14

Ze reden met hun Golf van de gladde houten steiger achter het politiebureau weg. Voor ze de rijbaan van het Damrak hadden bereikt, blikte Vledder opzij.

‘Hoe… eh, hoe komen we bij die molen op de Duivendrechtsekade?’ vroeg hij onzeker.

De Cock grijnsde.

‘Dat behoor je te weten. Plaatselijke gesteldheid[9] was vroeger bij de politieopleiding in Amsterdam een apart vak.’

Vledder snoof.

‘Plaatselijke gesteldheid,’ herhaalde hij minachtend. ‘Als je het mij vraagt lijkt Amsterdam als stad meer op een plaatselijke ongesteldheid.’

De Cock wuifde lachend voor zich uit.

‘Het is niet zo moeilijk,’ sprak hij vriendelijk. ‘Je rijdt langs de Penitentiaire Inrichtingen Overamstel en dan —’

Vledder trok een vies gezicht.

‘De Penitentiaire wat…?’ onderbrak hij.

De Cock keek hem verwonderd aan.

‘Nooit van de Bijlmerbajes gehoord, aan de H.J.E. Wenckebachweg?’

Vledder fronste zijn wenkbrauwen.

‘Hoe noem jij die?’

De Cock grinnikte.

‘Penitentiaire Inrichtingen Overamstel. Dat is de officiële naam van wat iedere Amsterdammer spottend de Bijlmerbajes noemt.’

‘Nooit geweten.’

De Cock negeerde de opmerking.

‘En via de Bijlmerbajes aan de H.J.E. Wenckebachweg kom je op de Duivendrechtsekade… beroemd door de filmstudio en het vroegere Dollywood van Joop Geesink.’

Vledder trok achteloos zijn schouders op. De oude roem van de Duivendrechtsekade sprak hem niet aan.

Behendig loodste hij de Golf door het drukke stadsverkeer. Op de Prins Hendrikkade begon het zachtjes te regenen. De jonge rechercheur zette de ruitenwissers aan. De vettige voorruit gaf onmiddellijk een wazig beeld.

Vledder bromde iets over milieu, luchtvervuiling en steeds meer gore troep in hemels regenwater. Mopperend keek hij naar De Cock.

‘Misschien is het een liquidatie waarmee wij niets te maken hebben.’

‘Je bedoelt dat de moord niet past in de zaak die wij onder handen hebben?’

Vledder knikte.

‘Liquidatiemoorden en executies,’ gromde hij, ‘zijn tegenwoordig aan de orde van de dag. De onderwereld… lijkt het… roeit zichzelf uit.’

De Cock grinnikte.

‘Kunnen wij in de VUT.’

Vledder knikte.

‘In Rotterdam,’ ging hij ernstig verder, ‘had de recherche laatst vijf liquidatiemoorden in één enkel weekeinde.’

De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

‘Hoe kwam het bericht van die dode man bij onze wachtcommandant terecht?’

Vledder stopte bij de kruising Wibautstraat/Ruyschstraat voor het verkeerslicht.

‘Een rijkspolitieman uit Duivendrecht,’ sprak hij naar het rood starend, ‘nam in zijn route op surveillance ook de Duivendrechtsekade mee en zag een man aan de rand van de weg liggen.’

‘Doorzeefd met kogels?’

Vledder knikte.

‘De Duivendrechtsekade grenst weliswaar aan Duivendrecht, maar behoort, zo wist hij, tot het grondgebied van Amsterdam, dus stelde hij via zijn mobilofoon het hoofdbureau in kennis en daar dacht men aan ons.’ Het licht sprong op groen en de jonge rechercheur reed verder.

De Cock schoof de mouw van zijn regenjas terug en keek op zijn horloge. ‘Het is bijna middernacht,’ mompelde hij.

‘Ik ken de Duivendrechtsekade. Het is op dit uur de meest verlaten plek van Amsterdam. Wat heeft iemand daar te zoeken?’

Vledder antwoordde niet. Hij keek omhoog. De witte torens van de Bijlmerbajes tekenden zich scherp af tegen de donkere nachtelijke hemel. De jonge rechercheur grinnikte. ‘Pe-ni-tenti-ai-re In-rich-tin-gen Overamstel… wat een naam. Hoe komt men erop? De Amsterdammers hebben gelijk… Bijlmerbajes klinkt veel beter.’

De Cock blikte om zich heen en maakte zijn gordel los.

‘Heb je de meute[10] gewaarschuwd?’

Vledder knikte.

‘Middels de wachtcommandant.’

Op de Duivendrechtsekade, in een scherpe bocht nabij het onderstuk van een oude molen, stond een surveillancewagen van de rijkspolitie. Het licht van de koplampen bescheen het lichaam van een man, gekleed in een wijde lichtgrijze regenjas. Hij lag voorover op anderhalve meter afstand van de rand van de kade.

Toen De Cock en Vledder uitstapten, liep vanaf de surveillancewagen een jonge, breedgeschouderde rijkspolitieman op hen toe. Hij zwaaide nonchalant een groet. ‘Ik ben Dirk,’ sprak hij vriendelijk. ‘Gewoon Dirk… Grootes. Beschouw mij als de enige echte wijkagent van Duivendrecht.’

De Cock keek de jonge politieman schattend aan. Dirk Grootes, vond hij, had een prettig open gezicht. De oude rechercheur lichtte zijn hoedje. ‘Mijn naam is De Cock… met eh…’

De jonge politieman wuifde afwerend.

‘Met ceeooceekaa,’ vulde hij grijnzend aan. ‘Wijd en zijd bekend… zelfs in Duivendrecht.’ Hij draaide zich half om en wees naar verse bandensporen op de weg.

‘Het is een laffe moord,’ ging hij somber verder. ‘Volgens mij heeft men het slachtoffer uit een wagen laten stappen en hem daarna, toen hij wegliep, meedogenloos met een pistoolmitrailleur neergemaaid. De sporen, dacht ik, spreken duidelijke taal.’

Dirk Grootes gebaarde naar de dode man aan de rand van de kade. ‘In zijn rug zit dicht opeen een rij horizontale kogelwonden.’

De Cock knikte begrijpend.

‘Weet je wie hij is?’

De jonge politieman schudde zijn hoofd.

‘Ik heb niets aangeraakt. Het is een Amsterdamse zaak. Ik heb alleen gekeken of hij echt dood was. Ik zag het direct… het waarschuwen van een ambulance had geen zin meer.’

In het licht van de koplampen liepen ze met De Cock in het midden naar het slachtoffer. Hun schaduwbeelden gleden grotesk vergroot over het donkere water van de oude Weespertrekvaart.

De oude rechercheur knielde bij de dode man neer. Het gelaat van het slachtoffer was niet zichtbaar. Lang blond haar krulde in zijn nek.

De Cock schokte. Een golf adrenaline stroomde in zijn bloed, deed zijn vingertoppen tintelen. Voorzichtig, met bevende handen, tilde hij het hoofd iets op. Het licht van de koplampen gaf de gelaatstrekken vrij.

Vledder hijgde in zijn nek en slikte.

‘Mooie Richard… afgemaakt.’


Bram van Wielingen hanteerde zijn fraaie Hasselblad en flitste langs de bandensporen. Hij liep op De Cock toe.

‘Ik heb Ben Kreuger gemeld dat hij op het hoofdbureau kon blijven.’ Hij gebaarde om zich heen. ‘Er is hier voor een dactyloscoop toch niets te kwasten.’

De Cock knikte begrijpend. Hij wees naar de dode man aan de rand van de kade. ‘Ik wil van hem wel een uitgebreid dactyloscopisch signalement en foto’s. Die hebben we niet.’

Bram van Wielingen keek verrast op.

‘Weet je al wie hij is?’

De Cock knikte.

‘Richard Verbruggen… bij de penoze beter bekend als Mooie Richard. Volgens mij grossierde hij in vrouwen.’

Bram van Wielingen lachte.

‘Dat mooie vrouwtje van de week bij het Korenmetershuisje… zijn handel?’

De Cock schoof zijn onderlip vooruit.

‘Hij had er in ieder geval mee te maken… al weet ik nog niet hoe.’

Een ambulancewagen van de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst reed met zwaailicht de Duivendrechtsekade op en stopte aan de kant van de weg. Uit de cabine klom de kleine lijkschouwer. Even later gevolgd door twee broeders met een brancard.

De Cock liep op dokter Den Koninghe toe en begroette hem hartelijk. ‘Hoe maakt u het?’ riep hij opgewekt. ‘Ik ben blij u weer te zien.’

De kleine lijkschouwer schudde zijn hoofd.

‘Ik niet.’

Het klonk onvriendelijk.

Door zijn dikke brillenglazen keek hij de oude rechercheur verwijtend aan. ‘Jij legt ze ook op de vreemdste plekken neer.’

De Cock glimlachte.

‘De schuld ligt niet bij mij. Ik zoek de plekken niet uit en ik ben ook niet verantwoordelijk voor de tijdstippen waarop ik u laat opdraven.’

Dokter Den Koninghe liep aan hem voorbij en knielde bij het lijk neer. Al na enkele seconden kwam hij weer overeind. Hij nam de pochet uit het borstzakje van zijn jacquet, nam zijn bril af en poetste de glazen.

‘Hij is dood.’

Het klonk als een grap.

De Cock knikte traag.

‘Met zoveel gaten in je bast,’ reageerde hij cynisch, ‘is je geen lang leven beschoren.’

Langzaam, met precieze bewegingen, deed de kleine lijkschouwer zijn bril weer op en borg de pochet terug in het borstzakje van zijn jacquet.

‘Niet lang,’ sprak hij met een kraakstem. ‘Wellicht nog geen uur. Zijn temperatuur is nog vrij hoog en met dit weer, in een kille regen, koelt een lichaam snel af.’

De dokter zweeg even en rilde in zijn jacquet. ‘En ik koel ook af… te snel.’ Hij draaide zich abrupt om en wandelde zonder afscheidsgroet terug naar de ambulancewagen.

De Cock keek vragend naar Bram van Wielingen.

‘Klaar?’

De fotograaf knikte.

‘Ik heb alles. Morgenochtend heb je de prenten op je bureau.’ Hij klapte zijn aluminium koffertje dicht en spurtte naar zijn wagen.

De Cock wenkte de broeders naderbij. Ze legden de dode Richard Verbruggen op de brancard. Zorgvuldig drapeerden zij een laken over hem heen, sloegen de canvas flappen terug en sjorden de riemen vast. Zacht wiegend droegen ze hem weg.

De Cock keek hen peinzend na.

‘Mooie Richard… exit.’

Dirk Grootes doofde de koplampen van zijn surveillancewagen en kwam met een plastic draagtasje op hem toe. Hij hield het omhoog.

‘Dit lag bij die dode vent,’ legde de jonge politieman uit. ‘Ongeveer een meter van zijn hoofd. Ik denk dat hij het heeft laten vallen toen hij werd neergeschoten. Omdat ik het tasje in de regen niet nat wilde laten worden en bang was dat het in het water van de Weespertrekvaart zou waaien, heb ik het zolang in de wagen gelegd.’

De Cock bekeek het draagtasje kritisch. Het was nieuw en droeg de naam van een bekende firma van bouwmaterialen.

‘Wat zit erin?’

Dirk Grootes schudde zijn hoofd.

‘Dat weet ik niet,’ sprak hij nors. ‘Ik ben niet nieuwsgierig.’

De Cock glimlachte.

‘Slechte eigenschap… voor een politieman.’

Dirk Grootes spreidde zijn beide handen in een verontschuldigend gebaar.

‘Het is een Amsterdamse zaak.’

‘Dat zei je.’

Dirk Grootes knikte.

‘En ik wil later van jullie geen chicanes dat ik sporen heb vernietigd.’

De Cock knikte hem bemoedigend toe.

‘Je hebt gelijk.’

De grijze speurder nam het draagtasje over en overhandigde het aan Vledder.

‘Bekijk het eens.’

De jonge rechercheur scheen met zijn zaklantaarn in het tasje en nam er een papieren zak uit. Voorzichtig maakte hij de zak open.

‘Boterhammen,’ stamelde hij.

De Cock verstijfde.

‘Boterhammen?’

Vledder knikte.

‘Boterhammen met pindakaas.’


De Cock blikte nadenkend om zich heen. De oude stenen fabriek, waar vroeger de firma Rath & Doodeheefver haar prachtig behangsel produceerde, was geheel verdwenen. Op enige afstand van de onderbouw van een molen lag in het water van de Weespertrekvaart een oude verveloze woonboot met een scheve schoorsteenpijp. Schuin achter de woonboot en de molen ontwaarde De Cock een oude loods van golfplaten.

De jonge rijkspolitieman vroeg zijn aandacht.

‘Hebt u mij nog nodig?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Bedankt voor je assistentie.’

Toen Dirk Grootes met zijn surveillancewagen wegreed, keek Vledder zijn oudere collega onderzoekend aan.

‘Wat is er?’

De Cock wuifde om zich heen.

‘Hier ergens moet het zijn.’

‘Wat?’

De Cock gebaarde naar het plastic draagtasje aan de hand van Vledder.

‘Boterhammen met pindakaas. Volgens mij was Mooie Richard op weg om de gegijzelde zoon van Geert Dijke wat voedsel te brengen.’

De jonge rechercheur keek hem bewonderend aan.

‘Boterhammen met pindakaas,’ stamelde hij, ‘dat is waar. Zijn moeder gaf hem die als ontbijt.’ Vledder keek speurend om zich heen. Hij wees voor zich uit. ‘Die woonboot?’

De Cock trok een bedenkelijk gezicht.

‘Dat lijkt mij geen goede plek. Te veel ramen. Ik gok op die loods.’

‘Die van golfplaten?’

‘Ja.’

De beide rechercheurs schuifelden langs de kade van de Weespertrekvaart aan de verveloze woonboot voorbij. Toen ze bij de loods kwamen, bleef De Cock staan en nam de omgeving in ogenschouw. De oude loods stond eenzaam op een verlaten plek.

Met afgemeten passen begon de oude rechercheur langs de loods te stappen en telde.

Vledder keek hem verwonderd aan.

‘Wat ben je aan het doen? Ik heb het hangslot bekeken. Dat heb jij met het apparaatje van Handige Henkie in een paar seconden opengepeuterd.’

De Cock stopte en wuifde naar de zijkant.

‘Ik wil eerst de buitenmaten van de loods kennen,’ sprak hij zwaar ademend. ‘Als die niet kloppen met de maten die wij straks binnen vinden, dan moet er ergens een afgesloten ruimte zijn.’

De grijze speurder begon opnieuw langs de loods te stappen en kwam tot eenentwintig passen. Bij de breedte eindigde hij op elf. Pas daarna richtte hij zijn aandacht op het hangslot. Het was splinternieuw en nog weinig gebruikt.

Vledder had gelijk. In luttele seconden had De Cock het slot geopend en trok hij de zware loodsdeur naar zich toe.

De scharnieren piepten niet.

Het was binnen aardedonker. Het lichtovaal van de zaklantaarn van De Cock zwierf door de ruimte. De loods was leeg.

Vledder ademde in zijn nek.

‘Toch de woonboot?’

De Cock antwoordde niet. Hij stapte over de breedte van de loods en kwam tot elf passen. Daarna begon hij vanaf de toegangsdeur te tellen. Tot zijn opluchting kwam hij tot zeventien.

De oude rechercheur voelde hoe de spanning in zijn spieren kroop. Hij begon opnieuw… in tegenovergestelde richting. Naast Vledder bleef hij hijgend staan.

‘Ik mis er vier… vier passen.’

Met Vledder in zijn kielzog liep hij terug naar het einde van de loods en liet het ovaal van zijn zaklantaarn langs de wand glijden. Die was groen… groen zoals alle wanden van de loods.

Zijn vingertoppen gleden langs de groene wand. Bijna wanhopig zocht hij naar een opening… een deur. Eindelijk, rechts, aan het einde van de wand, ontdekte hij een kier en opnieuw een splinternieuw hangslot aan nieuwe ogen.

In zijn nervositeit koos De Cock uit het koperen houdertje van ex-inbreker Handige Henkie tot tweemaal toe een verkeerde sleutelbaard. Pas de derde poging lukte.

Hij duwde de bijna onzichtbare deur geruisloos open en stapte de ruimte binnen.

Het ovaal van zijn zaklantaarn doolde langs de wanden en bleef rusten op een kleine jongen. Hij zat ineengedoken op een veldbed, met opgetrokken knieën. Zijn ogen knipperden tegen het licht.

De oude rechercheur liep op hem toe en bescheen zijn eigen gezicht. De jongen sprong op en klemde zich met armen en benen nerveus aan hem vast.

De Cock huilde.

Загрузка...