7

De beide rechercheurs stapten het politiebureau uit. De fijne motregen uit het begin van de avond had plaatsgemaakt voor dikke vlokken natte sneeuw. Het toverde een blijde glimlach op het gezicht van De Cock. De oude rechercheur stak zijn rechterarm naar voren en keek glunderend naar de smeltende vlokken in de palm van zijn hand. ‘Een voorbode,’ riep hij opgewekt, ‘van een witte kerst!’

Vledder keek hem van terzijde misprijzend aan.

‘Jij met je kerst,’ sprak hij somber. ‘Dat duurt nog een volle week. En als we deze ellendige moordzaak niet snel tot een goed einde brengen, dan zijn we de kerstdagen niet eens vrij.’

De Cock zuchtte.

‘En het zou niet de eerste keer zijn,’ sprak hij cynisch, ‘dat het kerstmenu aan mijn neus voorbijging. Het Stille nacht, heilige nacht heeft op sommige wezens een vreemde invloed.’

Vanuit de Warmoesstraat slenterden ze naar de Oudebrugsteeg en schoven vandaar voorzichtig over de glibberige houten steiger achter het bureau naar hun Golf.

Vledder opende het portier en keek op zijn polshorloge.

‘Het is alweer bijna halftwaalf,’ stelde hij geschrokken vast.

De Cock keek naar hem op.

‘En?’ vroeg hij uitdagend.

Vledder trok een bedenkelijk gezicht.

‘Vind je het niet wat laat om nog naar Huizen te gaan? Die Scheltema ligt vast al in bed.’

De Cock bromde.

‘Als hij thuis op ons telefoontje zit te wachten, dan kan hij ook op onze komst wachten. Ik zie daar weinig verschil tussen.’

Vledder schudde afkeurend zijn hoofd.

‘Je had hem toch gewoon kunnen bellen en dan tevens onze komst kunnen aankondigen?’

De Cock liep om de auto heen en stapte in.

‘Ik hou van verrassingen.’

Vledder loodste de politiewagen snel en handig door het stadsverkeer naar de Wibautstraat. Via het Prins Bernhardplein reden ze naar de Gooiseweg en vandaar naar de snelweg. Er was weinig verkeer op de A1. De jonge rechercheur nam het gas iets terug. Het was nodig. De ruitenwissers hadden moeite om de voorruit sneeuwvrij te houden.

De Cock keek nog even naar de zwiepende ruitenwissers en de steeds witter wordende wereld om hem heen. Toen schoof hij zijn hoedje naar voren, trok zijn autogordel iets losser en liet zich onderuitzakken. Het groene controlelichtje van de mobilofoon gaf zijn brede gezicht een vreemde, bijna duivelse expressie.

Een tijdlang reden ze zwijgend voort. Na een tiental kilometers drukte De Cock zich weer omhoog en schoof zijn hoedje terug.

‘Weet je waar we moeten zijn?’

Vledder knikte.

‘De Naarderstraat 1017 in Huizen. Volgens Charles van Kinsbergen ligt de villa van directeur Scheltema op een steenworp afstand van de Nieuwe Bussumerheide.’

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.

‘Het zal wel weer een mooi optrekje zijn. Sommige mensen verdienen schatten aan de misdaad.’

Het klonk wat bitter.

‘Scheltema?’

De Cock trok zijn schouders op.

‘Geen flauw idee,’ sprak hij achteloos. ‘Ik heb nooit eerder van de man gehoord. Maar ik besefte ineens dat ik mij al meer dan dertig jaar bij nacht en ontij met misdaad bezighoud.’

Vledder gniffelde.

‘Kun je er al stil van gaan leven?’

De Cock grinnikte vreugdeloos.

‘Misschien over een jaar of wat… met een mager pensioen. Ik ben nu al blij dat mijn salaris het toelaat om op tijd de huur van mijn benedenhuisje te betalen. Anderen houden aan diezelfde misdaad kapitale villa’s over… met veel minder inspanning.’

Vledder trok een grijns.

‘Wij staan aan de verkeerde kant.’

De Cock schoof zijn dikke onderlip naar voren en schurkte zijn zware bovenlijf. ‘Eerlijk gezegd,’ sprak hij met een zweem van welbehagen, ‘aan die kant voel ik mij toch wel prettig.’

Ze reden het pittoreske Huizen binnen. Vledder volgde meer zijn intuïtie dan zijn kennis van de weg. Via een aantal lanen bereikten ze de Naarderstraat.

De jonge rechercheur wees plotseling voor zich uit. Aan de kant van de weg draaide het zwaailicht van een ambulancewagen.

Toen ze dichterbij kwamen, zagen ze schuin op de heide een verlaten politiewagen staan. Sporen op de weg toonden dat de wagen met grote snelheid had geremd.

Vledder reed stapvoets verder en parkeerde de Golf pal voor de eveneens verlaten ambulancewagen. De beide rechercheurs schoven uit de auto en stapten naar twee grauwe dekens. Het was vreemd stil op de heide. De Cock bukte zich en lichtte een punt van de dichtstbijzijnde deken op.

Met zijn tong half uit zijn bek lag een dode golden retriever uitgestrekt op de grond. De fraaie goudkleurige hond was door een reeks kogels getroffen. Bloed sijpelde uit zijn vele wonden. De oude rechercheur dekte de hond weer toe en liep naar de tweede deken.

Met zijn uniformpet in zijn hand snelde een jonge politieman naderbij. ‘Wat doet u daar?’ riep hij van ver. ‘Wie bent u?’

De Cock reageerde niet op het geroep.

Voorzichtig trok hij de grauwe wollen deken weg. Het was een dode man die op zijn rug lag. De Cock schatte hem op achter in de vijftig, begin zestig. Hij had een rond, bol gezicht en een donkere, ver terugwijkende haardos. Zijn benen waren iets gespreid. Zijn geschoeide voeten staken bijna loodrecht omhoog. Zijn donkerblauwe mantel en zijn geruite colbert lagen open. Op zijn witte overhemd was horizontaal een reeks bloedplekken zichtbaar waar een serie kogels hem had geraakt. Sneeuwvlokken smolten op zijn dode gezicht.

De politieman kwam hijgend naast hem staan.

‘Ik vroeg u wat,’ sprak hij streng.

De Cock negeerde de opmerking en wees naar de dode man aan zijn voeten.

‘Kent u hem?’

De agent knikte traag.

‘De heer Scheltema… directeur Scheltema van de firma Scheltema & Haantjes. Hij woont hier dichtbij.’

De Cock gebaarde opzij.

‘En die hond?’

‘Is van hem.’


De agent keek verbaasd van De Cock naar Vledder en terug.

‘Amsterdam?’

De Cock knikte.

‘Bureau Warmoesstraat.’

De agent schudde zijn hoofd.

‘Dat… eh, dat snap ik niet,’ stamelde hij verrast. ‘Ik… eh, ik sta nog op onze eigen recherche in Huizen te wachten.’

‘Die is gewaarschuwd?’

De agent knikte. Hij was duidelijk nog niet van zijn verrassing bekomen. ‘Hoe komt de recherche uit Amsterdam zo snel ter plaatse?’ vroeg hij ongelovig. ‘U kunt toch niet al weten…’ Hij maakte zijn zin niet af.

De Cock gebaarde naar de grauwe deken.

‘We hadden een afspraak met de heer Scheltema.’

‘Voor vanavond?’

‘Ja.’

‘In verband met?’

De Cock glimlachte.

‘Het zou mij echt te ver voeren om dat nu uit te leggen, maar we sturen u wel een proces-verbaal, waarin wij dat heel begrijpelijk uiteen zullen zetten.’ De oude rechercheur gebaarde om zich heen. ‘Ik heb overigens zelden een peedee[4] op deze wijze… zo intens verlaten, aangetroffen.’

De agent maakte een hoofdbeweging.

‘Ik was even bij mevrouw Scheltema,’ reageerde hij verontschuldigend. ‘De broeders van de Geneeskundige Dienst zijn nog bij haar. Terecht. Ze is totaal van de kaart.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Heeft zij dit ontdekt?’

De agent knikte.

‘De heer Scheltema had nog maar net de deur achter zich gesloten om zijn hond uit te laten, toen zij het ratelen van een mitrailleur hoorde.’

‘Een mitrailleur?’

De agent knikte opnieuw.

‘Twee salvo’s… kort achter elkaar. Ze besefte vrijwel onmiddellijk dat er iets met haar man was gebeurd en rende naar buiten.’

De Cock kneep zijn lippen op elkaar.

‘Haar vermoeden werd gruwelijk bewaarheid.’

De agent liet zijn hoofd iets zakken.

‘Een automobilist zag haar in het licht van zijn koplampen in de sneeuw naast het lichaam van haar man zitten. Hij begreep dat er direct hulp nodig was, reed door… ons bureau aan Graaf Wichman is hier niet ver vandaan… en heeft ons gewaarschuwd.’

De Cock knikte begrijpend.

‘U hebt de naam van die automobilist?’

‘Van Breukelen… Willem van Breukelen… een bekend man hier uit Huizen.’

‘Betrouwbaar?’

‘Volkomen.’

‘Heeft hij verder nog iets waargenomen… een wagen zien wegrijden?’

De agent maakte een hulpeloos gebaar.

‘We zullen hem uiteraard nog nader moeten verhoren. Ik heb maar een paar woorden met hem gewisseld. Over een wagen heeft hij niet gesproken.’

‘U trof haar nog naast het lijk van haar man aan?’

De agent sloot even zijn beide ogen.

‘Het was verschrikkelijk. Ze gilde het uit en wilde niet bij hem vandaan. Gelukkig waren de broeders van de Geneeskundige Dienst er snel bij. Ik had het alleen niet gered. Met enige dwang hebben de broeders en ik haar naar binnen gebracht.’

Hij gebaarde zuchtend om zich heen.

‘Ik kon die twee toch niet zo open en bloot in de sneeuw laten liggen? Ik heb ergens in de villa twee dekens van een bed getrokken en daarmee heb ik de man en de hond toegedekt.’

De Cock wreef nadenkend over zijn kin.

‘Is ze aanspreekbaar?’

De agent gebaarde achter zich.

‘U bedoelt mevrouw Scheltema?’

‘Ja.’

De agent trok zijn brede schouders op. Hij wees naar de verlaten ambulancewagen met het zwaailicht. ‘De broeders zijn blijkbaar nog steeds met haar bezig.’ Hij zweeg even. ‘Och,’ ging hij berustend verder, ‘laat ze voorlopig maar.’ Met de punt van zijn schoen tikte hij tegen de grauwe deken. ‘Hij heeft hen niet meer nodig.’


De Cock keek de vrouw voor hem schattend aan. In een pompeuze fauteuil van donkerrood velours met veel franje toonde ze klein en fragiel. Hij schatte mevrouw Scheltema op achter in de veertig. Ze zag er ontdaan uit. Haar make-up was verveegd en haar te zwart geverfde haren hingen wanordelijk langs haar gezicht.

De Cock boog zich iets naar voren.

‘Gecondoleerd met het verlies van uw man,’ sprak hij vormelijk. ‘Het moet een verschrikkelijke schok voor u zijn geweest om dit te ervaren.’ De oude rechercheur knikte haar vriendelijk toe. ‘Gaat het alweer? Ik bedoel… voelt u zich sterk genoeg om een paar vragen te beantwoorden?’

Mevrouw Scheltema bracht een mislukte glimlach op haar gezicht.

‘Ik wist dat dit eens zou gebeuren,’ sprak ze zacht en mysterieus. Ze richtte haar hoofd iets op en schoof met een vermoeid gebaar een pluk haar uit haar gezicht. ‘Mag ik vragen wie u bent?’

De grijze speurder weifelde even.

‘De Cock,’ antwoordde hij na enige seconden. ‘De Cock met… eh, met ceeooceekaa.’ Hij gebaarde opzij. ‘En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn beiden rechercheur van politie… verbonden aan het bureau Warmoesstraat in Amsterdam.’

Mevrouw Scheltema fronste haar wenkbrauwen.

‘Bent u die rechercheur uit Amsterdam die vanavond zou bellen?’

De Cock knikte.

‘Dat is juist… in verband met het bezoek aan ons bureau van de personeelschef van uw man, de heer Charles van Kinsbergen.’

Mevrouw Scheltema keek hem strak aan.

‘U hebt niet gebeld.’

Het klonk als een verwijt.

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Het leek ons raadzamer om persoonlijk even langs te komen om met uw man te praten.’

Mevrouw Scheltema kneep haar lippen opeen.

‘Dan bent u te laat,’ reageerde ze scherp. ‘Met hem kunt u niet meer praten.’

De Cock beluisterde de toon, maar reageerde verder niet.

‘Uw man,’ ging hij zakelijk verder, ‘laat elke avond om dezelfde tijd zijn hond uit?’

Mevrouw Scheltema knikte.

‘Amber,’ antwoordde ze verdrietig, ‘had een soort uurwerk in haar kop. Elke avond om exact dezelfde tijd gaf ze te kennen dat ze eruit wilde.’

‘Zo ook vanavond?’

‘Precies.’

‘Hoe laat was dat?’

‘Halftwaalf… altijd halftwaalf.’

‘Zijn er mensen die de gewoonten van uw man en uw hond kennen?’

Mevrouw Scheltema knikte nadrukkelijk.

‘Genoeg. Een van onze buren zei laatst: “Je kunt er de klok op gelijk zetten.”’

De Cock wreef over zijn brede kin.

‘Kent u Albert Versteegh?’

Mevrouw Scheltema glimlachte.

‘Een aardige man. Vriendelijk. Voorkomend. Ik heb hem een paar maal ontmoet. Een enkele keer kwam hij hier wel eens thuis om iets met mijn man te bespreken.’

‘U weet waar hij is?’

Mevrouw Scheltema schudde haar hoofd.

‘Volgens mijn man was hij van de aardbodem verdwenen. Hendrik maakte zich daar zorgen over.’

‘Hendrik… uw man?’

Mevrouw Scheltema knikte.

‘Hendrik wilde dat die Versteegh zo snel mogelijk werd opgespoord.’ Ze gebaarde voor zich uit. ‘Volgens zijn inlichtingen was u daarvoor de aangewezen man. Vandaar dat hij die Van Kinsbergen naar de Warmoesstraat in Amsterdam stuurde.’

De Cock wreef met zijn pink over de rug van zijn neus. Het was een gebaar om tijdwinst te boeken.

‘Weet u iets,’ vroeg hij voorzichtig, ‘over fraude in het bedrijf van uw man?’

Mevrouw Scheltema vouwde haar handen in haar schoot.

‘Er is iets mis in ons bedrijf,’ sprak ze zorgelijk. ‘Iets grondig mis. Maar ik weet niet of men dat fráúde kan noemen.’

De Cock spreidde zijn beide handen.

‘Wat dan? Ik bedoel, hoe wilt u het omschrijven?’

Mevrouw Scheltema schudde haar hoofd.

‘Dat weet ik niet,’ antwoordde ze klagend. ‘Het was al aan de gang voor mijn man in Tsjechoslowakije dat ongeluk met zijn auto kreeg.’

De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.

‘Hield het verband met Tsjechoslowakije?’

Mevrouw Scheltema maakte een nonchalant gebaar.

‘Dat was een gewone vakantietrip,’ sprak ze achteloos. ‘Mijn man en ik waren nog nooit in Tsjechoslowakije geweest.’

‘U was ook bij dat ongeval betrokken?’

Mevrouw Scheltema schudde haar hoofd.

‘Mijn man wilde Praag bezoeken… de Gouden Stad. Ik zou die dag meegaan, maar bleef met migraine in ons hotel achter.’ Ze schonk de oude rechercheur een matte glimlach. ‘Die migraine heeft mij gered.’

De Cock liet het onderwerp rusten.

‘Hebt u wel eens rapporten, die Albert Versteegh voor uw man opmaakte, onder ogen gezien?’

Mevrouw Scheltema zuchtte.

‘Hendrik hield veel voor mij verborgen,’ sprak ze zacht, begeleid door een gebaar vol tederheid. ‘Hij wilde mij niet met al zijn zorgen lastigvallen. Dat bezwaarde hem. Vooral de laatste tijd had Hendrik het erg moeilijk. Door de gevolgen van zijn ongeval kon hij zich niet zo intens met het bedrijf bemoeien als hij wenselijk achtte.’

De Cock knikte begrijpend.

‘Zegt de naam Geert Dijke u iets?’

Mevrouw Scheltema keek de oude rechercheur enige tijd nadenkend aan. Toen schudde ze haar hoofd.

‘Had mijn man iets met hem te maken?’

De Cock knikte traag.

‘Dat vermoed ik.’ De grijze speurder nam een kleine pauze. Hij liet zijn hoofd iets zakken en wreef zich achter in zijn nek. ‘Tijdens het begin van ons onderhoud,’ sprak hij langzaam opkijkend, ‘zei u: “Ik wist dat dit eens zou gebeuren.” Had u redenen om aan te nemen, dat uw man eens slachtoffer van een misdrijf zou worden?’

Mevrouw Scheltema sloot haar ogen en zuchtte diep.

‘Ik wist het.’

‘Intuïtie?’

Mevrouw Scheltema schudde haar hoofd.

‘Ik laat je nog eens als een stuk wild afschieten.’

De Cock keek verbijsterd op.

‘Wie zei dat?’

‘Gerard… Gerard Haantjes, zijn compagnon.’

Загрузка...