26 Overleg

Perijn reed op Stapper het kamp uit, aan het hoofd van een groot leger. Ze voerden de wolvenkopbanier niet. Voor zover hij wist, was zijn bevel om die dingen te verbranden uitgevoerd. Hij was nu niet meer zo zeker van dat besluit.

Er hing een vreemde geur in de lucht. Een mufheid. Als in een kamer die al jaren potdicht zat. Hij wendde Stapper dravend de Jehannaweg op. Gradi en Neald reden naast Perijn, en ze roken gretig. ‘Neald, weet je zeker dat je er klaar voor bent?’ vroeg Perijn terwijl hij het leger naar het zuidoosten leidde.

‘Ik voel me sterker dan ooit, heer,’ antwoordde Neald. ‘Sterk genoeg om een paar Witmantels te doden. Ik heb die kans altijd al willen hebben.’

‘Alleen een dwaas gaat op zoek naar de kans om te doden,’ zei Perijn.

‘Eh, ja, heer,’ zei Neald. ‘Maar misschien moet ik melden...’

‘Daar hoef je het niet over te hebben,’ viel Gradi hem in de rede.

‘Waarover?’ vroeg Perijn.

Gradi keek beschaamd. ‘Het is niets.’

‘Zeg op, Gradi,’ drong Perijn aan.

De oudere man haalde diep adem. ‘We hebben vanochtend geprobeerd een Poort te maken om vluchtelingen terug te sturen, maar het lukte niet. Dat was al een keer eerder gebeurd. De wevingen vielen uiteen en ontrafelden.’

Perijn fronste zijn voorhoofd. ‘En andere wevingen werken wel?’

‘Ja,’ antwoordde Neald snel.

‘Zoals ik al zei, heer,’ zei Gradi, ‘ik ben ervan overtuigd dat het lukt als we het nog eens proberen. We hebben gewoon niet genoeg geoefend.’

Ze zouden waarschijnlijk het Reizen niet nodig hebben om zich terug te trekken uit deze strijd; niet met twee Asha’man en zo’n groot leger. Maar het was toch onrustbarend om die mogelijkheid kwijt te zijn. Hij hoopte maar dat het niet net zo ging met de andere wevingen. Hij rekende erop dat Gradi en Neald de eerste aanval van de Witmantels zouden verwarren en verstoren.

Misschien moeten we omkeren, dacht Perijn, maar dat zette hij onmiddellijk weer uit zijn hoofd. Dit besluit beviel hem niet. Hij werd misselijk van de gedachte aan vechten, man tegen man, terwijl hun echte vijand de Duistere was. Maar hij werd ertoe gedwongen. Hij reed verder, met zijn hamer in de lus om zijn middel. Springer had gezegd dat de hamer niet anders was dan de bijl. Voor de wolf waren alle wapens hetzelfde.

Mayeense Vleugelgardisten met glanzende, rood geschilderde borstplaten reden naast hem, en ze zagen eruit als sierlijke haviken die klaar waren om neer te suizen. Alliandres soldaten, nuchter en vastberaden, reden achter hen, als rotsblokken die klaar waren om te verpletteren. De boogschutters uit Tweewater, als jonge eiken, waren soepel maar sterk. De Aiel waren als adders met vlijmscherpe tanden. Wijzen, met tegenzin meegesleept, als onzekere donderwolken kolkend van een onvoorspelbare energie. Hij wist niet of ze voor hem zouden vechten.

De rest van zijn leger was minder indrukwekkend. Duizenden mannen van uiteenlopende ervaring en leeftijd; enkele huurlingen, een paar vluchtelingen uit Malden, enkele vrouwen die de Speervrouwen en Cha Faile hadden gezien en met alle geweld samen met de mannen wilden worden opgeleid. Perijn had hen niet tegengehouden. De Laatste Slag kwam eraan. Wie was hij om mensen die wilden strijden dat te beletten?

Hij had wel overwogen Faile te verbieden vandaag mee te komen, maar hij had van tevoren geweten hoe dat zou eindigen. In plaats daarvan had hij haar achteraan gezet, omringd door Wijzen en Cha Faile en vergezeld door Aes Sedai.

Perijn greep de teugels steviger vast en luisterde naar de stampende voeten. Maar weinig vluchtelingen hadden een pantser. Arganda noemde hen lichte infanterie. Perijn had een andere term voor ze: ‘onschuldigen met zwaarden’. Waarom volgden ze hem? Snapten ze niet dat zij als eersten zouden sneuvelen?

Ze vertrouwden hem. Het Licht verzenge hen, maar ze vertrouwden hem allemaal! Hij legde zijn hand op zijn hamer en snoof de vochtige lucht op, vervuld van de geuren van angst en opwinding. Het gedender van hoeven en voeten deed hem denken aan de donkere hemel. Donder zonder bliksem. Bliksem zonder donder. Het slagveld lag verderop, een groot groen grasland met aan de overzijde troepen gekleed in het wit. Het leger van Witmantels droeg zilveren borstplaten die glanzend opgepoetst waren, hun tabberds en mantels waren helder wit. Deze grasvlakte was een goede plek voor een veldslag. Het zou ook een goede plek zijn om gewassen te planten.

Als je iets wilde doorgronden, moest je de onderdelen en het doel ervan kennen.

Wat was het doel geweest van zijn strijdbijl? Doden. Daarvoor was hij gemaakt. Dat was het enige waar hij goed voor was geweest. Maar de hamer was anders.

Ineens hield Perijn Stapper in. De Asha’man naast hem stopten, en de hele rij soldaten begon ook tot stilstand te komen. Groepen botsten tegen elkaar op bij het vertragen; geschreeuwde bevelen namen de plaats in van de marsgeluiden.

Het was windstil, de hemel boven hen bedrukkend. Door het stof in de lucht en de mannen die zweetten onder hun pantsers rook hij het gras niet, of de verre bomen. Paarden snoven, een aantal begonnen te grazen. Andere werden onrustig toen ze de spanning van hun ruiters aanvoelden.

‘Heer?’ vroeg Gradi. ‘Wat is er?’

Het leger van Witmantels stond al in positie, met vooraan een v-formatie van ruiters. Ze wachtten, hun lansen geheven en klaar om vooruit gestoken te worden en bloed te vergieten.

‘De bijl doodt alleen,’ zei Perijn. ‘Maar de hamer kan zowel scheppen als doden. Dat is het verschil.’

Plotseling snapte hij het. Daarom had hij de bijl moeten weggooien. Hij kon besluiten niet te doden. Hij zou zich hier niet toe laten dwingen. Hij wendde zich tot Gaul, die op korte afstand bij enkele Speervrouwen stond. ‘Ik wil de Aes Sedai en Wijzen hier hebben.’ Perijn aarzelde. ‘Geef de Aes Sedai het bevel, maar vraag het de Wijzen. Roep de mannen uit Tweewater hier ook naartoe.’ Gaul knikte en rende weg. Perijn keek weer naar de tegenpartij. Ondanks al hun gebreken zagen de Witmantels zichzelf als eerzame mensen. Ze zouden pas aanvallen als Perijns leger ook opgesteld stond.

Het groepje Wijzen en Aes Sedai kwam naar voren. Faile, zag hij, was met hen meegekomen. Nou, hij had tegen haar gezegd dat ze bij hen moest blijven. Hij stak zijn hand naar haar uit en nodigde haar uit naast hem te komen staan. De mannen uit Tweewater reden naar de zijkant van zijn leger.

‘Gaul zei dat je heel beleefd was,’ zei Edarra tegen Perijn. ‘Dat betekent dat je iets van ons wilt wat wij niet willen doen.’ Perijn glimlachte. ‘Ik wil dat jullie me helpen deze veldslag te voorkomen.’

‘Wil je de speren niet dansen?’ vroeg Edarra. ‘Ik heb iets gehoord over wat die mannen in het wit in de natlanden hebben gedaan. Ik denk dat ze witte kleding dragen om de duisternis vanbinnen te verbergen.’

‘Ze zijn verward,’ zei Perijn. ‘Of eigenlijk zijn ze wel meer dan verward. Ze zijn verdomd frustrerend. Maar we moeten niet tegen ze vechten, niet nu de Laatste Slag nadert. Als we onderling ruziën, verliezen we van de Duistere.’

Edarra lachte. ‘Ik zou er wel bij willen zijn als iemand dat tegen de Shaido zei, Perijn Aybara. Of eigenlijk had ik er wel bij willen zijn als iemand dat tegen jou zei toen ze je vrouw nog gevangenhielden!’

‘De Shaido moesten worden omgebracht,’ zei hij. ‘Maar ik weet niet of dat ook voor die Witmantels geldt. Misschien moeten ze alleen maar even goed bang gemaakt worden. Ik wil dat jij en de Aes Sedai de grond voor hun leger bestoken.’

‘Je vraagt iets wat je niet zou moeten vragen, Aybara,’ zei Seonid streng. ‘We willen geen deel hebben aan je strijd.’ De kleine Groene zuster keek hem in de ogen en sprak op ferme toon. ‘Jullie nemen niet deel aan de strijd,’ zei Perijn. ‘Jullie voorkomen hem.’ Seonid fronste haar voorhoofd. ‘Ik vrees dat dat hetzelfde zou zijn, in dit geval. Als we de aarde aanvallen, gebruiken we de Ene Kracht ook als wapen. We zouden die mannen per ongeluk kunnen verwonden. Het spijt me.’

Perijn knarsetandde, maar hij zette hen niet onder druk. De Wijzen en Asha’man zouden waarschijnlijk wel voldoende zijn. Hij wendde zich tot de mannen uit Tweewater. ‘Tam, zeg de mannen dat ze pijlen aanzetten en klaarstaan om een salvo te lossen.’ Tam knikte en stuurde een renner op pad met het bevel. De mannen uit Tweewater stelden zich op in een rij. De afstand was voor de meeste bogen te groot, maar met een goede boog uit Tweewater was het te doen.

Perijn knikte naar de Wijzen en gebaarde naar de Asha’man. Voordat hij iets kon zeggen, barstte de grond voor de Witmantels open. Een beving trok door de wei en zand schoot de lucht in. Gradi en Neald kwamen naar voren.

De paarden van de Witmantels steigerden en mannen schreeuwden van schrik. Een kleine groep helemaal vooraan scheen zich niet te storen aan de ontploffingen, en ze hielden hun paarden in bedwang. Dat zouden de leiders wel zijn. En ja, Perijns ogen ontwaarden de Kapiteinheer-gebieder daar inderdaad.

Er spoot weer zand de lucht in, dat omlaag viel en in de kuil eronder hagelde. De Wijzen hadden de geconcentreerde gezichten die hoorden bij het geleiden.

‘Kan een van jullie mijn stem versterken?’ vroeg Perijn. ‘Ja, ik,’ antwoordde Gradi. ‘Ik heb het de M’Hael eens zien doen.’

‘Mooi,’ zei Perijn, die zich tot Tam wendde. ‘Zodra de geleiders stoppen, moeten de mannen me een paar lange salvo’s geven. Laat ze proberen die kuil te raken.’

Even later stopten de ontploffingen. De mannen uit Tweewater lieten een salvo pijlen gaan. Dikke schachten gingen in een bocht omhoog, en even later staken er talloze pijlen op uit de kuil. Perijn keek naar het leger van Witmantels. Ze hadden de gelederen opgebroken en stonden lukraak door elkaar heen.

Veel gekletter van pantsers en hoefslagen kondigden Arganda’s aankomst aan. De eerstekapitein van Geldan droeg zijn gepluimde helm, en zijn ogen stonden hard. ‘Wat was daar de zin van, als ik vragen mag, heer Aybara?’ Hij rook vijandig. ‘U hebt zojuist ons voordeel verspeeld! Met een hinderlaag hadden we er duizenden kunnen doden en hun eerste bestorming kunnen breken.’

‘Ja,’ zei Perijn. Faile wachtte nog steeds aan zijn andere zij. ‘En dat weten ze. Kijk naar hun gelederen, Arganda. Ze zijn ongerust. De Witmantels beseffen wat ze het hoofd moeten bieden om ons te bestormen. Als ik bereid was om dit als waarschuwing te doen, wat hou ik dan nog achter de hand?’

‘Maar dat was het maximale wat we hadden,’ zei Faile. ‘Dat weten zij niet.’ Perijn grijnsde. ‘Het zou stom van ons zijn om alles in te zetten voor een waarschuwingssalvo, hè?’ Arganda hield zijn mond, hoewel hij overduidelijk hetzelfde dacht. Hij was een soldaat tot in het merg. Er was niets mis met een bijl, maar Perijn moest de hamer zijn. Als hij met zijn vinger wees, sloegen mannen als Arganda aan het doden.

‘Gradi,’ zei Perijn. ‘Mijn stem, alsjeblieft? En het zou fijn zijn als ons leger me ook kon horen.’

‘Dat red ik wel,’ bevestigde Gradi.

Perijn haalde diep adem. ‘Ik ben Perijn Aybara!’ galmde zijn stem over de vlakte. ‘Ik ben een vriend van de Herrezen Draak, en ik dien hier op zijn bevel. Ik marcheer naar de Laatste Slag. Kapiteinheer-gebieder, u had geëist dat ik u op uw voorwaarden ontmoette, en ik ben gekomen. Ik verzoek u mij hier diezelfde eer te bewijzen en me te ontmoeten zoals ik heb verzocht. Als u vastbesloten bent me te doden voordat ik uitrijd tegen de Schaduw, verleen me dan in ieder geval de gunst om nog eenmaal te proberen bloedvergieten te voorkomen!’

Hij knikte naar Gradi, en de man liet de weving los. ‘Hebben we een paviljoen dat we kunnen opzetten voor een overleg?’

‘In het kamp,’ antwoordde Faile.

‘Ik kan een Poort proberen,’ zei Neald, die over zijn snor wreef; of eigenlijk het beetje dons op zijn gezicht dat hij een snor noemde en met was in punten draaide. ‘Probeer maar.’

Hij concentreerde zich. Er gebeurde niets. De jongeman bloosde hevig. ‘Het lukt niet. Reizen niet, en Scheren ook niet.’

‘Ik begrijp het,’ zei Perijn. ‘Nou, laten we dan een ruiter terugsturen. We zouden de tent hier snel moeten kunnen hebben. Ik weet niet of ze toestemmen in een overleg, maar ik wil er klaar voor zijn als het wel zo is. Neem Berelain en Alliandre ook mee hierheen, en misschien een bediende met iets te drinken, en de tafel en stoelen uit mijn tent.’

De bevelen werden doorgegeven en een man uit Tweewater – Rob Solter – reed weg, gevolgd door Speervrouwen. De Witmantels schenen zijn voorstel te overwegen. Mooi zo.

Arganda en de meeste anderen verspreidden zich om het nieuws over wat er gaande was door te geven, hoewel niemand Perijns verklaring had kunnen missen. Iedereen scheen te doen wat hij moest doen, dus ging Perijn rustig in zijn zadel achteroverzitten om te wachten. Faile stuurde haar paard dichter naar hem toe. Ze rook geïntrigeerd. ‘Wat is er?’ vroeg Perijn.

‘Er is iets aan je veranderd. Ik probeer te bepalen wat het is.’

‘Ik rek tijd,’ zei Perijn. ‘Ik heb nog geen besluiten genomen. Maar ik wil die mannen niet doden. Nog niet. Niet als het niet hoeft.’

‘Ze zullen niet inbinden, echtgenoot,’ waarschuwde Faile. ‘Ze hebben je al veroordeeld.’

‘We zullen zien,’ zei hij. Hij keek naar de hemel, denkend aan de vreemde geur en het feit dat de Poorten van de Asha’man niet werkten. Slachter dwaalde in dit gebied rond in de wolfsdroom, en dan was er nog die wand van glas. Er voelde iets helemaal niet goed in de wind, en zijn zintuigen jeukten. Pas op. Wees voorbereid. De hamer kon doden of scheppen. Hij wist nog niet wat het hier zou worden. Hij was niet van zins iets te doen tot hij dat wist.


Galad zat op de grazige vlakte die het terrein voor de veldslag had moeten zijn, kijkend naar de kuil in de grond waar honderden pijlen uit staken.

Hij was voorbereid geweest op Aes Sedai. Een Aes Sedai kon niemand kwaad doen behalve als zij of haar Zwaardhand in gevaar was, en Galad had zijn mensen heel duidelijke bevelen gegeven. Ze moesten niet strijden tegen Aes Sedai, of zelfs maar bij hen in de buurt komen. Zodra de Kinderen een Aes Sedai tegenkwamen, moesten ze stoppen, knikken en hun wapens omkeren. Als zijn mannen duidelijk lieten merken dat ze geen Aes Sedai zouden deren, dan zouden de zusters nutteloos zijn in de strijd.

Veel van de Kinderen geloofden dit niet. Ze noemden de verhalen over de Drie Geloften opzettelijke verzinsels. Zij hadden niet in de Witte Toren gewoond. Galad mocht de meeste Aes Sedai niet, en hij vertrouwde hen al helemaal niet, maar hij wist dat de geloften wel degelijk standhielden.

Galads mannen gingen mompelend weer in het gelid staan. Hij hief zijn kijkglas en bekeek Aybara’s voorste linie. Mannen in zwarte jassen. Enkele Aielvrouwen, ook een die met Aybara was meegekomen naar hun eerste ontmoeting. Een geleidster, ongetwijfeld. Hij stelde zich voor hoe de grond ontplofte onder zijn aanvalstroepen, de cavalerie de lucht in smeet, anderen die in de kuil vielen terwijl de achterste gelederen in verwarring tot stilstand kwamen en ten prooi vielen aan die indrukwekkende, lange bogen.

Bornhald reed met een boos gezicht naar Galad toe. ‘We gaan toch niet werkelijk overleg met ze voeren?’ Galad liet zijn kijkglas zakken. ‘Ja, ik denk van wel.’

‘Maar we hebben hem al gesproken!’ zei Bornhald. ‘U zei dat u die ogen wilde zien, als bewijs dat hij Schaduwgebroed was, en u hebt ze gezien. Wat wilt u nog meer?’ vroeg Byar, die zijn paard dichterbij stuurde. Hij trad tegenwoordig vaak op als wachter van Galad. ‘Hij is niet te vertrouwen, Kapiteinheer-gebieder.’ Galad knikte naar de kuil. ‘Hij had ons kunnen vernietigen met die aanval.’

‘Ik ben het met Byar eens,’ zei Bornhald. ‘Hij wil u lokken, en u dan doden om ons te demoraliseren.’

Galad knikte langzaam. ‘Dat is mogelijk.’ Hij wendde zich tot kapiteinheer Harnesh, die vlakbij reed. ‘Als ik sterf, dan wil ik dat jij het bevel overneemt en aanvalt. Val zonder genade aan; ik trek mijn bevel om Aes Sedai te vermijden in. Dood iedereen die lijkt te geleiden. Geef dat voorrang. Het is mogelijk dat we niet begrijpen wat hier gaande is.’

‘Maar u gaat tóch?’ vroeg Bornhald.

‘Ja,’ antwoordde Galad. Hij had zich door Bornhald en Byar laten ompraten om een veldslag te eisen, maar nu vroeg hij zich af of hij te haastig was geweest. Hij had die ogen gezien en de getuigenissen gehoord van zijn Kinderen en enkele anderen die met Aybara hadden gereden. Het had duidelijk geleken dat aanvallen de beste keus was.

Maar Aybara had gelijk. Hij was naar Galad toe gekomen toen hem dat was gevraagd. Misschien was het nog mogelijk om bloedvergieten te voorkomen. Galad dacht van niet, maar als er een kleine kans bestond, dan was uitstel het beste. Zo eenvoudig was het. Bornhald was niet blij. Zijn woede op de man die zijn vader had vermoord was begrijpelijk, maar het mocht de Kinderen niet leiden. ‘Jij mag met me meekomen,’ zei Galad, die zijn paard aanspoorde. ‘Dat geldt ook voor jou, Kind Byar. De kapiteinheren kunnen beter achterblijven, tussen de mannen verspreid, zodat Aybara ons niet leiderloos kan maken.’

Harnesh salueerde. Bornhald reed met tegenzin met Galad mee, net als Byar, wiens ogen gloeiden van een woeste ijver die paste bij Bornhalds woede. Ze hadden beiden nederlagen en hoon ervaren door toedoen van die Perijn Aybara. Galad nam ook vijftig Kinderen mee als wachters, die achter hem aan reden.

Er was al een paviljoen opgericht toen ze aankwamen. Het had een plat dak en was eenvoudig, met vier palen waarover het bruingrijze zeildoek was gespannen. Er stond een kleine vierkante tafel onder, en twee stoelen.

Aybara zat aan de ene kant van de tafel. Hij stond op toen Galad naderde; vandaag droeg de grote man een groene jas en bruine broek – allebei goed gemaakt maar onversierd – en hij had die hamer aan zijn middel. De kleding had iets nuchters en verstandigs. Nee, dit was geen man van paleizen, maar een man van akkers en bossen. Een houtvester die het tot edele had geschopt. Twee mannen uit Tweewater met hun krachtige, lange bogen stonden achter in het paviljoen. Hij had gehoord dat het oorspronkelijk onafhankelijke boeren en herders waren; sterke mensen. En zij hadden die Perijn Aybara gekozen om hen aan te voeren. Galad liep naar het paviljoen toe. Byar en Bornhald liepen mee, hoewel de andere vijftig te paard buiten bleven staan. Anders dan bij hun vorige ontmoeting waren hier Aes Sedai aanwezig. Hij zag er drie. Een kleine Cairhiense vrouw, een slanke, aardig uitziende vrouw in een eenvoudig gewaad en een stevige vrouw met talloze vlechten, waarschijnlijk uit Tarabon. Ze stonden bij de groep Aielvrouwen met omslagdoeken om, bewaakt door een handvol Speervrouwen. Die Aiel verleenden geloofwaardigheid aan de bewering dat Aybara was gestuurd door de Herrezen Draak. Galad legde zijn hand achteloos op de knop van zijn zwaard en bekeek de anderen in het paviljoen.

En toen verstijfde hij. Er stond een opvallend mooie vrouw achter Aybara’s stoel. Nee, niet mooi. Adembenemend. Lang, glanzend zwart haar dat bijna straalde. Ze droeg een rood gewaad, waarvan de dunne stof haar rondingen benadrukte en de halslijn zo laag was dat de welving van haar boezem werd onthuld. En die ogen. Zo donker, met lange, prachtige wimpers. Hij leek... er wel naartoe getrokken te worden. Waarom was die vrouw er de vorige keer niet bij?

‘U lijkt verbaasd,’ zei Aybara toen hij weer ging zitten. Hij sprak op norse toon. ‘De vrouwe Eerste is hier op bevel van de Draak, net als ik. Had u de vlag van Mayene niet boven mijn leger gezien?’

‘Ik...’ Galad liet zijn mond dichtvallen en maakte een buiging voor de vrouw. Berelain sur Paendrag Paeron? Hij had wel gehoord dat ze een ongelooflijke schoonheid was, maar die verhalen deden haar geen recht. Galad rukte zijn blik van haar los en dwong zichzelf tegenover Aybara te gaan zitten. Hij moest zich concentreren op zijn vijand.

Die goudkleurige ogen waren nog net zo onthutsend als hij zich herinnerde. Zo vreemd om daar in te kijken. Ja, die man kon niet anders dan Schaduwgebroed zijn. Waarom zouden zo velen zo’n schepsel volgen? Waarom zou zij zo’n schepsel volgen? ‘Dank u voor uw komst,’ begon Aybara. ‘Onze vorige ontmoeting was haastig. Deze keer doen we het goed. U moet weten dat de vrouw die naast me staat Alliandre Maritha Kigarin is, koningin van Geldan, Gezegend door het Licht, Verdedigster van Garens Muur.’ Dus die statige, donkerharige vrouw was de huidige koningin van Geldan. Natuurlijk, met de onrust die daar de laatste tijd heerste waren er waarschijnlijk wel tien mensen die probeerden de troon op te eisen. Ze was knap, maar stond volledig in de schaduw van Berelain.

Perijn knikte naar een derde vrouw. ‘Dit is Faile ni Bashere t’Aybara, mijn echtgenote en nicht van de koningin van Saldea.’ Aybara’s vrouw keek Galad argwanend aan. Ja, ze was overduidelijk Saldeaans, aan die neus te zien. Bornhald en Byar hadden niet van haar koninklijke banden geweten.

Twee monarchen in de tent, en allebei achter Aybara. Galad stond uit zijn stoel op om te buigen voor Alliandre zoals hij voor Berelain had gedaan. ‘Majesteit.’

‘U bent zeer beleefd, Kapiteinheer-gebieder,’ zei Berelain. ‘En dat waren sierlijke buigingen. Zeg eens, waar bent u opgeleid?’ Haar stem was net muziek. ‘Aan het hof van Andor, vrouwe. Ik ben Galad Damodred, stiefzoon van de gewezen koningin Morgase en halfbroer van Elayne Trakand, de rechtmatige koningin.’

‘Aha,’ zei Perijn. ‘Het werd eens tijd dat ik je naam kende. Ik wou dat je dat de vorige keer al had gezegd.’

Berelain keek in zijn ogen en glimlachte, en ze zag eruit alsof ze naar voren wilde stappen. Ze hield zichzelf echter in bedwang. ‘Galad Damodred. Ja, ik dacht al dat ik iets in uw gezicht herkende. Hoe gaat het met uw zus?’

‘Ik hoop dat het haar goed gaat,’ zei Galad. ‘Ik heb haar al enige tijd niet meer gezien.’

‘Het gaat goed met Elayne,’ bromde Perijn. ‘Het laatste wat ik heb gehoord – nog maar een paar dagen geleden – is dat ze haar aanspraak op de troon heeft veiliggesteld. Ik zou er niet van opkijken als ze zich nu voorbereidt om met Rhand te trouwen. Als ze hem weg kan trekken van welk rijk hij dan nu ook weer aan het veroveren is.’

Achter Galad siste Byar zachtjes. Had Aybara hem willen beledigen door te liegen over een verhouding tussen Elayne en de Herrezen Draak? Helaas kende Galad zijn zus maar al te goed. Ze was impulsief, en ze had inderdaad een ongepaste belangstelling voor de jonge Altor aan de dag gelegd.

‘Mijn zus mag doen wat ze wil,’ zei Galad, verbaasd over hoe gemakkelijk het hem afging om zijn ergernis ten opzichte van haar en de Herrezen Draak te beheersen. ‘We zijn hier om het over jou te hebben, Perijn Aybara, en je leger.’

Aybara boog zich naar voren en legde zijn handen op tafel. ‘We welen allebei dat dit niet om mijn leger gaat.’

‘Waar gaat het dan om?’ vroeg Galad.

Aybara keek hem met die onnatuurlijke ogen aan. ‘Het gaat over twee Kinderen van het Licht die ik twee jaar geleden heb gedood. Nu lijkt het wel alsof elke keer als ik me omdraai, er weer een paar leden van je groep naar mijn hielen happen.’

Het kwam niet vaak voor dat een moordenaar zo open was over wat hij had gedaan. Galad hoorde het raspen van een zwaard dat achter hem werd getrokken, en hij stak zijn hand op. ‘Kind Bornhald! Beheers je!’

‘Twéé Kinderen van het Licht, Schaduwgebroed?’ snauwde Bornhald. ‘En mijn vader dan?’

‘Ik had niets met zijn dood te maken, Bornhald,’ zei Aybara. ‘Geofram is gedood door de Seanchanen, helaas. Voor een Witmantel leek hij me een redelijk man, hoewel hij zich wel had voorgenomen me op te hangen.’

‘Hij wilde je ophangen voor de moorden die je zojuist hebt bekend,’ zei Galad rustig, met een blik op Bornhald. De man schoof met een knal zijn zwaard weer terug in de schede, maar zijn gezicht was rood. ‘Het waren geen moorden,’ antwoordde Aybara. ‘Ze vielen me aan. Ik vocht terug.’

‘Dat is niet wat ik heb gehoord,’ zei Galad. Wat voor spelletje speelde die man? ‘Ik heb gezworen getuigenverklaringen gehoord dat jij je verstopte in een kloof in de rotsen. Toen de mannen je vroegen naar buiten te komen, sprong je schreeuwend tevoorschijn en viel hen zonder reden aan.’

‘O, er was wel een reden,’ antwoordde Aybara. ‘Je Witmantels hadden een bekende van me gedood.’

‘De vrouw die bij je was?’ vroeg Galad. ‘Voor zover ik heb gehoord, is ze veilig ontkomen.’ Hij was geschokt geweest toen Bornhald dié naam noemde. Egwene Alveren. Weer een vrouw die gevaarlijk gezelschap scheen te verkiezen.

‘Niet zij,’ zei Perijn. ‘Een vriend genaamd Springer. En na hem een metgezel van hem. Het waren wolven.’

Die man veroordeelde zichzelf nog meer! ‘Ben je bevriend met wolven, waarvan bekend is dat het schepsels van de Schaduw zijn?’

‘Wolven zijn niet van de Schaduw,’ zei Aybara. ‘Ze haten Schaduwgebroed net zo erg als elk mens dat ik ken.’

‘En hoe weet je dat?’

Aybara zei niets. Er zat hier meer achter. Byar zei dat die man in staat was om wolven te gebieden, met hen mee te rennen alsof hij zelf een wolf was. Die getuigenis was een van de dingen geweest die Galad ervan hadden overtuigd dat een veldslag de enig mogelijke koers was. Het scheen dat Byars woorden geen overdrijving waren geweest.

Maar het was nog niet nodig om daarop in te gaan. Aybara had de moorden toegegeven. ‘Ik aanvaard het doden van wolven niet als iets wat je vrijpleit,’ zei Galad. ‘Veel jagers doden wolven die hun kuddes aanvallen of hun leven bedreigen. De Kinderen hadden niets misdaan. Je aanval op hen was dus moord zonder reden.’

‘Er zat veel meer aan vast,’ zei Aybara. ‘Maar ik denk niet dat ik jou daarvan kan overtuigen.’

‘ Je kunt me niet overtuigen van iets wat niet waar is,’ bevestigde Galad.

‘En je wilt me ook niet met rust laten.’

‘Dan zitten we dus met een patstelling,’ vervolgde Galad. ‘Je hebt misdaden bekend die ik, als dienaar van de gerechtigheid, voor het gerecht móét brengen. Ik kan niet weglopen. Dus je ziet in waarom ik vond dat verder overleg zinloos was?’

‘Stel dat ik bereid zou zijn om terecht te staan?’ vroeg Perijn. Aybara’s vrouw legde haar hand op zijn schouder. Hij legde zijn hand eroverheen, maar wendde zijn blik niet van Galad af. ‘Als je naar ons toe komt en straf aanvaardt voor wat je hebt gedaan...’ zei Galad. Het zou zijn dood betekenen. Dat schepsel zou zich heus niet overgeven.

Achter in het paviljoen waren bedienden aangekomen die theezetten. Thee. Bij een oorlogsoverleg. Aybara had blijkbaar weinig ervaring met dit soort dingen.

‘Geen straf,’ zei Aybara scherp. ‘Een rechtsgeding. Als mijn onschuld wordt bewezen, ben ik vrij en beveel jij als Kapiteinheer-gebieder je mannen om me niet langer lastig te vallen. Vooral Bornhald en die kerel achter je, die gromt als een welp die zijn eerste luipaard ziet.’

‘En als je schuldig wordt bevonden?’

‘Dat hangt ervan af.’

‘Luister niet naar hem, mijn Kapiteinheer-gebieder!’ riep Byar. ‘Hij heeft al eens eerder beloofd zich aan ons over te geven, en toen brak hij zijn woord!’

‘Niet waar!’ zei Aybara. ‘Jullie hielden je niet aan jullie deel van de afspraak!’

‘Ik...’

Galad sloeg op tafel. ‘Dit heeft geen zin. Er komt geen rechtsgeding.’

‘Waarom niet?’ wilde Aybara weten. ‘Je hebt het over gerechtigheid, maar wilt me geen geding bieden?’

‘Wie zou er moeten oordelen?’ vroeg Galad. ‘Zou je mij dat toevertrouwen?’

‘Natuurlijk niet,’ zei Perijn. ‘Maar Alliandre kan het doen. Zij is koningin.’

‘En jouw metgezel,’ kaatste Galad terug. ‘Ik wil haar niet beledigen, maar ik vrees dat ze je zou vrijpleiten zonder de bewijzen aan te horen. Zelfs de vrouwe Eerste zou niet toereikend zijn. Hoewel ik zelf natuurlijk op haar woord zou vertrouwen, vrees ik dat datzelfde niet voor mijn mannen opgaat.’

Licht, maar wat was die vrouw mooi! Hij wierp een korte blik op haar en zag dat ze bloosde toen ze naar hem keek. Het was heel licht, maar hij wist het zeker. Hij voelde zijn eigen wangen ook warm worden.

‘De Aes Sedai, dan,’ opperde Aybara.

Galad rukte zijn blik los van Berelain en keek Aybara vlak aan. ‘Als je denkt dat het oordeel van iemand uit de Witte Toren mijn mannen tevredenstelt, weet je niet veel over de Kinderen van het Licht, Perijn Aybara.’

Aybara’s ogen werden hard. Ja, dat wist hij. Het was jammer. Een rechtsgeding zou hieraan een ordelijk einde maken. Er kwam een bediende naar de tafel met twee kommen thee, maar die waren niet nodig. Dit overleg was afgelopen.

‘Dan heb je gelijk,’ zei Aybara, en hij leek gefrustreerd. ‘Deze ontmoeting was zinloos.’

‘Nee,’ zei Galad, die nog stiekem een blik op Berelain wierp. ‘Voor mij was het niet zinloos.’ Hij wist nu meer over Aybara’s kracht; dat zou hem helpen in de strijd. Verder was het goed geweest om de gevechten een tijdje uit te stellen, om zeker te weten dat ze nodig waren. Er was nog meer dan genoeg daglicht over om de strijd te laten aanvangen.

Maar... die vrouw dan... de vrouwe Eerste? Hij dwong zichzelf weg te kijken. Het kostte hem moeite.

Galad stond op en boog naar Alliandre en vervolgens naar Berelain. Hij wilde vertrekken. Toen hoorde hij een kreetje. Vreemd genoeg was het geslaakt door de bediende die de thee had gebracht. Galad keek naar haar.

Het was Morgase.

Galad bleef stokstijf staan. Hij was door de ene na de andere zwaardmeester opgeleid om zich nooit door zijn verbazing te laten verlammen, maar op dat ogenblik was al die zorgvuldige oefening voor niets. Dat was zijn stiefmoeder. Dat goudkleurig rode haar waar hij als kind aan had getrokken. Dat gezicht, zo mooi en sterk. Die ogen. Dat waren haar ogen.

Een geest? Hij had de verhalen gehoord. Manifestaties van het kwaad van de Duistere waardoor de doden weer tot leven kwamen. Maar niemand anders in het paviljoen leek ontdaan, en die vrouw was te echt. Aarzelend stak Galad zijn hand uit en raakte de wang van de verschijning aan. Haar huid was warm. ‘Galad?’ zei ze. ‘Wat doe jij hier? Hoe...’

Ze brak haar zin af toen hij haar omhelsde, waardoor de andere aanwezigen verbaasd opkeken. Zij schrok ook. Ze leefde nog! Hoe kon dat?

Ik heb Valda gedood, dacht Galad meteen. Hem gedood vanwege de moord op mijn moeder. Die niet dood is. Ik heb iets verschrikkelijks gedaan.

Nee. Valda verdiende zijn dood voor de aanval op Morgase. Of was dat gedeelte ook niet waar? Hij had Kinderen gesproken die ervan overtuigd waren, maar ze hadden ook zeker geweten dat Morgase dood was.

Dat zou hij later wel uitzoeken. Nu moest hij ophouden zich voor gek te zetten in het bijzijn van zijn mannen. Hij liet zijn stiefmoeder los, maar zij hield zijn arm vast. Ze leek aangeslagen. Hij had haar maar zelden zo gezien.

Perijn Aybara was opgestaan en keek hen fronsend aan. ‘Ken je Maighdin?’

‘Maighdin?’ vroeg Galad. Ze droeg een eenvoudig gewaad en geen sieraden. Probeerde ze zich te verbergen als bediende? ‘Aybara, dit is Morgase Trakand, Verdedigster van het Rijk, Beschermvrouwe van het Volk, Hoogzetel van Huis Trakand. Ze is je koningin!’ Daarop viel er een stilte in het paviljoen. Aybara krabde peinzend in zijn baard. Zijn vrouw keek met grote ogen naar Morgase, geschokt of boos.

‘Maighdin?’ vroeg Aybara. ‘Is dit waar?’

Ze hief haar kin en keek Aybara in de ogen. Hoe konden ze de koningin in haar niet zien?

‘Ik bén Morgase Trakand,’ zei ze. ‘Maar ik heb mijn troon afgestaan ten gunste van Elayne. Ik zweer onder het Licht dat ik de kroon nooit meer zal opeisen.’

Galad knikte. Ja, ze moest hebben gevreesd dat Aybara haar tegen Andor zou gebruiken. ‘Ik neem je mee naar mijn kamp, moeder,’ zei Galad, nog steeds kijkend naar Aybara. ‘Dan kunnen we het hebben over hoe deze man je heeft behandeld.’

Ze richtte een vlakke blik op Galad. ‘Een bevel, Galad? Heb ik hier niets over te zeggen?’

Hij fronste zijn voorhoofd, boog zich naar voren en fluisterde: ‘Houdt hij nog anderen gevangen? Wat voor druk oefent hij op je uit?’

Ze schudde haar hoofd en antwoordde zachtjes. ‘Deze man is niet wat jij denkt dat hij is, Galad. Hij is ruw, en het bevalt me niet wat hij met Andor doet, maar hij is geen vriend van de Schaduw. Ik heb meer te vrezen van je... kameraden dan van Perijn Aybara.’ Ja, ze had reden om de Kinderen te wantrouwen. Goede reden. ‘Wil je met mij meekomen? Ik beloof dat je mag vertrekken en terugkeren naar Aybara’s kamp wanneer je maar wilt. Hoe je in het verleden ook hebt geleden onder de Kinderen, nu zul je veilig zijn. Dat zweer ik.’

Morgase knikte naar hem.

‘Damodred,’ zei Aybara, ‘wacht even.’

Galad draaide zich om en legde zijn hand weer op zijn zwaardknop. Niet als dreigement, maar als geheugensteuntje. Veel mensen in het paviljoen waren gaan fluisteren.

‘Ja?’ zei Galad.

‘Je wilde een rechter,’ zei Aybara. ‘Zou je je moeder in die positie aanvaarden?’

Galad aarzelde niet. Natuurlijk niet; ze was koningin geweest sinds haar achttiende naamdag, en hij had haar oordelen zien vellen. Ze was eerlijk. Streng, maar eerlijk.

Maar zouden de andere Kinderen haar ook aanvaarden? Ze was opgeleid door de Aes Sedai. Ze zouden haar beschouwen als een van hen. Een probleem. Maar als het hierin een uitweg vormde, dan zagen ze misschien de waarheid in.

‘Ja,’ zei Galad. ‘En als ik voor haar insta, dan mijn mannen ook.’

‘Nou,’ zei Aybara, ‘ik zou haar ook aanvaarden.’ Beide mannen wendden zich naar Morgase. Ze stond daar in haar eenvoudige gele gewaad en leek met het ogenblik meer een koningin. ‘Perijn,’ zei ze, ‘als ik een oordeel vel, zal ik mijn besluiten niet temperen. Je hebt me opgevangen toen ik onderdak nodig had, en daar ben ik je dankbaar voor. Maar als ik van oordeel ben dat je moord op je geweten hebt, dan zal ik dat kenbaar maken.’

‘Dat is aanvaardbaar,’ zei Aybara. Hij scheen het oprecht te menen. ‘Mijn Kapiteinheer-gebieder,’ zei Byar zachtjes in Galads oor, en hij klonk bezield. ‘Ik vrees dat het een schijnvertoning zou zijn! Hij heeft niet gezegd dat hij zich zou onderwerpen aan zijn straf.’

‘Nee, dat heb ik inderdaad niet gezegd,’ zei Aybara. Hoe had hij die fluistering verstaan? ‘Het zou zinloos zijn. Jullie denken dat ik een Duistervriend en een moordenaar ben. Jullie zouden me toch niet op mijn woord geloven dat ik straf zou ondergaan, behalve als jullie me in hechtenis hadden. En dat sta ik niet toe.’

‘Ziet u?’ zei Byar nu luider. ‘Wat is er de zin van?’ Galad keek weer in Aybara’s gouden ogen. ‘We houden een rechtsgeding,’ besloot hij met meer overtuiging. ‘En wettige rechtvaardiging. Ik begin het te begrijpen, Kind Byar. We moeten onze beweringen staven, anders zijn we niet beter dan Asunawa.’

‘Maar dat rechtsgeding zal niet eerlijk verlopen!’ Galad wendde zich tot de lange soldaat. ‘Twijfel je aan de onpartijdigheid van mijn moeder?’

De slungelige man verstijfde, maar toen schudde hij zijn hoofd. ‘Nee, Kapiteinheer-gebieder.’

Galad draaide zich weer naar Aybara om. ‘Ik verzoek koningin Alliandre te bevestigen dat dit rechtsgeding in haar rijk wettelijk bindend zal zijn.’

‘Als heer Aybara dat verzoekt, zal ik het toestaan.’ Ze klonk onbehaaglijk.

‘Ik verzoek dat inderdaad, Alliandre,’ antwoordde Perijn. ‘Maar alleen als Damodred belooft al mijn mensen vrij te laten. Hou gerust de spullen, maar laat de mensen gaan, zoals je me eerder al had beloofd.’

‘Goed dan,’ zei Galad. ‘Dat gebeurt zodra het geding begint. Ik beloof het. Wanneer ontmoeten we elkaar?’

‘Geef me een paar dagen om me voor te bereiden.’

‘Over drie dagen, dan,’ zei Galad. ‘We houden het rechtsgeding hier, in dit paviljoen, op deze plek.’

‘Breng je getuigen mee,’ zei Aybara. ‘Ik zal er zijn.’

Загрузка...