HOOFDSTUK 28

Will hield Treks teugels in toen ze bij de inmiddels vertrouwde rand van het Grimsdalwoud aangekomen waren. Hij liet de twee andere paarden langszij komen en keek bezorgd naar Orman. De kasteelheer zwaaide heen en weer in het zadel. Zijn ogen waren half gesloten, en hij staarde wezenloos voor zich uit. Zijn lippen bewogen, maar geluid kwam er niet uit.

Ook Xander was bezorgd. ‘We moeten hem snel bij die Malkallam zien te krijgen,’ zei hij. ‘Hij is bijna buiten bewustzijn!’ Will knikte. Hij keek achterom naar de bocht in de weg waar eventuele achtervolgers op zouden duiken — want dat die er aankwamen, daar twijfelde hij geen seconde aan.

‘Neem hem mee verder het woud in,’ zei hij. ‘Ik blijf hier wel wachten, om iedereen die ons op de hielen zit een beetje af te schrikken.’ En hij wees naar het smalle pad dat hij en Alyss ingeslagen waren tijdens hun eerste ontdekkingstocht door het woud. ‘Als je dat pad neemt, honderd meter of zo, en daar op me wacht — dan zien ze je in elk geval niet meer.’

Xander aarzelde. ‘En jij dan?’

Will glimlachte. Die kleine pennenlikker was toch dapperder dan hij gedacht had. Hij trok de kap van zijn mantel over zijn hoofd en stuurde Trek dieper de schaduwen onder de bomen in, tot hij onder een grote kale eikenboom stond.

‘Let maar eens op. Ik word nu onzichtbaar!’ En toen Xander bleef treuzelen maakte hij een ongeduldig gebaar. ‘Ga nou maar! Ze kunnen elk moment daar de bocht om komen!’

De secretaris begreep wel dat het inderdaad het verstandigst zou zijn om uit het zicht van de achtervolgers te blijven. Hij knikte, nam het touw over waarmee Ormans paard aan Trek was vastgebonden, en begeleidde zijn heer, die nog maar half bij kennis was, dieper de donkere schaduwen van het Grimsdalwoud in. Na een meter of twintig kon Will hen al niet meer zien. Tevreden knikte hij en bleef doodstil staan waar hij stond. De hond lag plat op haar buik naast hen. Ze gromde zacht, diep in haar keel.

‘Stil!’ waarschuwde Will. De hond kwispelde één keer met haar staart.

Een paar seconden daarna begonnen Treks oren zenuwachtig heen en weer te bewegen. Ook schraapte hij met een van zijn hoeven over de harde grond. Will zelf had nog niets gehoord, en verbaasde zich weer eens over hoe scherp het gehoor van de dieren was, vergeleken met dat van de mens. Hij klopte Trek zachtjes op de nek, en het paardje, dat nu wist dat zijn baas de waarschuwing begrepen had, ontspande zich weer.

Het duurde nog bijna een minuut voor een groep ruiters van achter de bocht tevoorschijn kwam. Ze waren met zijn achten, allemaal tot de tanden gewapend, en vooraan reed een bekende gestalte.

‘Buttel!’ fluisterde Will. De hond gromde weer, nu bijna onhoorbaar.

Ongeveer tweehonderd meter van Will verwijderd hield de groep halt. Een van de mannen was blijkbaar een jachtopziener; hij liet zich van zijn paard glijden en bestudeerde de sporen in de sneeuw. Natuurlijk was duidelijk te zien dat pas geleden nog een drietal paarden de laatste paar honderd meter naar de woudrand had afgelegd. De man wees in de richting van waar Will stond en wilde al weer opstijgen.

Buttel gaf de mannen een teken om door te rijden, maar die bleven onbeweeglijk staan. Will hoorde hoe ze hun stemmen verhieven, terwijl Buttel zijn bevel op luide toon herhaalde. Will grijnsde — het was duidelijk dat Buttel de enge verhalen over het woud en alle gruwelen die zich daarin verscholen hielden nog niet gehoord had. Even voelde hij lichte spijt. Als ze door waren gereden, dan had hij rustig kunnen wachten tot ze halverwege waren, nog in het open veld, en dan had hij een paar pijlen af kunnen schieten. Waarschijnlijk had hij dan de troepen van Keren zonder veel problemen met acht man kunnen verminderen. Maar nee, stel je voor dat er mannen van Orman bij waren, die gedwongen waren om mee te rijden… En trouwens, zelfs als dat niet zo was, kon Will niemand zomaar in koelen bloede vermoorden zonder dat ze hem aanvielen, of het nu boeven waren of niet. Daarvoor had Halt hem niet jarenlang getraind en opgeleid.

Maar die Buttel, dat was andere koek! Natuurlijk was de gewetenloze man een waardevolle aanwinst voor Keren en zijn gemene plannetjes. Verraders als Keren konden niets beginnen zonder dergelijke lieden. Ze hadden mannen nodig die op hun bevel zonder aarzelen zouden moorden en roven. Hij durfde er zowat om te wedden dat Buttel zich al onmisbaar gemaakt had.

En daar zat die man op zijn paard, nauwelijks tweehonderd meter van Will verwijderd, die al een pijl op zijn sterke boog had liggen.

Het was ver weg, en er stond een lichte zijwind. Will zag het aan de toppen van de kale bomen om hem heen. De meeste boogschutters zouden zich niet licht aan een dergelijk schot wagen, maar Will was een Grijze Jager, en voor een Jager was een schot van tweehonderd meter dagelijkse kost. Door zijn training wist hij dat onzekerheid over een schot de voorbode was van een misser. Als je bang was dat je ging missen, kwam die voorspelling maar al te vaak uit. Will daarentegen wist zeker dat hij zijn doel zou raken, en met langzame bewegingen, zodat het niemand op zou vallen, kwam zijn boog omhoog. Will mikte zorgvuldig. De pijl leek moeiteloos naar achteren te glijden, en de sterke spieren in zijn armen en schouders voltooiden de bewegingen die na duizenden keren oefenen als het ware ingeslepen waren. Will keek naar zijn doelwit, niet naar zijn pijl of boog. Dat waren slechts onderdelen van het totaalplaatje, dat in het midden als brandpunt de gestalte van Buttel had, tweehonderd meter verderop op zijn paard.

De boog kwam omhoog tot Will wist dat hij precies de juiste hoek bereikt had. Als iemand hem op dat moment gevraagd had hóé hij dat wist, had hij hem geen duidelijk antwoord kunnen geven. Het was gewoon instinct, geholpen door jaren van trainen. Hij hield automatisch rekening met de wind, de richting ervan én de kracht. Even wachtte hij nog. De linkerhand, die de boog vasthield, was helemaal niet gespannen; door de vorm van het hout kon hij de boog stevig vasthouden zonder te hoeven knijpen. De wijsvinger van zijn rechterhand lag tegen zijn mondhoek, de pees met drie vingers volledig uitgetrokken, één boven en twee onder de pijl.

Hij ademde rustig uit. Vagelijk voelde hij zijn eigen hart kalm slaan. Toen liet hij de pees gaan, allebei zijn handen ontspannen als daarvoor. De boog bewoog alleen aan de uiteinden. Het hele proces, vanaf dat hij de boog omhoog had gestoken, had nog geen vier seconden geduurd.

Het was ironisch, maar juist door jaren oefenen mislukte het schot.

Niet dat het slecht was. Integendeel, voor elke andere schutter zou het een meesterschot geweest zijn. Maar Will was even vergeten dat hij schoot met een uit drie delen bestaande recurveboog, in plaats van met zijn eigen grote houten boog. Daarmee had hij zijn hele jeugd als rekruut geoefend. De pijl die hij nu afgeschoten had, legde zonder problemen de tweehonderd meter af van boog naar doel — eigenlijk nog iets verder, omdat de pijl een lange boog maakte. Maar daarbij dook de pijl uiteindelijk nét iets dieper naar beneden dan Will, die onbewust rekening had gehouden met de eigenschappen van zijn grote boog, berekend had. En in plaats van terecht te komen in het grote bovenlijf van Buttel, sloeg de pijl ineens vanuit het niets dwars door zijn dijbeen, dat daarmee vastgespijkerd werd aan het harde leer van zijn zadel.

Buttel schreeuwde het uit van pijn. Van schrik steigerde zijn paard, meteen geïmiteerd door een aantal van de dieren naast hem. De berijders ervan, al doodsbenauwd door het nabije Grimsdalwoud, wierpen één blik op de gevederde pijlschacht die hun leider vastgepind hield aan zijn paard en maakten rechtsomkeert om als een gek de weg terug te galopperen. Woedend zag Buttel hen om de bocht verdwijnen. Krimpend van de pijn, en zijn laffe mannen luidkeels vervloekend, gaf Buttel het ook op en reed hen achterna.

‘Wel verdorie!’ zei Will in alle kalmte terwijl hij hen nakeek. Hij herinnerde zich ineens weer wat Crowley over deze boog opgemerkt had. Eerst ging de baan van de pijl vlakker dan normaal, maar daarna sneller naar beneden dan hij gewend was. ‘Nou, dat was het dan wel wat afstandsschoten betreft, voorlopig,’ zei Will hardop tegen Trek. Als antwoord vouwde het beest zijn oren plat naar achteren. Will keek naar beneden naar de hond, die naar hem opkeek — haar staart ging langzaam heen en weer. Blijkbaar was zij helemaal niet teleurgesteld dat de pijl Buttel geraakt had — zelfs al was dat maar in zijn dijbeen.

Will keek de weg af. Het zag er niet naar uit dat de mannen hen nog achterna zouden komen. Hij gaf Trek een por met zijn hielen en reed het woud in.

Honderd meter verderop kwam hij bij zijn twee metgezellen, die daar stonden te wachten. Orman zakte steeds verder weg in het zadel. De coma, die hij zelf voorspeld had, leek niet meer ver weg. Hij was bijna buiten kennis nu; hij brabbelde wat voor zich heen en maakte af en toe vreemde klaaglijke geluidjes.

‘Hoe gaat het met hem?’ vroeg hij Xander, al besefte hij dat dit een zinloze vraag was.

De man keek ongelukkig. ‘We hebben niet veel tijd meer,’ antwoordde hij. ‘Heb je enig idee waar die Malkallam zijn hoofdkwartier heeft opgeslagen?’

Will schudde van nee. ‘Ik neem aan ergens midden in het woud,’ zei hij. ‘Maar waar dat is, Joost mag het weten!’

Xander keek weer bezorgd naar zijn meester. ‘We moeten hem snel helpen,’ zuchtte hij. Het was duidelijk dat hij zich ernstig zorgen maakte.

Will keek hulpeloos om zich heen, inde hoop dat hem iets te binnen zou schieten. Hij besefte dat ze, Grijze Jager of geen Grijze Jager, dagenlang door dit woud zouden kunnen blijven dwalen, zo dicht was het, en zoveel paden en paadjes liepen erdoorheen. En veel tijd hadden ze niet meer. Misschien nog een paar uur, of zelfs nog minder.

Zijn blik viel op de hond, die geduldig zat te wachten, kop een beetje schuin, hem vol verwachting aankijkend. Misschien was dat een mogelijkheid, bedacht hij ineens.

‘Kom mee,’ zei hij kortaf tegen Xander. Hij sloeg zijn hakken in Treks buik en reed verder langs het pad dat hij en Alyss ook gevolgd hadden, nog maar een dag geleden. Wat was er veel gebeurd sindsdien! Ze reden langs het sinistere zwarte ven tot ze op de plek kwamen waar Alyss de brandplek in het gras had gevonden. Will hield daar halt en steeg af. Xander volgde na enige aarzeling zijn voorbeeld.

Hij keek naar de brandplek. ‘Waar komt dit van?’ vroeg hij.

Will vertelde hem Alyss’ theorie over de reusachtige toverlantaarn.

Xanders wenkbrauwen schoten omhoog, maar hij knikte bedachtzaam. ‘Ja, dat zou best kunnen,’ zei hij ten slotte. ‘Maar dan zou je wel een bijzonder goede lens moeten hebben.’

‘Een lens?’ vroeg Will.

‘Ja, het ding waarmee je licht naar één punt samenbrengt, waardoor je een straal licht kunt versterken. Ik moet zeggen, eentje die dit zou kunnen heb ik nog nooit gezien, maar theoretisch moet het inderdaad mogelijk zijn.’

‘Maar dan nog zou je enorm veel licht moeten hebben,’ zei Will, maar de secretaris wuifde dat bezwaar weg. ‘O, dat is niet zo ingewikkeld, dat zou je op allerlei manieren kunnen doen,’ zei hij. ‘Bijvoorbeeld met witsteen.’

‘Witsteen?’ herhaalde Will.

Xander knikte. ‘Ja, dat is soort poreuze steen; als je daar water op laat vallen komt er een brandbaar gas uit. En als je dat aansteekt krijg je een heel fel wit licht… En heel heet ook. Dat zou ook deze brandplekken verklaren.’ En hij wees naar de grond en knikte een paar keer met zijn hoofd. ‘Ja, met witsteen zou het moeten kunnen. Maar wat ben je van plan dan, hier?’

Will knipte met zijn vingers. De hond kwam vlak voor hem staan en wachtte op de opdracht die komen moest.

‘Als er hier een soort lamp gestaan heeft, dan moeten er ook mensen bij geweest zijn, lijkt me, om die lamp te bedienen. En mensen laten geursporen achter. Misschien kan de hond hier dat spoor volgen. En als dat lukt, hebben we hoogstwaarschijnlijk ook de plek gevonden waar die tovenaar zich schuil houdt.’

Will kriebelde de hond tussen zijn oren en wees op de grond voor hen. ‘Zoeken!’ beval hij.

Het zwart-witte kopje ging naar beneden en de hond snuffelde de open plek aan de oever van het ven helemaal af. Na een paar minuten begon ze rondjes te lopen, steeds grotere. En ineens bleef ze staan, met één voorpoot in de lucht, haar neus nog naar beneden. Ze snoof een paar keer en blafte toen kort en helder.

‘Braaf zo, meisje!’ zei Will.

Xander keek weifelend. ‘Maar hoe weet je nu dat ze niet een hert heeft geroken, of een das of zo?’ vroeg hij.

Will staarde hem een tijdje aan. ‘Nou, als jij een beter idee hebt, kom maar op dan!’

Xander maakte een verontschuldigend gebaar. ‘Nee, nee, doe ook maar,’ zei hij zacht.

Will draaide zich om naar de hond. Zoals altijd keek ze hem nauwlettend aan, wachtend op nieuwe orders. Will liep op haar af en wees naar de grond waar zij de geur aangetroffen had. ‘Volgen!’

De hond blafte één keer en rende weg. Na een paar meter bleef ze staan en draaide zich om. Ze keek hen aan en blafte weer. De boodschap was duidelijk: Kom dan mee, als je daarheen wilt. En snel — we hebben niet de hele dag!

Will en Xander keken elkaar even aan en stegen toen snel op. Xander pakte ook de leidsels van Ormans paard en daar reden ze de zwart-witte hond achterna, die met haar neus vlak boven de grond zigzaggend het spoor leek te volgen — dieper en dieper het donkere woud in.

Загрузка...