HOOFDSTUK 35

Hoog in haar torencel maakte Alyss zich grote zorgen.

Toen Buttel haar eenmaal had herkend, had het weinig zin meer om nog vol te houden dat zij een tuttige adellijke dame was, onderweg naar haar verloofde. Maar vreemd genoeg had Keren niet eens geprobeerd om meer informatie uit haar te persen. Hij trok een paar diepe rimpels in zijn voorhoofd, riep de wacht en liet haar escorteren naar deze hooggelegen gevangenis. Max, met alleen een dolk aan zijn riem, die meer voor de versiering diende dan om te gebruiken, wilde haar nog wel verdedigen, maar zij had hem tegengehouden. Ze wilde er niet verantwoordelijk voor zijn dat hij zinloos zou sneuvelen. Dus hadden ze hem en haar twee kameniersters ook opgepakt en ergens anders vastgezet. En ongetwijfeld zou haar soldaten, die in het kazernedeel van het slot bij de andere militairen gelegerd waren, hetzelfde lot treffen.

Eigenlijk maakte ze zich nog het meeste zorgen vanwege het feit dat Keren helemaal niets leek te doen. Het scheen hem allemaal nauwelijks te interesseren. Het was haar nu wel duidelijk dat al die vreemde gebeurtenissen in kasteel Macindaw vooral met hém te maken hadden. Maar wat was zijn doel? Het meest voor de hand liggend was nog dat hij zelf van plan was om dat te doen, waar hij Orman en Will van beschuldigde — het kasteel en het land eromheen overgeven aan de Scoti. Nu hij de rechten van zowel Syron als Orman zo vreselijk geschonden had, kon hij immers niet verwachten dat koning Duncan hem ooit nog zou erkennen als heer van Macindaw. Zijn enige alternatief was dus buiten het rijk op zoek te gaan naar een of andere beloning.

Maar wat hij ook van plan was, het was duidelijk dat het niet veel goeds kon zijn. Het was daarom extra vreemd dat hij niet eens geprobeerd had om haar te ondervragen over wat zij en Will daar deden, en hoeveel zij wisten. Eerlijk gezegd had ze zich er al helemaal op voorbereid dat ze hardhandig ondervraagd zou worden, of zelfs gemarteld.

Geschrokken draaide ze zich dus om toen de deur van haar cel openging en Keren naar binnen liep.

Even keek hij het vertrek rond met het schamele meubilair: een tafel met twee rechte stoelen, een houten bed met een stromatras en twee versleten dekens. Er was wel een haard en daarin brandde een klein vuurtje. Er stond ook een olielamp op tafel, met een gepolijste metalen reflector, zodat er nog enig licht scheen in de kamer. Het raam was voorzien van verticale tralies, en er hing een gordijn naast dat als het dichtgetrokken werd de ergste wind buiten zou houden. Maar nu hing het ongebruikt aan de muur.

‘Een beetje comfortabel hier?’ vroeg Keren opgewekt.

‘Het kon erger,’ luidde Alyss’ antwoord.

Hij knikte enthousiast. ‘O ja, dat kon het zeker. En ik hoop dat je dat goed onthoudt!’

‘Ik neem aan dat er met mijn mensen niets gebeurd is?’

Keren haalde onverschillig zijn schouders op. ‘Die zitten allemaal netjes in de kerkers. Niet zo comfortabel als jij, maar wel achter een dikke sterke deur. Een van je mannen protesteerde wat. Die is dus licht gewond, maar hij komt er vast wel weer bovenop.’

‘Ik hoop niet dat je verwacht dat ik je daarvoor bedank,’ merkte Alyss op.

Weer haalde hij zijn schouders op, die lijfwacht van haar interesseerde hem niet. Hij wees naar de tafel en stoelen. ‘Kom, laten we even gaan zitten. We moesten maar eens praten.’

Het is dus begonnen, dacht Alyss. Ze keek hem wantrouwend aan. Ze wist dat het geen zin had om zich te verzetten, en dus liep ze naar de tafel, schoof een van de stoelen naar achteren en ging met rechte rug zitten.

Keren liet zich op de andere stoel vallen en zakte meteen onderuit. Hij grijnsde breed naar haar.

‘Kindje, ontspan je toch! Ik wil je alleen een paar vragen stellen, meer niet.’ Hij greep in zijn broekzak en haalde een vreemde blauwe edelsteen tevoorschijn, ongeveer zo groot als een kwartelei. Die steen rolde hij heen en weer tussen zijn handen en vingers. Een zenuwensteen, dacht Alyss. Ze had wel eens gehoord dat er mensen waren die zo’n steen hadden om zichzelf te kalmeren. Misschien was die Keren niet zo ontspannen als hij deed voorkomen.

‘Voor die vragen ben ik niet zo benauwd,’ zei Alyss. ‘Eerder voor wat er zal gebeuren als je geen antwoorden krijgt!’

De grijns verdween van zijn gezicht en hij keek haar aan, alsof ze hem echt pijn had gedaan. ‘Je denkt toch niet echt dat ik je ga martelen?’ zei hij. ‘Ik ben geen monster, hoor. Ik ben toch een ridder!’

‘Maar blijkbaar zijn je een paar van je ridderlijke plichten en verplichtingen ontschoten,’ wierp Alyss tegen.

Hij aarzelde alvorens haar te antwoorden. ‘Hmm. Misschien lijkt dat zo. Het is gemakkelijk om er zo tegen aan te kijken, als je niet alles weet. Luister, jarenlang heb ik ervoor gezorgd dat dit kasteel sterk en goed verdedigd bleef. Ik vroeg daar niet veel voor, van Syron — een beetje erkenning, een beetje dankbaarheid voor al mijn inspanningen. Maar nee hoor. Hij had alleen maar aandacht voor die zoon van hem. Voor mij bleef er niets over. Niet eens de garantie dat ik mijn werk zou houden als Orman de zaken overnam. Ik heb het grootste deel van mijn werkzame leven gewijd aan het verdedigen van de grens van ons rijk, en wat kreeg ik daarvoor? Niet meer dan wat een huursoldaat betaald krijgt. Ik had beter verdiend.’

‘Misschien. Maar dat betekent nog niet dat je daarmee het recht had om van de Scoti een passende beloning te eisen,’ probeerde Alyss, om zijn reactie te peilen. Die liet niet lang op zich wachten.

Hij keek haar scherp aan. ‘Dus dat had je al bedacht, hè? Ik vraag me af hoeveel je nog meer ontdekt hebt?’ Hij keek haar niet meer aan, maar bestudeerde de blauwe edelsteen. Het was geen ei, zag ze nu, maar een perfecte bolvorm, en het blauw leek dieper te worden als je er langer naar keek. Ze kreeg het vreemde idee dat als ze maar lang genoeg zou kijken, ze door het oppervlak van de steen heen zou kunnen kijken, in de diepten daarbinnen. Ze leunde een beetje naar voren. Het was raar dat zo’n klein steentje zo diep kon lijken… zo enorm diep.

Keren merkte haar fascinatie op. ‘Mooi, hè?’ zei hij. Zijn stem was zacht en rustgevend. ‘Zo ontspannend… Ik vraag me altijd af hoe het mogelijk is… zoveel diepte in zo’n bescheiden steentje. Kijk hoe het draait…’ Langzaam draaide hij de steen rond in zijn hand, en ze zag dat hij gelijk had. Het was alsof je in een peilloze afgrond keek, een oneindig diep blauw. Onmogelijk, in zo’n klein steentje. Maar zo mooi. Zo adembenemend blauw. Ze hield erg van die kleur blauw, besefte ze. Ze had nooit geweten dat ze blauw het allermooist vond.

‘Je hebt me nog niet verteld hoe je echt heet,’ zei Keren vriendelijk.

‘Alyss. Ik heet Alyss, Allys Mannering.’ Het kon toch geen kwaad hem dat te vertellen? Hij wist toch al dat vrouwe Gwendolyn niet echt was. Wat gek, dacht ze, hoe dat kleine steentje elke seconde groter en mooier werd.

‘En je hebt helemaal geen verloofde, of wel soms?’ vroeg Keren.

Ze kon horen dat hij het echt grappig vond allemaal. Ze lachte opgelucht met hem mee. ‘Nee, ik ben bang van niet,’ gaf ze toe. ‘Ik word vast een oude vrijster.’ Jammer dat ze elkaars vijand waren, dacht ze. Hij was zo aardig! Ze wilde hem dat ook vertellen.

‘Blijf naar het blauw kijken!’ zei hij zacht en vriendelijk.

Ze knikte. ‘Natuurlijk blijf ik kijken.’

Even zweeg hij. Hij liet haar genieten van de blauwe kleuren, die steeds maar leken te veranderen, als de zee op een warme zomerdag. Heerlijk rustig werd je ervan, dacht ze.

‘En hoe zit dat met je vriend Will dan? Gloort daar de romantiek?’

Ze glimlachte kalm om die vraag. Even gaf ze geen antwoord. ‘We kennen elkaar al zo lang,’ zei ze toen. ‘We waren al vrienden voordat hij zijn training begon.’

‘Als speelman, bedoel je?’

Ze stond op het punt om heftig nee te schudden, maar haar instinct hield haar tegen. ‘Will is een…’ begon ze, en weer deed haar instinct haar zwijgen. Ze knipperde met haar ogen, ze besefte dat ze bijna hardop gezegd had dat Will een Grijze Jager was. Ze ging rechtop zitten in haar stoel. Een beetje misselijk, alsof ze nét niet over de rand van een afgrond was gestapt. En op een bepaalde manier was dat ook zo.

Ze sleurde haar ogen weg van het blauwe kleinood op de tafel voor haar. Verrast realiseerde ze zich dat dat wel erg veel moeite kostte.

‘Wat gebeurt hier? Wat ben je aan het doen?’ vroeg ze, ontzet dat ze Will bijna verraden had. Ze pijnigde haar hersenen — wat had ze hem al wel verteld, en wat nog niet?

Haar naam had ze hem verraden, dat wist ze. Maar dat was niet zo erg. Als ze hem maar niet verteld had dat Will een…

Ze kapte zichzelf af. Zelfs eraan denken mocht ze niet, dat was veiliger. Die akelige blauwe steen, dat was geen gewone steen. Keren zat nog steeds te grijnzen. Eigenlijk bleef hij verbazend vriendelijk, alles bij elkaar genomen.

‘Je hebt een sterk karakter,’ zei hij bewonderend. ‘Meestal als iemand er zo diep in duikt komen ze er niet meer uit. Goed van je!’

‘Wat is dat voor akelig ding?’ vroeg Alyss en ze wees met afschuw naar de steen. Hij pakte hem op van de tafel, gooide hem omhoog en ving hem weer op. Daarna stopte hij hem weer in zijn broekzak.

‘Ach, gewoon een leuk speeltje waarmee ik mijn vrienden vermaak,’ zei hij. Hij stond op en liep naar de deur. Toen hij die geopend had en in de deuropening bleef staan, verdween zijn glimlach.

‘We gaan dit snel nog eens doen,’ zei hij. ‘En reken er maar vast op dat het dan nog veel gemakkelijker gaat. Dat is altijd zo, nadat je eenmaal hebt toegegeven. Daarna gaat het elke keer sneller en makkelijker. Ik kom over een uurtje of zo wel terug.’

En daarmee trok hij de deur achter zich in het slot. Alyss hoorde ook de sleutel omdraaien. Ze liet haar hoofd op haar armen zakken. Ze was doodop.

Twintig meter voor de muur van het kasteel bleef Will staan en liet zich plat op de grond zakken. Daarvoor had hij weliswaar een plekje zonder sneeuw uitgezocht, maar het gras was wel drijfnat. Binnen een paar minuten was het ijskoude vocht diep in zijn kleren getrokken. Hij wilde dan ook niets liever dan weg van die plek, van al dat kille nat. Maar Will had jaren achtereen zware trainingen gevolgd, en hij wist dat hij nu even doodstil moest blijven liggen. Alleen zijn ogen bewogen. Zijn mantel camoufleerde hem voor de mannen op de muren, wist hij. En de grote kap beschaduwde zijn bleke gezicht, dat hem anders als een lichtbaken zou hebben verraden. Voor hij verder ging moest hij eerst precies weten waar de wachten op de muren stonden. Vanuit zijn laag-bij-de-grondse positie zag hij die muren scherp afgetekend tegen de hemel. Ze waren nog donkerder dan de donkere lucht, en hij kon dus goed volgen hoe de silhouetten van de wachten daarboven hun patrouilles liepen.

Op elk van de vier muren liepen twee wachten. Dezen marcheerden steeds in een gelijkmatige pas op elkaar af, ontmoetten elkaar in het midden, maakten daar rechtsomkeert en liepen dan weer terug naar hun eigen toren op de hoek van het kasteel. Op elke toren zelf stond ook weer een wachter. Deze mannen liepen niet heen en weer, maar stonden op de weergang tegen de kantelen geleund en keken verveeld de donkere nacht in. Als het koud was, zoals vanavond, hadden ze waarschijnlijk een vuurkorf met gloeiende kooltjes in een hoekje staan om zich aan te warmen. Dat had hem verteld — en hij kon vaag de oranje gloed zien, weerspiegeld in het glimmende kuras van de wachters.

Des te beter, dacht Will. Als ze zich steeds omkeerden om hun koude handen te warmen boven het vuur, dan keken ze steeds weer in de gloed ervan en daarna zagen ze een tijd niets in het donker. Natuurlijk, een grote massa mensen zouden ze nog wel kunnen onderscheiden, bijvoorbeeld als een heel leger het kasteel aanviel. Maar één enkele vijand, zeker als die getraind was in het zich onzichtbaar verplaatsen, die zouden ze niet zo snel zien.

In het midden van het kasteel, ver boven de andere torens en de muren uit, rees de donjon op. Er scheen nog steeds een vaag geel licht uit het raam van de torenkamer.

Wills eerste idee was om de buitenste muur in het midden te beklimmen, en dan vlak onder de rand te wachten tot beide wachten elkaar ontmoet hadden en elk weer een andere kant op zouden lopen. Maar hij liet dat plan varen toen hij hun gedrag een tijdje bestudeerd had. Ze stonden nu al meer dan twee uur op wacht — Xander had hem verteld dat de wacht elke drie uur gewisseld werd. Daarom waren ze inmiddels niet meer zo alert en opmerkzaam als in het begin, natuurlijk. Er was drie uur lang helemaal niets gebeurd, en dus was het nauwelijks te verwachten dat er de resterende minuten wél iets zou gebeuren. Het waren maar mannen, tenslotte. Ze waren moe en ze verveelden zich, en ze begonnen langzaam maar zeker te denken aan de warme maaltijd en de drankjes die ze over een half uur aangeboden zouden krijgen. Telkens als ze elkaar tegenkwamen, midden op de weergang, bleven ze nu even met elkaar staan kletsen. En die pauzes werden steeds langer.

Juist op dat moment zou Will het gemakkelijkst over de muur kunnen klimmen, dacht hij. Zolang zij met elkaar stonden te praten, hadden ze hun aandacht niet meer bij hun belangrijkste taak. En als hij al een geluidje maakte, zouden ze dat niet horen, omdat ze vooral naar elkaar luisterden.

Weer keek Will omhoog naar de torens. Links stond de wacht niet meer bij de kantelen, hij zocht blijkbaar liever de warmte van de vuurkorf op. Dat betekende dat het zicht van de man beperkter was dan normaal. De man op de toren rechts stond plichtsgetrouw naar de wereld buiten het kasteel te turen. Maar Will zag duidelijk hoe zijn schouders naar beneden hingen. Hij stelde zich voor hoe de man daar zou staan — in elkaar gedoken in zijn mantel, koud en ongelukkig, met pijnlijke voeten en helemaal duf van het nietsdoen. Er was weinig kans dat de man naar rechts zou kijken. Hij keek de hele tijd strak voor zich uit. Dus zou hij die muur beklimmen, vlak bij de linkertoren, besloot Will. Hij wachtte tot de mannen op de muur opnieuw naar elkaar toe liepen, en telde hoeveel seconden het duurde voor ze tegenover elkaar stonden. Als hij eenmaal boven was zou hij precies zó lang hebben om tussen de kantelen door te glippen en zich snel ergens te verbergen.

Will spande al zijn spieren. Hij was er klaar voor. Langzaam kwam hij overeind. Er gleden wat wolken over de sterrenhemel, die de duisternis op de grond nog dieper maakten. Will nam hun snelheid op, zodat hij met de volgende schaduw mee kon bewegen. En toen hij alles onder controle had liep hij soepel op het kasteel af. Hij glipte snel naar de linkertoren, één met de schaduwen van de nacht.

Загрузка...