Nynaeve haastte zich over de geplaveide straten van Tyr, met de Asha’man Naeff aan haar zijde. Ze voelde nog altijd die storm in het noorden, ver weg maar verschrikkelijk. Onnatuurlijk. En hij verplaatste zich naar het zuiden. Lan was daar. ‘Het Licht behoede hem,’ fluisterde ze. ‘Wat zeg je, Nynaeve Sedai?’ vroeg Naeff.
‘Niets.’ Ze begon te wennen aan de mannen in hun zwarte jassen. Ze voelde géén rilling van onbehagen als ze naar Naeff keek. Dat zou dom zijn. Saidin was gereinigd, daar had ze nota bene zelf bij geholpen. Ze hoefde zich niet onbehaaglijk te voelen. Zelfs al was het zo dat de Asha’man soms naar niets staarden, in zichzelf mompelden. Zoals Naeff, die in de schaduwen van een gebouw vlakbij tuurde, met zijn hand op zijn zwaard.
‘Voorzichtig, Nynaeve Sedai,’ zei hij. ‘We worden door nog een Myrddraal gevolgd.’
‘Weet je dat... zeker, Naeff?’
De lange man met het hoekige gezicht knikte. Hij was goed in wevingen – vooral met Lucht, wat ongebruikelijk was voor een man -en was heel beleefd tegen alle Aes Sedai, in tegenstelling tot sommige andere Asha’man. ‘Ja, ik weet het zeker,’ zei hij. ‘Ik weet niet waarom ik ze wel kan zien, terwijl ze voor anderen onzichtbaar zijn. Ik moet er een Talent voor hebben. Ze verbergen zich in de schaduwen, als een soort verkenners, denk ik. Ze hebben nog niet toegeslagen; ik vermoed dat ze voorzichtig zijn omdat ze weten dat ik ze kan zien.’
Hij maakte de laatste tijd nachtelijke tochten door de Steen van Tyr, op zoek naar de Myrddraal die alleen hij kon zien. Zijn waanzin werd niet erger, maar oude kwetsuren gingen niet meer over. Hij zou zijn litteken altijd bij zich dragen. Arme man. In ieder geval was zijn waanzin niet zo erg als bij sommige anderen.
Nynaeve keek naar voren en beende over de brede, geplaveide straat. Er stonden gebouwen aan weerszijden, op de lukrake wijze van Tyr. Een groot landhuis met twee kleine torens en een bronzen, poortachtige deur stond naast een herberg van bescheiden afmetingen. Ertegenover was een rij huizen met smeedijzer in de deuropeningen en vensters, maar in het midden van de rij zat ineens een slagerij. Nynaeve en Naeff waren op weg naar de buurt die Alzomer heette, even binnen de westelijke muur. Het was niet het rijkste gedeelte van Tyr, maar beslist welvarend. Al was er in Tyr natuurlijk maar één onderscheid: burger of edele. Veel edelen beschouwden de burgers nog steeds als geheel verschillende – en minderwaardige – schepsels. Ze kwamen enkele van die burgers tegen. Mannen in wijde broeken die werden bijeengebonden aan de enkels, met kleurrijke sjerpen om hun middel. Vrouwen in hoog gesloten gewaden en met lichtgekleurde schorten voor. Je zag veel brede strohoeden met platte bovenzijden of met stoffen linten eraan. Veel mensen droegen klompen aan een koord over hun schouder, die ze gebruikten als ze weer terug moesten naar de modder.
De mensen waar Nynaeve nu langsliep, hadden bezorgde gezichten, en sommigen keken angstig over hun schouder. Die kant op was de stad getroffen door een bel van kwaad. Het Licht geve dat er niet te veel gewonden waren, want Nynaeve had niet veel tijd. Ze moest terug naar de Witte Toren. Het stak haar dat ze Egwene moest gehoorzamen. Maar ze zou gehoorzamen, en vertrekken zodra Rhand terugkeerde. Hij was vanochtend ergens naartoe gegaan. Onuitstaanbare man. Maar hij had in ieder geval Speervrouwen meegenomen. Ze had gehoord dat hij had gezegd dat hij iets moest ophalen. Nynaeve versnelde haar pas, en Naeff volgde haar voorbeeld, totdat ze bijna renden. Een Poort zou sneller zijn geweest, maar dat was niet veilig; ze kon er niet zeker van zijn dat ze niemand doormidden zouden hakken. We raken te afhankelijk van die Poorten, dacht ze. Onze eigen voeten lijken nauwelijks nog goed genoeg. Ze gingen een hoek om en een straat in waar een groep zenuwachtige Verdedigers – in zwarte jassen en zilverkleurige borstplaten waaruit wijde zwart-met-gouden mouwen uitstaken – op een rij stond. Ze weken voor haar en Naeff uiteen, en hoewel ze opgelucht leken dat ze er was, grepen ze toch zenuwachtig hun paalwapens vast. De stad achter hen oogde een beetje... bleker dan gewoonlijk. Flets. De plaveistenen hadden een lichtere kleur grijs, de muren van de gebouwen waren valer bruin of grijs dan ze zouden moeten zijn. ‘Zijn er mannen binnen om te zoeken naar gewonden?’ vroeg Nynaeve.
Een van de Verdedigers schudde zijn hoofd. ‘We hebben iedereen erbuiten gehouden, eh, vrouwe Aes Sedai. Het is niet veilig.’ De meeste Tyreners waren het nog altijd niet gewend om eerbied te betonen aan Aes Sedai. Tot voor kort was geleiden in de stad verboden geweest.
‘Stuur mannen naar binnen om te zoeken,’ zei Nynaeve ferm. ‘De Draak zal vertoornd zijn als je angst levens kost. Begin bij de randen. Laat me halen als jullie iemand vinden die ik kan helpen.’ De wachters liepen weg. Nynaeve wendde zich naar Naeff, en hij knikte. Ze draaide zich om en zette een stap in het aangetaste gedeelte van de stad. Toen haar voet de plaveisteen raakte, veranderde die in stof. Haar voet zonk door de verbrokkelde kei heen en raakte harde aarde.
Ze keek omlaag en verkilde. Toen liep ze door, en de stenen verpulverden als ze ze raakte. Zij en Naeff liepen naar een nabijgelegen gebouw en lieten een spoor van verbrokkelde stenen achter. Het gebouw was een herberg met fraaie balkons op de bovenverdieping, sierlijke gietijzeren rekken voor de glazen ruiten en een donker geschilderde veranda. De deur stond open, en toen ze haar voet op de eerste tree naar de veranda zette, veranderden de planken ook in stof. Ze verstijfde en keek omlaag. Naeff kwam naast haar staan en knielde neer om het stof tussen zijn vingers te voelen. ‘Het is zacht,’ zei hij. ‘Het fijnste poeder dat ik ooit heb gevoeld.’ De lucht rook onnatuurlijk fris, wat een vreemd contrast vormde met de stille straat. Nynaeve haalde diep adem en liep de herberg in. Ze moest waden, met de houten vloer om haar knieën heen, want de planken vielen uiteen zodra ze ze aanraakte.
Kinnen was het schemerig. De staande lampen brandden niet meer. Er zaten mensen in de ruimte verspreid, verstijfd halverwege hun bewegingen. De meesten waren edelen in kostbare kleding, de mannen met baarden die met olie in een punt waren gedraaid. Een van hen zat aan een tafel vlakbij, op een stoel met lange poten. Een kroes ochtendbier was halverwege naar zijn lippen geheven. Hij zat roerloos, met zijn mond al geopend om te drinken. Naeffs gezicht stond grimmig, hoewel er maar weinig scheen te zijn wat Asha’man verbaasde of van hun stuk bracht. Toen hij nog een stap naar voren wilde zetten, dook Nynaeve achter hem aan en greep hem bij de arm. Hij keek haar fronsend aan, en zij wees omlaag. Recht voor hem – amper zichtbaar onder de nog intacte vloerplanken – verdween de grond. Hij had op het punt gestaan de kelder van de herberg in te stappen.
‘Licht,’ zei Naeff, die achteruitstapte. Hij knielde neer en klopte op de plank voor hem. Die verviel tot stof, dat omlaag dwarrelde in de donkere kelder eronder.
Nynaeve weefde Geest, Lucht en Water om de man te Schouwen die vlakbij op de stoel zat. Doorgaans raakte ze iemand aan om hem te Schouwen, maar deze keer aarzelde ze. Het kon ook zonder aanraking, al zou dat minder effectief zijn voor Heling. Met haar Schouwen vond ze niets. Geen leven, geen gevoel dat hij ooit geleefd had. Zijn lichaam bestond niet eens uit vlees en bloed. Terwijl de moed haar in de schoenen zonk, Schouwde ze andere mensen in de schemerige ruimte. Een dienstmeisje dat met een ochtendmaal op weg was geweest naar drie Andoraanse kooplieden. Een gezette waard, die ongetwijfeld moeite had gehad zich tussen de dicht opeen geplaatste tafels te bewegen. Een vrouw in een kostbaar gewaad, zittend helemaal achter in de gelagkamer, nuffig lezend in een boekje.
In geen van hen was leven te vinden. Dit waren geen lijken; het waren omhulsels. Met trillende vingers stak Nynaeve haar hand uit en streek over de schouder van de man aan de hoge tafel. Hij verviel onmiddellijk tot stof, dat in een wolkje omlaag dwarrelde. De stoel en vloerplanken onder hem vergingen niet. ‘Er is hier niemand meer te redden,’ zei Nynaeve. ‘Arme mensen,’ zei Naeff. ‘Het Licht behoede hun ziel.’ Nynaeve had er vaak moeite mee medelijden op te brengen voor de Tyreense edelen; van alle mensen die zij ooit had ontmoet, waren zij de hooghartigste. Maar niemand verdiende dit. Bovendien waren er ook een groot aantal burgers in deze bel van kwaad beland. Zij en Naeff liepen het gebouw weer uit, en Nynaeve trok uit frustratie aan haar vlecht. Ze vond het verschrikkelijk om zo machteloos te zijn. Zoals bij die arme wachter die de brand bij het landhuis in Arad Doman had veroorzaakt, of de mensen die waren geveld door vreemde ziekten. De stoffige omhulsels van vandaag. Wat had het voor zin om Heling te leren als ze geen mensen kon helpen? En nu moest ze vertrekken. Terug naar de Witte Toren. Het voelde als vluchten. Ze wendde zich tot Naeff. ‘Wind,’ zei ze.
‘Nynaeve Sedai?’
‘Geef dat gebouw een zet met een windvlaag, Naeff,’ zei ze. ‘Ik wil zien wat er gebeurt.’
De Asha’man deed wat ze vroeg, en zijn onzichtbare wevingen veroorzaakten een luchtstroom. Het hele gebouw barstte uiteen in stof dat wegwaaide, als de witte zaadjes van een paardenbloem. Naeff draaide zich naar haar om. ‘Hoe groot zeiden ze dat die bel was?’ vroeg ze. ‘Ongeveer twee straten breed naar alle kanten.’
‘We hebben meer wind nodig,’ zei ze, en ze begon een weving. ‘Maak een zo sterk mogelijke windvlaag. Als er nog ergens een gewonde ligt, dan kunnen we hem of haar op die manier vinden.’ Naeff knikte. Samen beenden ze naar voren en maakten wind. Ze verwoestten gebouwen, lieten die barsten en uiteenvallen. Naeff was hier veel beter in dan zij, maar Nynaeve was sterker in de Ene Kracht. Samen veegden ze de verkruimelende gebouwen, stenen en omhulsels in een stofstorm voor zich uit.
Het was uitputtend werk, maar ze hielden vol. Nynaeve hoopte – tegen beter weten in – dat ze iemand zou vinden die nog te helpen was. Gebouwen vielen voor haar en Naeff om, en het stof werd opgenomen in de wervelende lucht. Ze duwden het stof in een kring naar binnen. Als een vrouw die de vloer veegt.
Ze zagen mensen die halverwege een stap midden op straat waren verstijfd. Ossen die een wagen trokken. Hartverscheurend was dat ze ook enkele spelende kinderen in een steeg zagen. Alles viel tot stof uiteen.
Ze vonden niemand meer in leven. Uiteindelijk hadden zij en Naeff het hele verwoeste gedeelte van de stad laten oplossen en het stof naar het midden geblazen. Nynaeve keek ernaar, hoe het daar op zijn plaats draaide in een wervelwindje dat Naeff had geweven. Nieuwsgierig geleidde Nynaeve een tong van Vuur de wervelwind in, en het stof vatte vlam.
Ze zoog geschrokken haar adem naar binnen; dat stof vloog in brand als droog papier dat in een vuur was gegooid, en er ontstond een helse vuurzee. Zij en Naeff gingen achteruit, maar het was in een oogwenk voorbij. Er bleef niet eens as achter. Als we het niet bijeen hadden geveegd, dacht ze, kijkend naar het dovende vuur, dan had iemand er een kaars op kunnen laten vallen. Zo’n brand...
Naeff liet de wind verstillen. Ze stonden in een kring van kale aarde, met hier en daar gaten waar kelders waren geweest. Langs de randen waren gebouwen in tweeën gehakt, half open kamers, en sommige gebouwen waren ingestort. Het was een spookachtige aanblik, dit holle gedeelte. Als een lege oogkas in een verder gezond gezicht. Enkele groepen Verdedigers stonden langs de rand. Ze knikte naar Naeff, en samen liepen ze naar de grootste groep toe. ‘Hebben jullie niemand gevonden?’ vroeg ze.
‘Nee, vrouwe Aes Sedai,’ zei een man. ‘Of, eh, we hebben er wel een paar gevonden, maar die waren al dood.’
Een andere man knikte, een tonronde vent bij wie het uniform heel strak zat. ‘Het lijkt erop dat iedereen die maar een teen binnen die ring heeft gezet, dood is neergevallen. We hebben er een paar gevonden bij wie alleen een voet of een deel van de arm ontbrak. Maar ze waren toch dood.’ De man huiverde zichtbaar. Nynaeve sloot haar ogen. De hele wereld viel uiteen, en zij had niet de kracht om hem te Helen. Ze voelde zich misselijk en boos. ‘Misschien hebben zij dit veroorzaakt,’ zei Naeff zacht. Ze opende haar ogen en zag dat hij naar een naburig gebouw knikte. ‘De Schimmen. Er zijn er daar drie, Nynaeve Sedai, en ze kijken naar ons.’
‘Naeff...’ zei ze gefrustreerd. Het hielp niet om hem te vertellen dat de Schimmen niet echt waren. Ik moet iets doen, dacht ze. Iemand helpen. ‘Naeff, blijf stilstaan.’ Ze pakte zijn arm beet en Schouwde hem. Hij keek haar verbaasd aan, maar zei niets. Ze zag de waanzin als een donker netwerk van aderen dat in zijn geest groef. Het leek te pulseren, als een klein, kloppend hart. Ze had de laatste tijd een gelijksoortige bezoedeling in andere Asha’man gevonden. Haar vaardigheid in het Schouwen verbeterde, haar wevingen werden verfijnder, en ze kon nu dingen vinden die vroeger voor haar verborgen bleven. Ze wist alleen niet hoe ze moest verhelpen wat er scheef zat.
Alles zou te Helen moeten zijn, hield ze zich voor. Alles behalve de dood zelf. Ze concentreerde zich, weefde alle vijf de Krachten en porde voorzichtig tegen de waanzin, terugdenkend aan wat er was gebeurd toen ze de Wilsdwang had verwijderd van Graendals ongelukkige dienaar. Naeff was beter af met deze waanzin dan als ze zijn geest nog verder beschadigde.
Vreemd genoeg leek deze duisternis op Wilsdwang. Was dat wat de smet had gedaan? Had die de mannen die de Ene Kracht gebruikten omgevormd, met Wilsdwang van de Duistere zelf? Ze maakte behoedzaam een tegenweving voor de waanzin en legde die over Naeffs geest heen. De weving vervaagde en deed niets. Ze knarsetandde. Dat had moeten werken. Maar, zoals de laatste tijd zo vaak scheen te gebeuren, het was mislukt. Nee, dacht ze. Nee, ik kan het er niet zomaar bij laten zitten. Ze Schouwde dieper. De duisternis had kleine, doornachtige uitsteeksels die in Naeffs geest staken. Ze negeerde de mensen die zich om haar heen verzamelden en onderzocht die doorns. Voorzichtig gebruikte ze wevingen van Geest om er een los te peuteren. Hij kwam met enige weerstand los, en snel Heelde ze de plek waar hij Naeffs vlees had doorboord. Zijn hersens leken te pulseren en er wat gezonder uit te zien. Een voor een peuterde ze de andere los. Ze was gedwongen haar wevingen in stand te houden, de doorns tegen te houden, anders bogen ze weer omlaag. Ze begon te zweten. Ze was al moe van het schoonvegen van het gebied en kon niet langer de concentratie opbrengen om de warmte op afstand te houden. Het was zo benauwd in Tyr.
Ze bleef werken en bereidde nog een tegenweving voor. Toen ze eenmaal alle doorns had losgepeuterd, liet ze haar nieuwe weving gaan. Het donkere gedeelte trilde en beefde, als een levend wezen. Toen verdween het.
Nynaeve ging wankelend achteruit, bijna geheel uitgeput. Naeff knipperde met zijn ogen en keek om zich heen. Hij hief zijn hand naar zijn hoofd.
Licht! dacht ze. Heb ik hem kwaad gedaan? Ik had me daar niet zomaar in moeten storten. Misschien heb ik hem wel... ‘Ze zijn weg,’ zei Naeff. ‘De Schimmen... Ik zie ze niet meer.’ Hij knipperde nog eens met zijn ogen. ‘En waarom zouden Schimmen zich trouwens in de schaduwen verstoppen? Als ik ze kon zien, zouden ze me hebben gedood, en...’ Hij keek haar aan en zijn ogen werden helder. ‘Wat heb je gedaan?’
‘Ik... Ik geloof dat ik je waanzin heb Geheeld.’ Althans, ze had er iéts mee gedaan. Wat zij had gedaan, was geen standaard Heling geweest, en ze had niet eens Helende wevingen gebruikt. Maar het had schijnbaar gewerkt.
Naeff glimlachte breed en leek stomverbaasd. Hij pakte haar hand in zijn beide handen vast en knielde met betraande ogen voor haar neer. ‘Al maanden had ik doorlopend het gevoel dat ik in de gaten werd gehouden. Alsof ik zou worden vermoord zodra ik de schaduwen mijn rug toekeerde. Nu ben ik... Dank je. Ik moet naar Nelavaire toe.’
‘Ga dan maar,’ zei Nynaeve. Naeff vertrok op een holletje naar de Steen om zijn Aes Sedai op te zoeken.
Ik moet niet denken dat niets van wat ik doe iets uitmaakt, dacht ze.
Dat is wat de Duistere wil. Terwijl ze Naeff nakeek, merkte ze op dat de wolken aan de hemel uiteenweken. Rhand was teruggekeerd. Arbeiders begonnen het puin op te ruimen van gebouwen die half tot stof waren vergaan, en Nynaeve sprak geruststellende woorden tegen de ongeruste Tyreners die kwamen toestromen. Ze wilde niet dat er paniek ontstond; ze verzekerde iedereen dat het gevaar geweken was en vroeg hun toen om naar de gezinnen te gaan die iemand hadden verloren.
Ze was daar nog mee bezig – stond zachtjes te praten met een magere, ongeruste vrouw – toen Rhand naar haar toe kwam. De vrouw was een burger, gekleed in een hoog gesloten gewaad met drie schorten en een strohoed. Haar man had in de herberg gewerkt waar Nynaeve binnen was gegaan. De vrouw bleef maar blikken werpen op het gat in de grond dat de kelder was geweest. Even later merkte Nynaeve Rhand op, die met zijn armen op zijn rug naar haar stond te kijken, met zijn hand om zijn stomp heen. Twee Speervrouwen bewaakten hem, vrouwen genaamd Somma en Kanara. Nynaeve rondde haar gesprek met de Tyreense af, maar de betraande ogen van de vrouw waren hartverscheurend. Hoe zou zij zelf reageren als ze Lan verloor?
Het Licht behoede hem. Alsjeblieft, alsjeblieft, bescherm hem, bad ze. Ze maakte haar geldbuidel los en gaf die aan de vrouw mee. Misschien zou het helpen.
Rhand stapte naar Nynaeve toe. ‘Je zorgt voor mijn volk. Dank je.’
‘Ik zorg voor iedereen die het nodig heeft,’ antwoordde Nynaeve. ‘Zoals je altijd hebt gedaan,’ zei Rhand. ‘En je zorgt ook voor enkele mensen die het niet nodig hebben.’
‘Zoals jij?’ vroeg ze met een opgetrokken wenkbrauw. ‘Nee, ik heb het altijd nodig gehad. Dat en meer.’ Nynaeve aarzelde. Dat was niet iets waarvan ze ooit had verwacht dat hij het zou toegeven. Waarom droeg hij die oude mantel nog steeds? Het kledingstuk was verkleurd en vaal. ‘Dit is mijn schuld,’ zei Rhand, met een knik naar het gat in de stad.
‘Rhand, doe niet zo dwaas.’
‘Ik denk dat niemand kan voorkomen dat hij soms wel eens dwaas doet,’ zei hij. ‘Ik verwijt het mezelf vanwege mijn uitstel. We hebben de confrontatie met hem veel te lang voor ons uit geschoven. Wat is hier vandaag gebeurd? Zijn de gebouwen in stof veranderd?’
‘Ja,’ zei Nynaeve. ‘Hun wezen was verwijderd. Alles verkruimelde zodra we het aanraakten.’
‘Hij wil dit met de hele wereld doen,’ zei Rhand, en zijn stem werd zachter. ‘Hij roert zich. Hoe langer we wachten – vasthoudend aan onze vingernagels – hoe meer hij verwoest wat er overblijft. We kunnen ons geen uitstel meer veroorloven.’
Nynaeve fronste haar voorhoofd. ‘Maar Rhand, als je hem vrijlaat, maakt dat het dan niet nog erger?’
‘Misschien heel korte tijd,’ zei Rhand. ‘Het openen van de Bres zal hem niet onmiddellijk bevrijden, hoewel het hem wel meer kracht zal geven. En toch moet het gebeuren. Zie onze taak maar als het beklimmen van een hoge stenen muur. Helaas talmen we, rennen we rondjes voordat we ons aan de klim wagen. Elke stap vermoeit ons voor het gevecht dat zal komen. We moeten hem tegemoet treden nu we nog sterk zijn. Daarom moet ik de zegels verbreken.’
‘Ik...’ zei Nynaeve. ‘Ik geloof je.’ Ze was verbaasd het te beseffen. ‘Is dat zo, Nynaeve?’ vroeg hij, en hij klonk merkwaardig opgelucht. ‘Is dat echt zo?’
‘Ja.’
‘Probeer Egwene dan te overtuigen. Ze zal me tegenhouden als ze kan.’
‘Rhand... ze heeft me teruggeroepen naar de Toren. Ik moet vandaag al vertrekken.’
Rhand keek bedroefd. ‘Ja, ik vermoedde al dat ze dat uiteindelijk zou doen.’ Hij pakte Nynaeve in een vreemd gebaar bij de schouder. ‘Laat ze je niet onderuithalen, Nynaeve. Ze zullen het proberen.’
‘Me onderuithalen?’
‘Je hartstocht is een deel van jou,’ zei Rhand. ‘Ik heb geprobeerd zoals hen te zijn, hoewel ik dat voorheen niet zou hebben toegegeven. Kil. Altijd beheerst. Het verwoestte me bijna. Voor sommigen is dat kracht, maar het is niet de énige soort kracht. Misschien zou je kunnen leren je iets meer te beheersen, maar ik mag je graag zoals je bent. Het maakt je oprecht. Ik zou niet willen dat je ook zo’n “volmaakte” Aes Sedai werd, met een geschilderd masker van een gezicht en geen medeleven met anderen.’
‘Aes Sedai zijn is kalm zijn,’ antwoordde Nynaeve. ‘Aes Sedai zijn is wat jij besluit dat het is,’ zei Rhand, met zijn stomp nog op zijn rug. ‘Moiraine gaf om mensen. Dat kon je aan haar zien, zelfs als ze kalm was. De beste Aes Sedai die ik heb gekend, waren degenen over wie anderen klaagden dat ze niet waren wat een Aes Sedai hoorde te zijn.’
Nynaeve merkte dat ze knikte, maar ergerde zich toen aan zichzelf.
Nam ze nu goede raad aan van Rhand Altor?
Er was iets veranderd aan Rhand. Een rustige intensiteit en weloverwogen woorden. Hij was een man van wie je raad kon aannemen zonder het gevoel te hebben dat hij neerbuigend tegen je deed. Net als zijn vader, eigenlijk. Niet dat ze dat ooit tegenover een van hen beiden zou toegeven.
‘Ga naar Egwene,’ zei Rhand, die haar schouder losliet. ‘Maar zodra het kan, zou ik heel graag willen dat je bij me terugkwam. Ik heb je raad weer nodig. Op z’n allerminst wil ik je graag aan mijn zijde hebben als ik naar Shayol Ghul ga. Ik kan hem niet verslaan met saidin alleen, en als we Callandor gaan gebruiken, dan zal ik twee vrouwen die ik vertrouw bij me in de cirkel nodig hebben. Ik heb nog niet besloten over de andere. Aviendha of Elayne, misschien. Maar jou zeker.’
‘Ik zal er zijn, Rhand.’ Ze voelde een merkwaardige trots. ‘Blijf even stilstaan. Ik doe je geen pijn, beloofd.’
Hij trok zijn wenkbrauw op, maar deed niets terwijl ze hem Schouwde. Ze was ontzettend vermoeid, maar als ze hem achterliet, moest ze deze kans aangrijpen om zijn waanzin te Helen. Het leek plotseling het belangrijkste wat ze voor hem kon doen. En voor de wereld. Ze Schouwde, wegblijvend van de wonden in zijn zij, aangezien dat putten van duisternis waren die haar energie in zich leken op te zuigen. Ze hield haar aandacht op zijn geest gericht. Waar was die... Ze verstijfde. De duisternis was overal. Het lag over zijn hele geest heen. Duizenden en nog eens duizenden kleine zwarte doorns prikten in zijn hersens, maar daaronder was een helwit soort kantwerk van iéts te zien. Een witte straling, als vloeibare Kracht. Licht dat vorm en leven had gekregen. Ze zoog haar adem naar binnen. Het bedekte elk van de donkere punten, dook samen met de doorns in zijn hersens. Wat betekende dit?
Ze had geen flauwe notie hoe ze hier zelfs maar aan moest beginnen. Er waren zoveel doorns. Hoe kon hij nadenken terwijl er zoveel duisternis op zijn brein drukte? En waardoor was dat witte ontstaan? Ze had Rhand al eens Geheeld, en toen had ze het niet opgemerkt. Al zag ze die duisternis ook pas sinds kort. Het kwam waarschijnlijk door haar oefeningen met het Schouwen. Met tegenzin trok ze zich terug. ‘Het spijt me,’ zei ze. ‘Ik kan je niet Helen.’
‘Velen hebben het al geprobeerd, en jij ook. Die wonden zijn gewoon niet te genezen. Ik sta er eigenlijk tegenwoordig niet meer zo bij stil.’
‘Niet de wonden in je zij,’ zei Nynaeve. ‘De waanzin. Ik...’
‘Kun je waanzin Helen?’
‘Ik geloof dat ik dat bij Naeff heb gedaan.’
Rhand grijnsde breed. ‘Je blijft me maar verbazen... Nynaeve, besef je wel dat de allerwaardigste Helers in de Eeuw der Legenden moeite hadden met geestesziekten? Velen geloofden dat het niet mogelijk was om waanzin te Helen met de Ene Kracht.’
‘Ik zal de anderen Helen,’ zei ze. ‘Narishma en Flin in ieder geval, voor ik ga. Alle Asha’man hebben waarschijnlijk minstens een zweem van deze smet op hun geest. Ik weet niet of ik naar de Zwarte Toren zal kunnen gaan.’ En of ik daar wel heen wil, voegde ze er in gedachten aan toe.
‘Dank je,’ zei Rhand, en hij keek naar het noorden. ‘Maar nee, je moet niet naar de Zwarte Toren gaan. Ik zal er iemand heen moeten sturen, maar we moeten het voorzichtig aanpakken. Er is iets gaande bij hen. Ik heb alleen zoveel te doen...’ Hij schudde zijn hoofd en keek haar aan. ‘Dat is een kloof die ik nu niet kan overbruggen. Doe een goed woordje voor me bij Egwene. Ik heb haar als bondgenote nodig.’
Nynaeve knikte en toen – al voelde ze zich belachelijk – omhelsde ze hem voordat ze zich weg haastte om op zoek te gaan naar Narishma en Flin. Een omhelzing. Bij de Herrezen Draak. Ze werd al even dom als Elayne. Ze schudde haar hoofd, denkend dat een tijdje in de Witte Toren haar misschien weer wat nuchterder zou maken.
De wolken waren terug.
Egwene stond helemaal boven op de Witte Toren, op het platte, ronde dak, leunend tegen het muurtje rondom, dat tot haar middel kwam. Als een kruipende schimmel – als een zwerm insecten – had het wolkendek zich boven Tar Valon gesloten. Het bezoek van het zonlicht was welkom geweest, maar van korte duur. De thee smaakte weer muf. De graanvoorraden die ze hadden gevonden begonnen op te raken, en de volgende zakken die waren binnengekomen, hadden vol gezeten met kalanders. Het land is één met de Draak.
Ze ademde in, snoof de frisse lucht op en keek uit over Tar Valon. Haar Tar Valon.
Saerin, Yukiri en Seaine – drie van de oorspronkelijke jagers op de Zwarte Ajah in de Toren – stonden geduldig achter haar te wachten. Zij waren nu enkele van haar vurigste aanhangsters, en de meest nuttige. Iedereen verwachtte dat Egwene de groep die zich van Elaida had afgesplitst zou voortrekken, dus het was goed als ze liet zien dat ze ook omging met Aes Sedai die in de Witte Toren waren gebleven.
‘Wat hebben jullie ontdekt?’ vroeg Egwene.
Saerin schudde haar hoofd en kwam naast Egwene bij de muur staan. Het litteken op haar wang en het grijs bij haar slapen gaven de Bruine zuster met haar olijfkleurige huid en botte gelaatstrekken het aanzien van een oudere generaal. ‘Sommige inlichtingen waar u om vroeg, waren zelfs drieduizend jaar geleden al onbetrouwbaar, Moeder.’
‘Alles wat je kunt bieden zal helpen, dochter,’ zei Egwene. ‘Zolang we ons maar niet geheel blindstaren op de feiten, is onvolledige kennis beter dan volledige onwetendheid.’
Saerin snoof zachtjes, maar ongetwijfeld herkende ze het citaat van Yasicca Cellach, een geleerde Bruine zuster uit de oudheid. ‘En jullie?’ vroeg Egwene aan Yukiri en Seaine. ‘We zoeken nog,’ antwoordde Yukiri. ‘Seaine heeft een lijst van mogelijkheden. Sommige daarvan zijn warempel redelijk.’ Egwene trok haar wenkbrauw op. Een Witte zuster om theorieën vragen leverde veel op, maar het was niet altijd zinvol. Ze hadden de neiging het voor de hand liggende te negeren en zich te richten op vergezochte mogelijkheden. ‘Laten we daar dan beginnen,’ zei Egwene. ‘Seaine?’
‘Nou,’ zei Seaine, ‘ik zal beginnen te zeggen dat een van de Verzakers ongetwijfeld kennis heeft waar wij niet eens naar kunnen raden. Er is misschien geen enkele manier om te achterhalen hoe ze de Eedstaf heeft omzeild. Het kan bijvoorbeeld mogelijk zijn om hem korte tijd uit te schakelen, of misschien zijn er bijzondere woorden die je kunt toepassen om de effecten ervan te ontkrachten. De staf is een ding uit de Eeuw der Legenden, en hoewel we hem al duizenden jaren gebruiken, begrijpen we hem niet echt. Niet meer dan de meeste ter’angrealen, eigenlijk.’
‘Dat snap ik,’ zei Egwene.
‘Maar,’ vervolgde Seaine, die een vel papier tevoorschijn haalde, ‘met dat in aanmerking genomen, heb ik drie theorieën over hoe je het zweren op de staf zou kunnen omzeilen. Ten eerste is het mogelijk dat de vrouw in kwestie een andere Eedstaf heeft. Er wordt gezegd dat er ooit meerdere hebben bestaan, en het is aannemelijk dat de ene staf je zou kunnen bevrijden van de geloften die met een andere zijn opgelegd. Mesaana had er misschien in het geheim een. Ze kon de Drie Geloften afleggen op onze staf, en dan haar eigen staf gebruiken om die geloften ongedaan te maken voordat ze zwoer geen Duistervriend te zijn.’
‘Twijfelachtig,’ vond Egwene. ‘Hoe moet ze zichzelf hebben bevrijd zonder dat wij het merkten? Daarvoor moet je Geest geleiden.’
‘Daar heb ik aan gedacht,’ kaatste Seaine terug. ‘Natuurlijk,’ zei Yukiri.
Seaine keek haar even aan en vervolgde: ‘Dit is de reden dat Mesaana een tweede Eedstaf nodig had. Ze kan er Geest in hebben geleid, de weving hebben omgekeerd, en ermee verbonden zijn gebleven.’
‘Dat lijkt me onwaarschijnlijk,’ zei Egwene.
‘Onwaarschijnlijk?’ vroeg Saerin. ‘Eerder belachelijk. Ik dacht dat je zei dat sommige van die theorieën redelijk waren, Yukiri.’
‘Dit is de minst redelijke van de drie,’ antwoordde Seaine. ‘De tweede methode is gemakkelijker. Mesaana kan een dubbelgangster hebben gestuurd, gehuld in de Spiegel der Nevelen. Een of andere ongelukkige zuster – of Novice, of zelfs een ongeoefende vrouw die kon geleiden – onder zware Wilsdwang. Die vrouw werd misschien gedwongen de geloften in Mesaana’s plaats af te leggen. Dan, aangezien die vrouw géén Duistervriend was, kon ze oprecht zeggen dat ze dat niet was.’
Egwene knikte peinzend. ‘Dat zou een hoop voorbereiding kosten.’
‘Voor zover ik over haar heb kunnen ontdekken,’ zei Saerin, ‘was Mesaana daar bijzonder goed in.’
Het was Saerins taak geweest om zo veel mogelijk over Mesaana’s ware aard te ontdekken. Ze hadden allemaal de verhalen gehoord; wie kende niet de namen van alle Verzakers, en hun verschrikkelijkste daden, uit het hoofd? Maar Egwene hechtte weinig geloof aan verhalen; ze wilde iets concreters, als het enigszins mogelijk was. ‘Je zei dat er nog een derde optie is?’ vroeg Egwene. ‘Ja,’ zei Seaine. ‘We weten dat sommige wevingen met geluid spelen. Variaties op stemwevingen worden gebruikt om een stem te versterken om een menigte toe te spreken en in de ban tegen luistervinken. Ze worden zelfs gebruikt in de verschillende kunstgrepen om van dichtbij af te luisteren. Een ingewikkelde toepassing van de Spiegel der Nevelen kan je stem veranderen. Met enige oefening hebben Doesine en ik een variatie op een weving kunnen maken, die de woorden die we uitspraken veranderde. Ik zei het ene, maar zij hoorde iets heel anders.’
‘Je hebt gevaarlijk terrein betreden, Seaine,’ zei Saerin nors. ‘Dat is het soort weving dat voor kwade doeleinden kan worden gebruikt.’
‘Ik kon hem niet gebruiken om te liegen,’ kaatste Seaine terug. ‘Dat heb ik geprobeerd. De geloften houden stand. Zolang de weving werkzaam was, kon ik geen woorden uitspreken waarvan ik wist dat de ander ze als leugens zou horen, zelfs al waren ze de waarheid toen ze over mijn lippen kwamen. Toch was het een eenvoudige weving. Ik liet hem afgebonden en omgekeerd voor me hangen, en hij veranderde mijn woorden zoals ik dat wilde.
Theoretisch heeft Mesaana met gebruikmaking van die weving de Eedstaf kunnen opnemen en kunnen zweren wat ze maar wenste. “Ik zweer dat ik zal liegen wanneer ik daar maar zin in heb,” bijvoorbeeld. De Eedstaf zou haar dan hebben gebonden aan die eed, maar de wevingen zouden de geluiden veranderen nadat ze over haar lippen waren gekomen, zodat wij haar de juiste geloften hoorden afleggen.’
Egwene knarste met haar tanden. Ze had aangenomen dat het moeilijk zou zijn om de Eedstaf te omzeilen, maar er bleek een eenvoudige weving te bestaan die ertoe in staat was. Ze had het moeten weten; gebruik nooit een rotsblok als een kiezelsteen toereikend is, zoals haar moeder vaak had gezegd.
‘Hiermee hebben ze misschien wel jarenlang stiekem Duistervrienden tussen de Aes Sedai laten infiltreren,’ opperde Egwene. ‘Onwaarschijnlijk,’ zei Saerin. ‘Geen van de Zwarte zusters die we gevangen hebben genomen, was op de hoogte van deze weving. Als ze hem hadden gekend, dan hadden ze wel geprobeerd hem te gebruiken toen we hen opnieuw de geloften lieten zweren. Ik vermoed dat als Mesaana dit handigheidje kent, ze het voor zichzelf heeft gehouden. Het nut ervan zou verdwijnen als te veel mensen zich er bewust van werden.’
‘Maar toch,’ zei Egwene. ‘Wat moeten we doen? Nu we van deze weving op de hoogte zijn, kunnen we waarschijnlijk wel een methode ontwikkelen om te ontdekken of hij wordt toegepast; maar ik denk niet dat de zusters bereid zullen zijn om nóg eens het hele proces van de geloften te doorlopen.’
‘En als het diende om een Verzaker te grijpen?’ vroeg Yukiri. ‘Het is misschien de moeite waard een paar mensen tegen de haren in te strijken om de vos te pakken die zich in het kippenhok verschuilt.’
‘Ze zou zich niet laten vangen,’ antwoordde Egwene. ‘Bovendien weten we niet zeker of ze een van deze methoden gebruikt. Volgens Seaines logica is het mogelijk om zonder al te veel moeite de Eedstaf te omzeilen. De eigenlijke methode die Mesaana heeft gebruikt, is minder belangrijk dan het feit dat het mogelijk is.’ Seaine wierp een blik op Yukiri. Geen van de drie had twijfels geuit over Egwenes verklaring dat er een Verzaker in de Witte Toren was, maar ze wist dat de anderen sceptisch waren geweest. Nou, nu begrepen ze in ieder geval dat er mogelijkheden bestonden om de Eedstaf te omzeilen.
‘Ik wil dat jullie je werk voortzetten,’ zei Egwene. ‘Jij en de anderen zijn erin geslaagd enkele Zwarte zusters op te sporen en gevangen te nemen. Dit is ongeveer hetzelfde.’ Alleen maar veel, veel gevaarlijker, voegde ze er in gedachten aan toe.
‘We zullen ons best doen, Moeder,’ antwoordde Yukiri. ‘Maar één zuster te midden van honderden? Een van de sluwste en gevaarlijkste schepsels die ooit heeft geleefd? Ik denk niet dat ze veel sporen zal achterlaten. Ons onderzoek naar de moorden heeft tot nog toe heel weinig opgeleverd.’
‘Ga er toch mee door,’ droeg Egwene haar op. ‘Saerin, wat heb jij te melden?’
‘Verhalen, geruchten en fluisteringen, Moeder,’ antwoordde Saerin met een grimas. ‘U kent waarschijnlijk de beruchtste verhalen over Mesaana wel. Dat ze leiding gaf aan scholen in de landen die tijdens de Oorlog van Kracht door de Schaduw waren veroverd. Voor zover ik kan bepalen, zijn die legenden waar. Marsim van Manetheren vertelt er tot in de bijzonderheden over in haar Annalen van de laatste nachten, en zij is vaak een betrouwbare bron. Alrom heeft een vrij volledig verslag verzameld over het leven op een van die scholen, en delen daarvan hebben het overleefd.
Mesaana wilde onderzoekster worden, maar ze werd afgewezen. De bijzonderheden zijn onduidelijk. Ze gaf ook leiding aan de Aes Sedai die naar de Schaduw overliepen en voerde hen soms aan in de strijd, als we Alroms verslag mogen geloven. Ik ben daar niet van overtuigd; het lijkt me waarschijnlijker dat Mesaana’s leiderschap eerder figuratief was.’
Egwene knikte langzaam. ‘Maar hoe is haar persoonlijkheid? Wie is ze?’
Saerin schudde haar hoofd. ‘De Verzakers zijn in de ogen van de meeste mensen eerder monsters in de nacht dan echte “persoonlijkheden”, Moeder, en er is veel verloren gegaan of verkeerd geciteerd. Voor zover ik kan bepalen, zou je haar onder de Verzakers kunnen zien als een pragmatist; iemand die niet hoog op een troon zit, maar de mouwen opstroopt en haar handen vies maakt. Elandria Borndat houdt in haar boek Het Breken doorstaan vol dat Mesaana, in tegenstelling tot Moghedien en Graendal, bereid was om zelf de touwtjes in handen te nemen.
Ze heeft nooit bekend gestaan als de vaardigste of sterkste onder de Verzakers, maar ze was bijzonder capabel. Elandria zegt dat Mesaana deed wat er gebeuren moest. Als anderen konkelden, bouwde zij zorgvuldig aan verdedigingen en leidde nieuwe rekruten op.’ Saerin aarzelde. ‘Ze... nou, ze klinkt erg als een soort Amyrlin, Moeder.
De Amyrlin van de Schaduw.’
‘Licht,’ zei Yukiri. ‘Geen wonder dat ze hierheen is gekomen.’ De Grijze leek daar erg ontdaan over.
‘Het enige andere wat ik heb kunnen vinden en wat me relevant leek, Moeder,’ vervolgde Saerin, ‘was een merkwaardige verwijzing van de Blauwe geleerde Lannis, die aangaf dat Mesaana in haar woede alleen ondergeschikt was aan Demandred.’
Egwene fronste haar voorhoofd. ‘Ik had aangenomen dat alle Verzakers vol haat zitten.’
‘Geen haat,’ zei Saerin. ‘Woede. Lannis dacht dat Mesaana boos was – op zichzelf, op de wereld, op de andere Verzakers – omdat zij niet in de voorste gelederen zat. Dat kon haar heel gevaarlijk maken.’ Egwene knikte langzaam. Ze is een organisator, dacht ze. Een bestuurder die het verschrikkelijk vond om in die positie teruggezet te zijn. Was dat de reden dat ze in de Toren was gebleven nadat de Zwarte zusters waren ontdekt? Wilde ze een of andere grootse prestatie kunnen leveren voor de Duistere? Verin had gezegd dat de Verzakers één kenmerk met elkaar deelden: hun zelfzucht. Ze wilde hem een gebroken Witte Toren overhandigen, dacht Egwene. Maar dat is mislukt. Ze heeft waarschijnlijk ook meegedaan aan de poging om Rhand te ontvoeren. Alweer een fiasco. En de vrouwen die zijn gestuurd om de Zwarte Toren te verwoesten? Mesaana zou iets werkelijk groots nodig hebben om tegenwicht te bieden aan zoveel mislukkingen. Egwene vermoorden zou genoeg kunnen zijn. Dat zou de Witte Toren misschien weer verdelen. Gawein was ontzet geweest toen ze had gezegd dat ze overwoog zelf het aas in de val te zijn. Durfde ze dat te doen? Ze greep de muur vast, staand boven op de Toren, boven de stad die op haar vertrouwde, uitkijkend over een wereld die haar nodig had. Er moest iets gebeuren. Mesaana moest uit haar tent worden gelokt. Als wat Saerin zei klopte, dan zou die vrouw bereid zijn ronduit te strijden; ze zou zich niet verbergen en konkelen vanuit de schaduwen. Egwenes taak was dus om haar te verleiden met een kans, die niet al te overduidelijk was maar die ze niet kon weerstaan. ‘Kom,’ zei Egwene, en ze liep naar de helling die terugleidde naar de Toren. ‘Ik moet een paar voorbereidingen treffen.’