HOOFDSTUK 9

De deurklink bewoog heel langzaam, alsof degene die buiten stond probeerde of hij op slot zat of niet. Will ging plat tegen de muur staan en knikte naar Alyss. Het meisje, snel van begrip als altijd, begon weer te praten. Ze vertelde hoe Halt en Crowley haar hadden gevraagd hun hartelijke groeten over te brengen; en daarna beschreef ze hoe ze met de twee mannen gegeten had, waarbij ze uitgebreid vertelde wat voor heerlijkheden meester Buick, de kok van Redmont, voor hen klaargemaakt had.

De klink had even niet bewogen terwijl het stil was in de kamer, maar toen Alyss verder praatte begon de beweging weer, héél langzaam, en omdat het slot goed geolied was maakte het geen enkel geluid. Will maakte een aantekening dat hij dat niet meer moest doen, de deur smeren. Halt liet ook altijd een beetje roest komen op de scharnieren van zijn voordeur. Dan kan er tenminste niemand ongemerkt binnenkomen, zei hij altijd.

Will trok een diepe rimpel in zijn voorhoofd. De enige die nog verrast zou worden, zo meteen, was de persoon die buiten stond. Even vroeg hij zich af of het misschien Delia was, die stiekem teruggekomen was om hen af te luisteren. Maar nee, dat was belachelijk. Dan had de hond trouwens ook heel anders gedaan. De deur stond nu ongeveer vijftien centimeter open en Will kon de hand zien die de deurklink aan de buitenkant vasthield. Het was een linkerhand, en wel van een man, zag hij. En hij wist ook dat de rechterhand waarschijnlijk een wapen vasthield. Alyss liet een klaterend lachje horen, waarschijnlijk om de indringer wijs te maken dat zij allebei nog helemaal in de ban waren van haar verhaaltjes. Die truc leek te werken, want de deur ging verder open, en je kon nu de hele arm van een man zien.

Will was snel. Hij sprong naar voren en greep de man bij zijn pols om hem naar binnen te trekken. Tegelijkertijd stak hij zijn linkerbeen naar voren, zodat de man zijn evenwicht verloor en naar binnen kwam gestruikeld.

De man slaakte een kreet van verrassing, toen hij onverwacht aan zijn arm naar binnen gesleurd werd en over Wills been met een harde klap tegen de grond sloeg. Hij viel tegen een stoel, die weggleed over de gladde vloer.

Maar hij kwam snel weer bij zinnen, maakte een koprol en stond razendsnel op, recht tegenover de Grijze Jager. Zoals Will al had verwacht had hij in zijn rechterhand een wapen — een forse speer met een zware ijzeren punt. Die hield hij nu met twee handen op Will gericht, terwijl hij de messcherpe punt langzaam heen en weer bewoog als om Will te hypnotiseren.

Will bewoog helemaal niet. Hij bleef gewoon op de bal van zijn voeten staan, klaar om toe te slaan. Wapens had hij niet. Alyss, zag hij met belangstelling vanuit een ooghoek, was opgestaan en had nu een lange, gevaarlijk uitziende dolk in haar hand. En aan de manier waarop ze die vasthield kon je zien dat ze er ook mee overweg kon.

De hond, helmaal opgewonden door de plotselinge commotie, stond als een gek te blaffen. Zonder zijn ogen van de indringer af te wenden riep Will haar toe dat ze stil moest zijn. Grommend gehoorzaamde ze, terwijl Will de speerdrager nauwgezet bestudeerde.

Hij was groot en breedgeschouderd, met ongekamd zwart haar en een even warrige zwarte baard. Zijn donkere ogen brandden van woede onder zware wenkbrauwen; zijn grote neus was ooit gebroken en bijzonder slordig gezet, zodat er een duidelijke knik in zat. Hij droeg donkere kleding, een wollen broek en buis met daarover een donkerbruine mantel mét kap. Will had hem nooit eerder gezien, maar wist meteen wie hij was.

‘John Buttel,’ zei hij kalm. ‘Wat schaft ons het genoegen?’

Een onplezierige glimlach verspreidde zich over de mond van de man terwijl hij die vraag beantwoordde. Zijn stem was laag en schor, en aan zijn accent en zijn woordkeus kon je horen dat hij van eenvoudige komaf was. ‘Dus je kent me al, hè? Als dat geen prestatie is!’

‘Ik ken je niet, ik heb over je gehoord,’ antwoordde Will kalm. ‘Je hebt hier in de buurt nogal een reputatie.’

‘Reputatie, mijn rug!’ zei Buttel snerend. ‘Nooit hebben ze iets kunnen bewijzen! En dat zal ze niet lukken ook!’

‘Nee, want je schijnt nooit levende getuigen achter te laten als je een van je smerige zaakjes doet!’ En snel voegde Will daaraan toe: ‘Nou, wat moet je van ons? Wat doe jij stiekem op mijn veranda zo laat op de avond?’

Even keek Buttel verdwaasd. De bevelende toon waarop Will gesproken had verraste hem natuurlijk nogal. Hij was per slot de enige die gewapend was, toch? Die kleine Jager — nu hij hem nog eens goed bekeek eigenlijk niet meer dan een jochie — had helemaal niets. Er leek een mes aan zijn riem te hangen, maar Buttel wist zeker dat hij hem aan zijn speer zou rijgen voordat hij dat mes zelfs uit de schede kon trekken. En wat dat blondje betrof, voor haar dolk was hij al helemaal niet bang.

‘Ik kom mijn hond ophalen,’ zei hij ten slotte. ‘Ik hoorde dat je haar gestolen had, en ik wil haar terug.’ Hij keek naar het dier terwijl hij dat zei, en dat liet zich nog platter op haar buik zakken en begon nog harder te grommen.

‘Hou je bek, jij!’ schreeuwde hij, maar de hond begon alleen nog maar harder te grommen en ontblootte nu al haar tanden.

‘Nou, je kunt inderdaad heel goed met haar overweg,’ zei Will. Hij maakte een klein gebaar naar de hond en ze hield onmiddellijk op.

‘Knap!’ schamperde Buttel, nu pas echt boos. ‘Hoog tijd dat ik haar wat manieren bijbreng, zoals ik laatst ook al geprobeerd heb. De teef probeerde me te bijten en toen heb ik haar een lesje geleerd dat haar zal heugen!’

‘Met die grote speer van je zeker?’ vroeg Alyss. ‘Wat ongelooflijk dapper van je!’ Ze stond nonchalant tegen de stoel geleund waar ze op had zitten eten en nam de man voor haar koeltjes op. Will moest in zichzelf lachen om haar totale onverstoorbaarheid. Maar Buttel daarentegen werd nog bozer dan hij al was.

‘Ik zou maar wat dimmen, meid!’ riep hij. ‘Jij, met je stomme zakmes en je geheime boodschapjes!’ Hij sprak zachter en ging verder: ‘Je hebt een geheime opdracht voor je jagermannetje hier, nietwaar? Ik wed dat ik wel iemand kan vinden die een paar centen overheeft om dat te horen!’

Will en Alyss keken elkaar snel even aan. Dat ontging Buttel niet, en hij ging met groeiend zelfvertrouwen verder: ‘O ja, ik hoorde jullie wel stiekeme plannetjes maken. Jagers en boodschappers van de koning, altijd druk met geheimpjes, nietwaar? Jullie moesten eens leren wat minder luid te praten als John Buttel in de buurt is, dat moesten jullie!’

Hij voelde zich nu weer meester van de situatie en was blij dat hij hun arrogante zorgeloosheid had weten te doorbreken. Hij wist nu dat hij iets belangrijks gehoord had toen hij achter de deur stond te luisteren, en zijn misdadigersbrein was onmiddellijk begonnen te bedenken hoe hij daar een slaatje uit zou kunnen slaan. Jarenlange ervaring had hem geleerd dat als iemand iets geheim wilde houden, er ook altijd wel iemand te vinden was die wilde betalen om het te weten.

‘Ach, wat vervelend nu,’ zei Alyss, ‘hij heeft blijkbaar gehoord wat wij zeiden.’

Buttel schoot in de lach. ‘Ik heb jullie gehoord, ja, en d’r is niks wat jullie daaraan kunnen doen.’

Alyss leek even na te denken over wat hij gezegd had. Daarna zei ze, op droge toon: ‘Nee, inderdaad. Afgezien van je vermoorden dan natuurlijk.’

En terwijl ze dat zei flipte ze haar dolk andersom, greep hem bij de punt en trok in één vloeiende beweging haar arm omhoog en naar achteren. Buttel draaide zich meteen naar haar om en dook ter verdediging in elkaar, zijn speer klaar om toe te steken…

Maar het enige dat hij nog hoorde was een vreemd geluid — sis-klonk! — gevolgd door een pijnlijke schok in zijn beide handen toen Wills Saksische mes uit zijn bontgevoerde schede tevoorschijn sprong. Het maakte een strakke kapbeweging en raakte zijn speer net achter de stalen punt.

Zo zwaar als een bijl, zo scherp als een scheermes sneed het speciaal behandelde staal door de essenhouten speer, als was deze van kaas gemaakt. De zware speerpunt viel met een metalen klank op de stenen vloer van de boshut en Buttel staarde verbijsterd naar zijn machtige speer, die nu gereduceerd was tot een ongevaarlijke en haast gewichtloze stok. Hij kreeg net een halve seconde de tijd om daarover na te denken voordat Will met een enkele stap dicht bij hem kwam en hem met het zware bronzen gevest een flinke klap tegen zijn slaap gaf.

Op dat moment verloor John Buttel elke interesse in wat zich in de boshut afspeelde. Hij zakte door zijn knieën en gleed als een zak aardappelen bewusteloos op de grond.

‘Dat was een aardige truc!’ zei Alyss, ondanks alles onder de indruk van de snelheid waarmee Will had gereageerd. Ze draaide haar dolkmes weer om en stak het weg in de schede die verborgen zat in een speciaal daarvoor gemaakte plooi van haar jurk.

Even glimlachten ze alleen maar naar elkaar. De hond, die er niets van begreep, maakte klaaglijke geluidjes en Alyss boog zich voorover om haar even tussen de oren te kriebelen.

‘Ik wist niet dat jullie ook al moesten oefenen met messen werpen,’ zei Will en zij haalde nonchalant haar schouders op.

‘Dat hoeven we ook niet. Deze messen zijn veel te kwetsbaar om ze zomaar overal in te gooien, zoals jullie dat met die van jullie doen. Ik wilde die Buttel alleen maar afleiden, zodat jij kon doen wat je moest doen!’

Will liep naar de kast tegen de buitenmuur van zijn woning en rommelde wat in een van de laatjes. Alyss zag hoe hij een paar stukken koeienhuid tevoorschijn haalde en daarna naar de man op de grond liep. Hij rolde Buttel op zijn buik en trok zijn handen achter zijn rug. Ze keek belangstellend toe hoe hij de duimen door twee leren rondjes stak, en die daarna strak tegen elkaar trok door een stukje hout rond te draaien en vast te zetten. Met een groter exemplaar van diezelfde cirkels knoopte hij vervolgens ook de enkels van de man aan elkaar.

‘Ook een aardig trucje!’ zei ze weer. Hij keek tevreden naar zijn handenarbeid en knikte.

‘Dat zijn boeien die een van de andere Jagers heeft verzonnen. In de gaten doe je duimen of enkels, en met die stukken hout met een gleuf erin kun je ze zo vast draaien als je wilt — zonder dat je moeilijke knopen hoeft te leggen.’

Alyss nam haar wijnglas en ging schrijlings op haar stoel naar de bewusteloze Buttel zitten kijken. ‘Maar daarmee is het probleem nog niet opgelost. Wat doen we nu met hem?’

Will begon al te antwoorden, maar hield op toen hij besefte wat ze bedoelde.

‘Mijn opdracht,’ zei hij, ‘waar hij nu van weet!’

Alyss knikte. ‘Inderdaad. We hebben allemaal moeilijk zitten doen om ervoor te zorgen dat niemand zou denken dat je met een opdracht was weggestuurd. En nu zitten we met deze idioot, die natuurlijk tegen iedereen gaat lopen roepen wat hij denkt dat hij gehoord heeft.’

Will keek even naar Buttel, die nog steeds niet bij bewustzijn was gekomen. ‘Ik kan hem natuurlijk bij de baron in het gevang laten gooien. Hij heeft jou aangevallen, en een koerier van de koning aanvallen is een zware misdaad.’

Maar Alyss schudde van neen. ‘Geen sprake van. Dat is niet veilig genoeg. Dan heb je nog steeds de kans dat hij met andere gevangenen praat, of zelfs met de cipiers. En we moeten dit echt geheim houden, Will. Die stomme kerel ook! Misschien moeten we hem inderdaad maar onschadelijk maken, Will.’

Ze zei het met enige aarzeling, maar zo rustig dat Will een beetje schrok. Hij bekeek haar nu met andere ogen, en besefte ineens dat zijn oude vriendin ook een zware opleiding en training achter de rug had, misschien wel net zo zwaar als die van hem.

Ineens had hij een idee. Hij dacht aan wat zij eerder besproken hadden. ‘Ik denk niet dat dat nodig zal zijn,’ zei hij. ‘Ik heb een idee. Help me mijn paard te zadelen en dan vertel ik je wat het is.’

Gundar Hardslag leunde voorover in de rookkolom en sneed een stukje vlees voor zichzelf af van de bout die boven de houtskool hing. Voorzichtig blies hij over het hete vlees, nam een hap en knikte tevreden terwijl hij proefde. Bijna goed. Het was vlees van een rund dat nog maar een jaar oud was. Lekker mals en goed doorregen, en het smaakte al echt als rookvlees. Hij keek de open plek rond, daar waar de Wolfswolk aangemeerd lag. Overal om hem heen waren zijn mannen druk bezig met het aan stukken snijden van de ossen en die stukken dan houdbaar te maken door ze te roken. De schapen waren al klaar en in het zout gelegd. Over een paar uur was alles gereed, dacht hij. Dan zouden ze allemaal nog een paar uur slaap kunnen meepikken voor de vloed opkwam en ze konden vertrekken naar Skandia, over de Stormwitzee.

De vlammen en rook van een half dozijn vuren verlichtten de plek en wierpen vreemde schaduwen in de bomen die de open plek omringden. Het woest uitziende boegbeeld van de Wolfswolk leek af en toe geheel zelfstandig boven de mist en rook te drijven, terwijl de vlammen vooral de scherp gesneden slagtanden van de houten wolvenkop deden oplichten.

‘Gundar!’ Dat was Jon Tarkson, een van zijn matrozen, die hem riep vanaf de rand van hun kampement. Nieuwsgierig draaide de schipper zijn hoofd in die richting en hij zag hoe een onduidelijke massa zich uit de schaduwen van het bos losmaakte. Hij fronste de wenkbrauwen toen hij zag dat het de jonge Jager was. Hij zat op zijn paard, zoals gewoonlijk, maar hij leidde een tweede paard achter zich aan, waarop een groot pakket vastgesjord lag.

Gundar stak zijn hand op als groet en liep hem tegemoet. Best een aardige knaap, die Jager. Het was knap van hem om een oplossing te vinden die iedereen tevreden stelde, zo helemaal in zijn eentje. Gundar had respect voor zijn moed en dapperheid. ‘Welkom!’ riep hij.

Will groette hem terug en gleed daarna uit zijn zadel. Gundar liep op hem af, slalommend tussen de vuren en de stukken vlees, en zag dat die bundel op de rug van het paard een man was — buiten bewustzijn, en aan handen en voeten gebonden. Hij wees met zijn duim naar de stille gestalte.

‘Stond iemand je in de weg, Jager?’ vroeg hij.

Will glimlachte zuinig als antwoord. ‘Hm, dat zou je kunnen zeggen, ja. Deze man heeft al langere tijd de buurt hier onveilig gemaakt. En nu kreeg ik ineens een idee. Ik denk dat hij je van pas zou kunnen komen.’

Gundar fronste de wenkbrauwen en wreef wat druipend vet van zijn kin met de rug van zijn hand. ‘Van pas?’ zei hij, ‘Ik heb genoeg bemanning, dank je wel. En ik heb al helemaal geen behoefte aan een ongetrainde zuiderling aan boord van de Wolfswolk.’ Even aarzelde hij en zei toen: ‘Daar bedoel ik jou niet mee!’

‘Nee, dat begrijp ik best. Ik bedoel ook niet als bemanningslid. Ik dacht dat je hem misschien wel zou kunnen verkopen als slaaf. Jullie houden toch nog steeds wel slaven in Skandia, of niet soms?’

Hardslag keek de jongeman tegenover hem met hernieuwde interesse aan. Deze knaap zat vol verrassingen, dacht hij bij zichzelf. Deze reis van de Wolfswolk had inderdaad niet veel opgebracht, tot dusverre, zoals Will al vermoedde toen hij de Skandiers ontmoette. En een gezonde slaaf, goed gespierd, die zou best wat opbrengen als zij weer in Hallasholm zouden komen.

‘Ja, slaven houden we nog steeds,’ zei hij en hij liep dichter naar het paard en bestudeerde de bewusteloze man zorgvuldig van dichtbij. Hij greep een handvol haar en trok het hoofd van de man omhoog. Een jaar of dertig. Groot en sterk, zo te zien.

‘Hij heeft geen ziektes?’ vroeg hij argwanend.

Will knikte van nee. ‘Afgezien van een lichte hersenschudding is hij zo fit als een hoentje!’ Will moest weer denken aan de gemene wond in de zij van zijn hond, en aan al die geruchten dat Buttel meer dan één moord op zijn geweten had. ‘Hij zou heel wat uren met de peddels het ijs in de put in Hallasholm kunnen stukslaan!’

Die peddels werden gebruikt om slaven te straffen in de Skandische hoofdstad. Het waren grote houten riemen die ’s winters in de waterputten gehangen werden. Slaven moesten ze constant heen en weer blijven bewegen, zodat het drinkwater niet kon bevriezen. Daarbij kregen die arme slaven constant spetters over zich heen, zodat ze drijfnat waren van zweet en opspattend ijskoud water. Toen hij ertoe veroordeeld was, destijds, was hij bijna doodgegaan van ellende en bevriezing, totdat Erak medelijden met hem had gekregen en hem had helpen ontsnappen.

Gundar schudde zijn hoofd. ‘Nee, de oberjarl heeft die straf afgeschaft,’ zei hij. Bovendien zou je een waardevolle slaaf als deze jongen hier er te snel mee verslijten.’ Hij bekeek Buttel nog eens goed, en kwam tot een besluit. ‘Goed, hoeveel wil je voor hem hebben?’

Will greep achter de man en trok de knoop los waarmee hij vastgebonden lag aan het zadel.

‘Je mag hem als cadeautje meenemen!’ zei hij en trok aan de kraag van de bandiet zodat hij van het paard gleed en als een zak op de grond bleef liggen. Buttel kreunde zachtjes en bleef toen stil liggen.

Gundars ogen gingen wijd open.

‘Een cadeau?’

Will knikte. ‘Zoals ik al zei, hij heeft hier heel wat overlast veroorzaakt, en ik heb geen tijd en zin om me om hem te bekommeren. Neem hem gewoon van me aan — ooit kun je mij misschien nog eens een pleziertje doen!’

De Skandische schipper keek hem vorsend aan. ‘Zoals ik al zei, jij zit vol verrassingen, Jagerman,’ zei hij. En daarna riep hij twee van zijn bemanningsleden, die vlak bij hen geïnteresseerd hadden staan luisteren. ‘Gooi deze lading aan boord,’ zei hij. ‘Stop hem maar in het vooronder.’

Grijnzend tilden ze de bewusteloze man op en droegen hem naar het schip. Gundar stak zijn grote hand uit naar Will en de Jager schudde die enthousiast.

‘Nou, daar heb je gelijk in, Jager! Ik ben je wel wat verschuldigd. Niet alleen hiervoor trouwens — je hebt gezorgd dat mijn mannen niet hoeven te verhongeren, deze winter, en nou geef je ons ook nog een stukje winst ook. Was deze trip toch niet helemaal voor niks!’

Will haalde zijn schouders op. ‘Jij doet mij anders een groot plezier door die man mee te nemen. Ik zal blij zijn als hij het land uit is. Nou, dan wens ik je een goede wind en sterke roeiers, Gundar Hardslag!’ En met dat traditionele vaarwel van de Skandiërs klom hij op Treks rug en reed het kamp uit.

‘En een rechte weg voor jou, Jager!’ riep de zeeman hem achterna.

Onderweg stelde Will zich voor hoe het leven van Buttel in Skandia zou zijn. Zelfs zonder die peddels zou het geen pretje zijn, dat wist hij. Maar daar kon hij zich echt niet druk om maken.

Загрузка...