de Jong knikte. ‘Ze is van Franse afkomst… hugenoten.’

‘Wat heeft ze voor schulden?’

‘Charmaine heeft een gedeelte van een pandje gekocht. Horizontaal eigendom noemen ze dat.’

‘Met hypotheek?’

Lorette de Jong keek bedenkelijk.

‘Geen hypotheek… dat kon niet… geloof ik. Ze heeft gewoon geld van iemand geleend.’

De Cock knikte begrijpend. ‘Met een hoge rente?’

‘Dat vermoed ik. Charmaine wil nooit over haar schulden praten. Dat is taboe. Maar ik vermoed dat ze een gevangene is.’

‘Een gevangene van haar schulden?’

‘Dat denk ik. Iemand houdt haar financieel in een wurgende greep.’

‘Waar is dat… eh, dat horizontaal eigendom van haar?’

‘Op de Achterburgwal… nummer 1017.’

De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

‘Nummer 1017? Dat was De Veilige Haven… vroeger een hotelletje. Dat is opgesplitst en er werd een hoerenpandje van gemaakt.’

Lorette de Jong trok haar schouders op. ‘Ik kom er nooit. Charmaine wil niet dat ik haar op haar werkplek opzoek. Ik ken de Wallen in feite alleen maar van horen zeggen.’

De Cock glimlachte.

‘Zo gevaarlijk is het beroep van prostituee niet,’ sprak hij geruststellend, ‘dat u zich daarover zorgen behoeft te maken.’

Lorette de Jong boog zich iets naar hem toe. ‘Ik ben niet bang,’ sprak ze hoofdschuddend, ‘dat haar als hoer iets zal overkomen.’

De Cock keek haar verwonderd aan. ‘Hoe dan wel?’

De vrouw greep met beide handen naar haar hoofd.

‘Het is… eh, het is zo moeilijk om het uit te leggen.’

In haar stem trilde wanhoop. ‘Charmaine weet niet dat ik hier ben. Dat mag ze ook nooit horen. Ze zou het mij nooit vergeven dat ik de recherche heb ingeschakeld. Maar Charmaine is bang. Dat merk ik aan alles. Ze is ervan overtuigd dat die vent haar vandaag of morgen iets aandoet.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wat voor een vent?’

Lorette de Jong ademde diep. ‘Zo’n dag of tien geleden,’ sprak ze geduldig, ‘was er op een avond plotseling een man op de Achterburgwal, die belangstelling voor haar had.’

‘Als prostituee?’

Lorette de Jong trok een pijnlijk gezicht.

‘Dat is juist zo vreemd. Hij begluurde haar avond aan avond… stond aan de wallenkant van de gracht achter een boom naar haar te kijken. Soms kwam hij wat dichter bij haar raam, maar nooit lang. Steeds nam hij zijn plek achter die boom weer in. Charmaine kan dat niet verdragen. Ze wordt er gek van.’

‘Geen hengst?’

‘Wat is een hengst?’

De Cock grinnikte. ‘Zo noemen de hoeren een man die steeds kijkt, maar nooit koopt.’

Lorette de Jong schudde haar hoofd. ‘Ik heb Charmaine nooit het woord “hengst” horen gebruiken.’

‘Vergeeft u mij mijn interruptie,’ sprak De Cock verontschuldigend. ‘Gaat u verder.’

Lorette de Jong friemelde nerveus aan een knoop van haar colbert. ‘Gisteravond, toen ze pas een klant had uitgelaten, kwam hij achter die boom vandaan, liep naar haar toe en vroeg wat het kostte. Charmaine durfde hem niet te weigeren. Ze vroeg de gebruikelijke prijs. Hij ging met haar mee naar binnen en betaalde.’

Ze stokte.

De Cock keek haar vragend aan.

‘En?’

‘Niets.’

‘Wat bedoelt u met niets?’

Lorette de Jong slikte.

‘Hij keek even rond, streek met de toppen van zijn vingers langs haar slanke hals en liep toen de deur weer uit.’

‘Zonder van haar diensten als prostituee gebruik te maken?’ vroeg De Cock ongelovig.

Lorette de Jong schudde haar hoofd.

‘Hij deed niets, wilde niets. Charmaine stond te rillen als een riet. Toen hij weg was durfde ze niet verder te werken. Ze heeft de boel direct gesloten en is naar huis gekomen.’

‘Heeft ze hem nadien nog gezien?’

Lorette de Jong knikte traag. ‘Ze belde mij vanavond op… doodzenuwachtig. “Hij staat er weer,” zei ze, “achter de boom.” Ik heb mij toen onmiddellijk aangekleed en ben in Purmerend-Overwhere op de trein gestapt.’

‘Om mij dit alles te vertellen.’

‘Precies.’

‘Heeft Charmaine u een beschrijving… een signalement van die man gegeven?’

Lorette de Jong tastte in een binnenzak van haar colbert naar een notitie.

‘Ik heb het thuis opgeschreven.’ Ze vouwde het briefje met bevende vingers open. ‘Niet groot,’ las ze hardop, ‘ongeveer mijn lengte. Hij heeft zwart haar, donkere ogen en heeft een brede snor, zoals Turkse mannen die wel dragen. Op de rug van zijn rechterhand heeft hij een tatoeage in de vorm van een zonnetje. Charmaine zag die tatoeage toen de man geld uit zijn portefeuille pakte om haar te betalen.’

‘Nederlander?’

‘Hij heeft alleen gezegd “Wat kost het?” en daar kon Charmaine niets uit opmaken.’

De Cock kwam uit zijn stoel overeind. Lorette de Jong keek met een angstige blik naar hem op.

‘Wat gaat u doen?’

De Cock glimlachte.

‘Wat u van mij verwachtte… uw verhaal serieus nemen.’


Ze slenterden vanuit de Warmoesstraat naar de Lange Niezel. Het was er druk. Uit de cafés dreunden flarden muziek. Voor het sekstheater stonden mannen in de rij. Aan het einde van de Lange Niezel gingen ze rechtsaf de Achterburgwal op. Een leger van behoeftigen drentelde langs de etalages met schaars geklede vrouwen in barmhartig rood licht.

Vledder staarde nors voor zich uit.

‘Dat jij vanavond nog wilt gaan kijken.’

Het klonk als een verwijt.

De Cock keek hem van terzijde aan.

‘Waarom niet? Het is toch een kleine moeite om eens een babbeltje met die glurende man te maken?’

‘Een stom verhaal,’ morde Vledder. ‘Als een hoer niet kan verdragen dat een man naar haar kijkt, dan moet ze niet achter het raam gaan zitten.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Er is wel degelijk wat aan de hand. Die Lorette de Jong komt niet laat in de avond nog vanuit Purmerend naar Amsterdam om ons fabeltjes te vertellen. Haar laatste trein is weg. Ze moet met een taxi naar huis.’

‘Er is toch niets gebeurd,’ gromde Vledder. ‘Inbeelding… louter inbeelding. Die Lorette de Jong is alleen bang dat ze haar liefje kwijtraakt.’

‘Die man keek, betaalde en deed niets,’ merkte De Cock op.

Vledder grinnikte vreugdeloos.

‘Misschien is die Charmaine wel een oerlelijk wijf. Toen die man haar van dichtbij zag, schrok hij en verging hem de lust.’

De Cock reageerde niet.

Voor nummer 1017 bleef hij staan en bekeek het pand aandachtig. De gevel van het oude hotelletje De Veilige Haven was grondig veranderd. Hij ontdekte meerdere ingangen en de ramen waren vergroot.

De gordijnen van het peeskamertje[2] gelijkstraats waren dicht en het licht was uit. De oude rechercheur draaide zich half om en keek naar de boom aan de wallenkant van de gracht. Er was geen man met een snor. Hij liep naar de toegangsdeur van het peeskamertje en voelde aan de klink.

Tot zijn verwondering was die niet op slot. Hij duwde de deur met zijn schouder verder open en ging naar binnen.

Vledder volgde.

De Cock pakte zijn zaklantaarn uit de steekzak van zijn regenjas en liet het ovaal van licht door het kamertje dwalen. Ineens schokte hij. Op de vloer, naast het met een geruite plaid afgedekte peesbed lag het lichaam van een jonge vrouw. De oude rechercheur bukte bij haar neer en bekeek haar lange slanke hals.

Vledder boog zich over hem heen. De hete adem van zijn jonge collega kriebelde in zijn nek.

‘Dood?’

De Cock knikte. ‘Gewurgd.’

Загрузка...