De Cock had moeie voeten.
Met een van pijn vertrokken gezicht tilde hij zijn benen omhoog en legde ze heel voorzichtig op zijn bureau. Het was daarbij alsof duizenden kleine duiveltjes met even zovele spelden in zijn kuiten prikten. Het was een slecht teken, wist hij. Telkens wanneer de zaken niet naar wens verliepen, wanneer hij het gevoel had steeds verder van de oplossing weg te drijven, kroop de vermoeidheid in zijn voeten en speelden geniepige duiveltjes hun sadistisch spel.
Wat hem het meest benauwde, was het onheilspellende gevoel dat het nog niet was afgelopen, dat er nog meerdere soortgelijke moorden zouden worden gepleegd. Hoewel hij het rationeel niet kon onderbouwen, bleef dat gevoel hem beheersen.
Vledder keek hem bezorgd aan. Hij kende het beruchte kwaaltje van zijn oudere collega.
‘Is het weer zover?’
De Cock knikte. ‘“Het is psychisch,” zegt Jan van Keulen.’
‘Wie is Jan van Keulen?’
‘Mijn huisarts. Ik heb uitgelegd wanneer ik die pijn voel. Volgens hem vormen mijn voeten een soort barometer, die de stand van het onderzoek aangeeft.’ Hij grijnsde. ‘En dat is niet bepaald zonnig.’
Met duim en wijsvinger kneep De Cock even stevig in zijn kuiten. Soms hielp het. Hij keek op.
‘Hoe was de herkenning op Westgaarde?’
‘Rustig. Dokter Rusteloos had de uitstekende tong van Albertus van Zoggel weggewerkt. Het slachtoffer lag er redelijk ontspannen bij… niet zo gruwelijk meer.’
‘En moeder Van Zoggel?’
Vledder glimlachte.
‘Ze gedroeg zich heel dapper… leek onbewogen. Maar plotseling boog ze zich ver naar hem toe tot pal bij zijn oor. Ik was bang dat ze hem zou aanraken… omhelzen. Maar dat deed ze niet. Ze fluisterde heel zacht… alsof het alleen voor hem bestemd was: “Rotjoch, ik had je voorspeld dat het zo zou aflopen.”’
De Cock staarde even peinzend voor zich uit. Hij had in zijn lange rechercheleven veel moeders van slechte zonen ontmoet en hun verdriet geproefd.
‘Hoe heb je het vervoer geregeld?’ vroeg hij na een poosje.
‘Met Ben Kreuger. Toen ik hem de naam van het slachtoffer noemde, heeft hij met het hoofdbureau gebeld. De vingerafdrukken van Albertus van Zoggel zaten al in de collectie. Hij heeft moeder Van Zoggel en Sylvia van Rosmalen naar huis gebracht. De dactyloscoop had nog plaats genoeg in zijn wagen.’
‘Leverde de sectie nog bijzonderheden?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Het gebruikelijke beeld bij een verwurging,’ antwoordde hij achteloos. ‘Volgens dokter Rusteloos zou Albertus van Zoggel toch niet oud zijn geworden. Hij had een ernstige hartafwijking.’
De Cock glimlachte.
‘Dat wist zijn moordenaar niet.’
De oude rechercheur wreef nog eens over zijn pijnlijke kuiten. ‘Ik was vanmorgen diep teleurgesteld toen ik in het voormalige peeskamertje van Charmaine Dupuitrain het lijk van Charles van Milschot aantrof.’
Vledder knikte.
‘Dat begrijp ik.’
De Cock trok zijn gezicht strak.
‘Dat was het laatste wat ik had verwacht. Ik had gehoopt juist via hem tot de oplossing van de moord op Albertus van Zoggel te komen.’
Vledder fronste zijn wenkbrauwen.
‘Witte Gijssie had het over een stuk elektriciteitsdraad. Had Charles van Milschot ook een stuk elektriciteitsdraad om zijn nek?’
De Cock antwoordde niet direct. Voorzichtig tilde hij zijn benen van de punt van zijn bureau en liet ze zakken. De prikkende pijnscheuten trokken langzaam weg.
‘Exact hetzelfde witte dunne elektriciteitsdraad. Ik heb nog overdacht of wij er iets mee konden doen… merk, fabrikaat. Maar dat draad komt zo veelvuldig voor dat het de moeite niet loont. In ieder geval dragen de beide moorden dezelfde signatuur… zijn beslist door dezelfde dader gepleegd.’
Vledder grinnikte vreugdeloos.
‘Wat hadden die twee in dat kleine peeskamertje te zoeken?’
De Cock zuchtte.
‘Dat heb ik mij ook afgevraagd. Waarom trok Charles van Milschot gisteravond naar hetzelfde kamertje waar Albertus van Zoggel werd vermoord? Ik heb het bed opzij gehaald, alle wanden afgeklopt, maar ik heb niets kunnen vinden.’
‘Misschien heeft Sylvia van Rosmalen hem het kamertje op de Achterburgwal aangewezen?’
‘Dat is een mogelijkheid. Maar dan nog blijft de vraag: wat hadden ze daar te zoeken?’
‘Als wij gisteravond even sneller waren geweest,’ sprak Vledder spijtig, ‘iets eerder in De Rode Leeuw waren gekomen, dan hadden wij zijn dood wellicht nog kunnen voorkomen.’
De jonge rechercheur maakte een wrevelig gebaar.
‘Ik vind die Charles van Milschot toch een vreemde vent. Hij past er niet in.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Zowel Albertus van Zoggel als de ons nog onbekende Hendrik Noorddijk hebben een crimineel verleden. Van Charles van Milschot is ons dat niet gebleken. Hij leek mij ook een man van een ander kaliber… een andere afkomst… uit een ander milieu. Hij had een beschaafd taalgebruik.’
De Cock glimlachte.
‘Met Albertus van Zoggel hebben wij nog nooit gesproken en Hendrik Noorddijk kennen we nog niet.’ Hij gniffelde. ‘Van Charles van Milschot vermeldt mijn conduitestaat: de slechtste inbreker die ik in mijn hele carrière heb ontmoet.’
Vledder keek hem niet-begrijpend aan.
‘Inbreker?’
De Cock knikte.
‘De wijze waarop hij met een groot model schroevendraaier de gammele deur van het peeskamertje had geforceerd, getuigt niet van vakmanschap. De sponningen waren totaal versplinterd.’
Vledder sloeg zijn rechterhand voor zijn mond.
‘Ik ben wat vergeten.’
De jonge rechercheur trok een klein model breekijzer en een koperen houdertje met uitschuifbaar een keur van stalen sleutelbaarden.
‘Dat had Albertus van Zoggel bij zich. Dat breekijzertje stak heel geraffineerd in een hoesje aan de binnenzijde van zijn broekspijp.’
De Cock boog zich voorover en greep de koperen houder van het bureau van Vledder. Hij bekeek het met een glimlach.
‘Dit komt mij bekend voor.’
Vledder lachte.
‘Het is precies zo’n ding als dat apparaatje dat jij langgeleden van jouw vriend en ex-inbreker Handige Henkie hebt gekregen.’
De Cock legde de houder voor zich neer.
‘Vroeger had vrijwel iedere inbreker die een vakman was zo’n apparaatje op zak. Het behoorde met een breekijzertje tot hun vaste uitrusting.’
Vledder keek hem onderzoekend aan.
‘Jij denkt dat Albertus van Zoggel zo’n vakman was?’
De Cock knikte.
‘We hebben de vorige keer geen spoor van braak gevonden. De vondst van dit apparaatje lost de moord op Charmaine Dupuitrain volledig op. Albertus van Zoggel zal er de deur van haar peeskamertje mee hebben geopend en eenmaal binnen werd hij door haar verrast.’
‘Ze begon te gillen…’
De Cock knikte.
‘…en werd een ongewild slachtoffer.’
Ze reden met hun Golf van de steiger achter het bureau weg. Het regende weer een beetje, vies, miezerig. De Cock grijnsde. ‘O land van mest en mist,’ declameerde hij, ‘van vuile koude regen, doorsijpeld stukske grond, vol kille…’
Vledder onderbrak hem.
‘Waarom wil je weer naar de Lindengracht?’
De Cock drong het vers van De Génestet uit zijn gedachten.
‘Ik wil zien,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘hoe moeder Van Zoggel en ook hoe Sylvia van Rosmalen op de dood van Charles van Milschot reageren… Hoe het afscheid bij De Roode Leeuw verliep… Of Sylvia van Rosmalen inderdaad het kamertje op de Achterburgwal aan Charles van Milschot heeft gewezen.’
‘Dat zal weinig nieuws brengen.’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Misschien ligt bij die twee de sleutel tot Hendrik Noorddijk. Hij is volgens mij nog de enige die het motief van de moorden kan verklaren.’
‘En de identiteit van de vierde man kent.’
De Cock knikte.
‘Waar ligt het verband tussen het rendez-vous in Amsterdam en het vunzige peeskamertje van Charmaine Dupuitrain?’ De oude rechercheur maakte een theatraal gebaar. ‘Jij mag het zeggen.’
Vledder schonk hem een moede glimlach.
‘Ik weet het niet,’ reageerde hij timide. ‘Ik begrijp er nog niets van. En wij komen ook geen steek verder. Mijn naspeuringen hebben tot nu toe niets opgeleverd. Ik heb stad en land afgebeld. Buiten zijn strafblad weet niemand iets van Hendrik Noorddijk. Ook Charles van Milschot blijft een duister boek.’ Hij zweeg even. ‘Zat er nog wat in dat valies?’
De Cock grinnikte.
‘Een slordig opgevouwen pyjama… een catalogus met ringen, armbanden, halskettingen en oorbellen en een halfvolle fles whisky.’
‘Van welke firma was de catalogus?’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Het schutblad ontbrak.’
In de kleine huiskamer aan de Lindengracht zaten ze met z’n vieren aan tafel. Vledder was tegenover Sylvia van Rosmalen gaan zitten en De Cock tegenover mevrouw Van Zoggel. De vaas met bloemen was door de oude rechercheur van de tafel naar het dressoir verhuisd. Het belemmerde zijn uitzicht op mevrouw Van Zoggel. Op haar lieve ronde gezicht ontdekte hij een trek van verbazing.
‘Ik heb in zo’n korte tijd nog nooit zo veel politie over de vloer gehad,’ sprak ze verward. ‘Ik dacht dat ik het na vanmorgen wel had gehad.’
De Cock glimlachte. ‘Ik heb van mijn collega gehoord dat u zich vanmorgen voorbeeldig heeft gedragen.’
Mevrouw Van Zoggel trok haar schouders iets op.
‘De dood van Bertus zegt mij niet zoveel,’ sprak ze bitter. ‘Voor mij was hij al jaren geleden gestorven.’
Ze zweeg even en streek met haar hand over het pluchen tafelkleed. ‘Wanneer wordt hij begraven?’
‘Morgen of overmorgen.’
‘Waar?’
‘Dat weet ik nog niet.’
Mevrouw Van Zoggel schudde haar hoofd.
‘Niet op Sint-Barbara,’ sprak ze vinnig. ‘Dat sta ik niet toe.’
De Cock hield zijn hoofd iets schuin.
‘Waarom niet op Sint-Barbara?’
‘Daar ligt mijn man. Ik wil niet dat die twee dicht bij elkaar komen.’
De Cock zuchtte diep. Hij wist niet precies hoe hij op het gedrag van de vrouw moest reageren.
‘Ik denk niet,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘dat u erg geïnteresseerd bent in de vraag wie uw zoon Bertus heeft vermoord, maar het is wel onze taak om die moordenaar te vinden.’
De oude rechercheur boog zich iets naar haar toe.
‘En ik hoop oprecht dat u bereid bent om ons daarbij te helpen.’
Mevrouw Van Zoggel keek hem strak aan. De kraaienpootjes bij haar ooghoeken werden scherper.
‘Hoe?’
De Cock ging niet op haar vraag in. Hij wendde zich tot Sylvia van Rosmalen.
‘U bent gisteren met Charles van Milschot de stad ingegaan?’
‘Ja.’
‘Waar zijn jullie geweest?’
Sylvia keek hem verrast aan.
‘Waarom wilt u dat weten?’
De Cock glimlachte.
‘Mijn oude moeder zei altijd,’ sprak hij vriendelijk, ‘dat het niet netjes was om een vraag met een wedervraag te beantwoorden. Maar ik beloof u dat u een antwoord op uw vraag krijgt… later.’
Sylvia grijnsde.
‘Charles van Milschot en ik zijn gaan wandelen. Via de Brouwersgracht en de Herenmarkt naar de Haarlemmerstraat. Daar hebben we in een shoarmatent wat gegeten. Ik had honger. Daarna zijn we verder gewandeld naar De Roode Leeuw aan het Damrak. Op het terras hebben we wat gedronken. Het was gezellig. Ik was echt even mijn verdriet vergeten. Charles van Milschot is een charmante man. Bijna vaderlijk.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Waarom bestelde hij een taxi voor u?’
Sylvia keek hem met grote ogen aan.
‘Hoe weet u dat?’
De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.
‘U maakt weer dezelfde fout: een vraag met een wedervraag beantwoorden.’
Sylvia schudde haar hoofd.
‘Het is toch niet zo gek dat ik u die vraag stel? Het lijkt net alsof u mijn gangen nagaat… of… eh, of u mij bespioneert.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik wil alleen van u weten waarom hij een taxi voor u bestelde.’
Sylvia gebaarde in zijn richting.
‘Charles van Milschot zei dat hij afscheid van mij moest nemen. Hij had nog een afspraak.’
‘Met wie?’
Sylvia schudde haar hoofd.
‘Dat heeft hij niet gezegd en ik heb hem dat ook niet gevraagd. Hij zei alleen dat hij het onverantwoord vond om mij alleen naar de Lindengracht te laten gaan. Vandaar die taxi.’
De Cock wreef met zijn pink over de rug van zijn neus.
‘U bent niet met hem op de Achterburgwal geweest?’
Sylvia grinnikte.
‘Wat moet ik daar zoeken?’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘De plek aanwijzen waar Albertus van Zoggel de dood vond?’
‘Wat heeft Charles van Milschot met de dood van Bertus te maken?’
‘Was hij niet geïnteresseerd?’
Sylvia zuchtte.
‘We hebben helemaal niet over die moord gesproken. Hij vroeg mij alleen of Bertus mij wel eens juwelen had geschonken.’
‘En?’
Sylvia maakte een wrevelig gebaar.
‘Ik heb wel eens wat van Bertus gehad.’
‘Kostbaarheden?’
Sylvia grijnsde.
‘Ik weet het,’ sprak ze vermoeid, ‘diamonds are the girl’s best friends. Maar ik interesseer mij niet voor sieraden. Ze spreken mij niet aan. Integendeel, ik vind ze lastig. Je moet er maar op passen.’
De uitdrukking op haar gezicht veranderde plotseling. Ze trok haar lippen strak. Haar houding van welwillendheid verdween.
‘Wat wilt u van mij?’ riep ze fel geëmotioneerd. ‘Ik ben niet schuldig aan de dood van Bertus. In geen enkel opzicht. Ik hield van die man. Ik was bereid om alles voor hem te doen.’
De Cock liet zijn hoofd iets zakken.
‘Charles van Milschot is dood,’ sprak hij somber.
Sylvia keek hem verbijsterd aan.
‘Dood?’
De Cock knikte.
‘Terwijl jullie met mijn collega op Westgaarde waren voor de herkenning, vond ik hem met een eind elektriciteitsdraad om zijn nek.’
‘Ook vermoord?’
De Cock knikte instemmend.
Sylvia zag, ondanks haar make-up, plotseling lijkbleek. Haar lippen trilden.
‘Waar… waar gebeurde het?’ vroeg ze hakkelend.
De Cock zuchtte.
‘In hetzelfde kamertje op de Achterburgwal. Waar ook Albertus van Zoggel de dood vond.’
Ze reden met hun Golf van de Lindengracht weg. Het regende nog steeds. Druppels kleefden vettig aan de voorruit. Vledder zette met een somber gezicht de ruitenwissers aan.
‘Ik heb het je toch gezegd,’ sprak hij nors, ‘dat het bezoek aan de Lindengracht weinig nieuws zou brengen.’
De Cock tuitte zijn lippen.
‘We weten dat Sylvia van Rosmalen het kamertje aan de Achterburgwal niet heeft aangewezen. Verder ben ik toch blij met dat adres.’
Vledder grinnikte vreugdeloos.
‘Dat oude adres van de ouders van Hendrik Noorddijk in Den Haag.’
De Cock knikte.
‘Misschien brengt het ons verder. Oudere mensen verhuizen niet zo vaak.’
Vledder grinnikte opnieuw.
‘Dat adres stamt nog uit de tijd dat vader en moeder Van Zoggel tevergeefs probeerden om hun zoon Bertus op het rechte pad te houden en zij Hendrik Noorddijk geen goede vriend voor hem vonden. Het verbaasde mij dat mevrouw Van Zoggel dat adres nog wist.’
De Cock plukte een notitie uit het borstzakje van zijn colbert. ‘De Schalk Burgerstraat 1027. Pal bij het Zuiderpark.’
‘Zou de politie in Den Haag er iets mee kunnen doen?’
De Cock blikte opzij.
‘Heb je nog genoeg benzine?’
‘Waarvoor?’
‘Voor een rit naar Den Haag?’
‘Wat wil je dan?’
De Cock stak zijn kin iets vooruit.
‘We gaan zelf op pad.’
‘Weet je de weg in Den Haag?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik verdwaal er altijd.’
Het duurde meer dan een uur voordat ze al dwalend door de eindeloze Haagse lanen eindelijk de Schalk Burgerstraat hadden bereikt. Vledder vond met veel moeite een plaatsje om de Golf te parkeren. Ze stapten uit en gingen wat nerveus op zoek naar nummer 1027. Toen ze bij het nummer waren gekomen, zochten ze tevergeefs naar een naambordje.
De Cock belde aan en wachtte gespannen af. Na enige minuten werd de deur geopend door een oude man met lang grijs haar. Het reikte golvend tot op zijn schouders. De Cock schatte hem op rond de zeventig jaar. Hij droeg een zwarte trui boven een groene slobberbroek. Zijn voeten staken in pantoffels.
De oude rechercheur nam beleefd zijn hoedje af.
‘Mijn naam is De Cock,’ sprak hij vriendelijk. ‘De Cock met ceeooceekaa.’ Hij duimde opzij. ‘Dat is mijn collega Vledder. We komen uit Amsterdam. We zijn beiden als rechercheur verbonden aan het politiebureau in de Warmoesstraat.’
De man keek argwanend van De Cock naar Vledder en terug.
‘Recherche… uit Amsterdam?’
De Cock knikte.
‘Wij zijn op zoek naar de familie Noorddijk.’
De oude man tikte met een kromme vinger op zijn borst.
‘Ik ben Hendrik Noorddijk,’ sprak hij nors. ‘Wat moeten jullie van me?’
De Cock bracht zijn beminnelijkste glimlach.
‘Van u… niets. We wilden graag in contact komen met een sterk verjongde uitgave van u… ik bedoel een jongere Hendrik Noorddijk.’
‘Mijn zoon?’
‘U hebt een zoon Hendrik?’
‘Zeker.’
‘Weet u waar wij hem kunnen vinden?’
De oude man knikte.
‘Dat weet ik.’
‘Mogen we zijn adres van u?’
De oude man keek De Cock aan. Hij trok zijn neus iets op en het vuur in zijn ogen flikkerde kwaadaardig.
‘Je denkt toch niet,’ sprak hij minachtend, ‘dat ik mijn eigen zoon aan de politie uitlever?’