Gawein haastte zich door de gangen van de Witte Toren. Zijn gelaarsde voeten bonkten over een diepblauwe loper die de rode en witte vloertegels bedekte. Staande spiegellampen reflecteerden het licht, elk als een schildwacht langs zijn pad. Sleet liep snel naast hem mee. Ondanks het licht van de lampen leek Sleets gezicht half in schaduwen gehuld. Misschien kwam het door de stoppels van zeker twee dagen op zijn wangen – ongebruikelijk voor een Zwaardhand – of zijn lange haar, dat schoon was maar niet geschoren. Of misschien kwam het door zijn gelaatstrekken. Ongelijkmatig, als een onvoltooide tekening, met scherpe lijnen, een kuiltje in zijn kin, een kromme neus omdat die ooit gebroken was geweest, en opvallende jukbeenderen.awein haastte zich door de gangen van de Witte Toren. Zijn gelaarsde voeten bonkten over een diepblauwe loper die de rode en witte vloertegels bedekte. Staande spiegellampen reflecteerden het licht, elk als een schildwacht langs zijn pad. Sleet liep snel naast hem mee. Ondanks het licht van de lampen leek Sleets gezicht half in schaduwen gehuld. Misschien kwam het door de stoppels van zeker twee dagen op zijn wangen – ongebruikelijk voor een Zwaardhand – of zijn lange haar, dat schoon was maar niet geschoren. Of misschien kwam het door zijn gelaatstrekken. Ongelijkmatig, als een onvoltooide tekening, met scherpe lijnen, een kuiltje in zijn kin, een kromme neus omdat die ooit gebroken was geweest, en opvallende jukbeenderen.
Hij had de soepele bewegingen van een Zwaardhand, maar met een primitievere uitstraling dan de meeste anderen. In plaats van de jager in het bos was hij het stille, in schaduwen gehulde roofdier dat pas door de prooi werd opgemerkt als zijn tanden fonkelden. Ze kwamen aan op een kruising waar enkele van Chubains wachters een van de gangen versperden. Ze hadden zwaarden omgegespt en droegen witte tabberds versierd met de Vlam van Tar Valon. Een van hen stak zijn hand op.
‘Ik mag naar binnen,’ zei Gawein. ‘De Amyrlin...’
‘De zusters zijn nog niet klaar,’ antwoordde de wachter vijandig. Gawein knarste met zijn tanden, maar er viel niets aan te doen. Hij en Sleet stapten achteruit en wachtten tot er – eindelijk – drie Aes Sedai de bewaakte kamer uit kwamen. Ze leken verontrust. Ze beenden weg, gevolgd door twee soldaten die een in witte doeken gewikkelde bundel meedroegen. Het lijk.
Eindelijk stapten de twee wachters met tegenzin opzij en lieten Gawein en Sleet erlangs. Ze haastten zich door de gang en gingen een kleine leeskamer binnen. Gawein aarzelde bij de deur en keek achterom de gang in. Hij zag een paar Aanvaarden fluisterend om de hoek gluren.
Met deze moord waren er nu vier zusters dood. Egwene had haar handen vol aan haar pogingen om te voorkomen dat de Ajahs terug zouden grijpen naar hun wantrouwen jegens elkaar. Ze had iedereen gewaarschuwd om op hun hoede te zijn en zusters opgedragen niet in hun eentje rond te lopen. De Zwarte Ajah kende de Witte Toren goed, aangezien de leden ervan hier al jaren woonden. Met Poorten konden ze de gangen in glippen en moorden plegen. Althans, dat was de officiële verklaring voor de sterfgevallen. Gawein was er niet zo zeker van. Hij dook de kamer in, en Sleet volgde.
Chubain was er zelf. De knappe man wierp een blik op Gawein en meteen krulden zijn lippen omlaag. ‘Heer Trakand.’
‘Kapitein,’ antwoordde Gawein, om zich heen kijkend in de kamer. Die was ongeveer drie vierkante passen groot, met een schrijftafel tegen de achterste muur en een kolenbrander die niet was aangestoken. Een bronzen lamp stond te branden in de hoek, en een rond kleed bedekte bijna de gehele vloer. Onder de schrijftafel was dat kleed besmeurd met een donkere vloeistof.
‘Denk je nou echt dat jij iets zult vinden wat de zusters niet hebben gevonden, Trakand?’ vroeg Chubain, die zijn armen over elkaar sloeg.
‘Ik zoek naar andere dingen,’ zei Gawein, en hij stapte naar voren. Hij knielde neer om het kleed te bekijken.
Chubain snoof en liep de gang in. De Torenwacht zou deze ruimte bewaken totdat er bedienden waren geweest om schoon te maken. Gawein had een paar minuten de tijd.
Sleet stapte naar een van de wachters bij de deur toe. Ze waren niet zo vijandig tegen hem als ze meestal tegen Gawein deden. Hij was er nog steeds niet achter waarom ze hem zo benaderden.
‘Was ze alleen?’ vroeg Sleet met zijn schorre stem.
‘Ja,’ antwoordde de wachter hoofdschuddend. ‘Ze had de goede raad van de Amyrlin niet in de wind moeten slaan.’
‘Wie was ze?’
‘Kateri Nepvue, van de Witte Ajah. Al twintig jaar een zuster.’ Gawein gromde terwijl hij over de vloer bleef kruipen om het kleed te bekijken. Vier zusters uit vier verschillende Ajahs. Twee van hen hadden Egwene gesteund, een van hen had Elaida gesteund, en een van hen was neutraal geweest, aangezien ze nog maar pas terug was. Allemaal waren ze vermoord op verschillende verdiepingen van de Toren en op verschillende tijden van de dag.
Het léék in ieder geval wel het werk van de Zwarte Ajah. Ze zochten niet naar specifieke doelwitten, gewoon naar handige. Maar het voelde wat hem betrof niet goed. Waarom Reisden ze niet gewoon ’s nachts naar de vertrekken van de zusters om ze in hun slaap te vermoorden? Waarom had niemand bespeurd dat er werd geleid op de plekken waar de vrouwen waren vermoord? Sleet bekeek de deur en het slot met een zorgvuldig oog. Toen Egwene tegen Gawein had gezegd dat hij de plaatsen mocht bezoeken waar de moorden waren gepleegd, had hij gevraagd of hij Sleet dan mocht meenemen. In Gaweins eerdere omgang met de Zwaardhand had Sleet bewezen dat hij niet alleen grondig was, maar ook zijn mond kon houden.
Gawein bleef rondkijken. Egwene was ergens zenuwachtig over, daar was hij van overtuigd. Ze was niet helemaal open tegen hem over die moorden. Hij zag geen kerven in het tapijt of de tegels, geen halen in de meubels in het benauwde kamertje.
Egwene beweerde dat de moordenaars via een Poort binnenkwamen, maar daar had hij geen bewijzen voor gevonden. Goed, hij wist nog niet veel over Poorten, en hij had gehoord dat mensen ze boven de grond konden laten zweven zodat ze geen schade aanrichtten, maar waarom zou de Zwarte Ajah zich daar druk om maken? Bovendien was deze kamer zo klein dat het hem heel lastig leek om hier binnen te komen zonder een of ander spoor achter te laten. ‘Gawein, kom eens hier,’ zei Sleet. De kleinere man zat nog op zijn knieën bij de deur.
Gawein stapte naar hem toe. Sleet schoof de grendel een paar keer in en uit het slot. ‘Deze deur is mogelijk geforceerd,’ zei hij zacht. ‘Zie je die krassen hier op de grendel? Je kunt dit soort sloten open krijgen door er een dunne speld in te steken en op de grendel te duwen, en daarna druk te zetten op de klink. Dat kan heel geruisloos.’
‘Waarom zou de Zwarte Ajah een deur moeten forceren?’ vroeg Gawein.
‘Misschien zijn ze de gang in Gereisd en toen doorgelopen totdat ze licht onder een deuropening door zagen komen,’ zei Sleet.
‘Waarom hebben ze dan geen Poort naar binnen gemaakt?’
‘Met geleiden zouden ze de vrouw binnen hebben gewaarschuwd,’ zei Sleet.
‘Dat is waar,’ zei Gawein. Hij keek naar de bloedvlek. De schrijftafel was zo neergezet dat de gebruikster ervan met haar rug naar de deur zat. Die opstelling bezorgde Gawein jeuk tussen zijn schouderbladen. Wie zette een schrijftafel nu zó neer? Een Aes Sedai die dacht dat ze volkomen veilig was en die de afleidingen op de gang zo veel mogelijk buiten wilde sluiten. Aes Sedai, hoe sluw ze ook waren, leken soms wel een opmerkelijk slecht ontwikkeld gevoel voor zelfbehoud te hebben.
Of misschien dachten ze gewoon niet zoals soldaten. Hun Zwaardhanden hielden zich met dat soort dingen bezig. ‘Had ze een Zwaardhand?’
‘Nee,’ zei Sleet. ‘Ik heb haar wel eens ontmoet. Ze had er geen.’ Hij aarzelde. ‘Geen van de vermoorde zusters had trouwens een Zwaardhand.’
Gawein trok een wenkbrauw naar Sleet op.
‘Logisch,’ zei Sleet. ‘De moordenaar wilde geen Zwaardhanden waarschuwen.’
‘Maar waarom is de moord gepleegd met een mes?’ vroeg Gawein. Alle vier waren ze zo vermoord. ‘De Zwarte Ajah hoeft zich niet aan de Drie Geloften te houden. Zij kunnen met de Kracht doden. Veel rechtstreekser, veel gemakkelijker.’
‘Maar dan zouden ze ook weer het gevaar lopen het slachtoffer of anderen in de buurt te waarschuwen,’ merkte Sleet op. Weer een goed punt. Toch leek er aan die moorden iets niet te kloppen.
Of misschien graaide hij naar niets, wilde hij iéts bijdragen. Hij hoopte dat als hij Egwene hierbij kon helpen, ze milder tegen hem zou worden. Misschien zou ze hem dan vergeven dat hij haar uit de Toren had gered tijdens de Seanchaanse aanval.
Chubain kwam even later binnen. ‘Ik vertrouw erop dat u voldoende tijd hebt gehad, heer,’ zei hij stijfjes. ‘De bedienden zijn hier om schoon te maken.’
Onuitstaanbare vent! dacht Gawein. Moet hij zo laatdunkend tegen me doen? Ik zou...
Nee. Gawein dwong zichzelf zijn geduld te bewaren. Vroeger had hem dat lang niet zoveel moeite gekost.
Waarom was Chubain eigenlijk zo vijandig tegen hem? Gawein merkte dat hij zich afvroeg hoe zijn moeder met zo’n man zou zijn omgegaan. Gawein dacht niet vaak aan haar, want daarbij gingen zijn gedachten altijd naar Altor. Dié moordenaar hadden ze wel zomaar uit de Witte Toren laten weglopen! Egwene had hem in handen gehad en hem laten lopen.
Goed, Altor was de Herrezen Draak. Maar in zijn hart wilde Gawein Altor het liefst tegemoet treden met een zwaard in de hand en het staal door zijn hart drijven, Herrezen Draak of niet. Altor zou je verscheuren met de Ene Kracht, hield hij zich voor. Je stelt je aan, Gawein Trakand. Zijn haat ten opzichte van Altor bleef toch smeulen.
Een van de wachters stapte naar Chubain toe, zei iets en wees naar de deur. Chubain leek geërgerd dat zijn eigen mensen het geforceerde slot niet hadden opgemerkt. De Torenwacht was geen politiemacht – daar hadden de zusters geen behoefte aan, en ze waren hoe dan ook zelf beter in dit soort onderzoeken – maar Chubain scheen toch gedreven om de moorden een halt toe te roepen. Het was immers zijn plicht om de Toren en de bewoonsters ervan te beschermen.
Hij en Gawein werkten dus naar hetzelfde toe. Maar Chubain deed alsof dit een wedstrijd tussen hen was. Hoewel de Torenwacht feitelijk wel het onderspit had gedolven tegen Brins leger tijdens de verdeling van de Toren, dacht Gawein. En voor zover hij weet, ben ik een van de meest vertrouwde mannen van Brin. Gawein was geen Zwaardhand, maar hij was wel een vriend van de Amyrlin. Hij deelde maaltijden met Brin. Hoe zou dat op Chubain overkomen, vooral nu Gawein de bevoegdheid had gekregen om de moorden te onderzoeken?
Licht, dacht Gawein toen Chubain hem een vijandige blik toewierp. Hij denkt dat ik zijn baan wil hebben. Hij denkt dat ik hoofdkapitein van de Torenwacht wil worden!
Dat was bespottelijk. Gawein had Eerste Prins van het Zwaard kunnen zijn – had Eerste Prins van het Zwaard móéten zijn – aanvoerder van de legers van Andor en beschermer van de koningin. Hij was de zoon van Morgase Trakand, een van de invloedrijkste en machtigste heersers die Andor ooit had gekend. Hij wilde de positie van die man niet.
Maar zo zou het er voor Chubain niet uitzien. Onteerd door de verwoestende Seanchaanse aanval had hij vast het gevoel dat zijn betrekking in gevaar was.
‘Kapitein,’ zei Gawein, ‘kan ik u even onder vier ogen spreken?’ Chubain keek Gawein argwanend aan, maar toen knikte hij in de richting van de gang. Ze trokken zich terug. Zenuwachtige Torenbedienden wachtten buiten tot ze het bloed konden opruimen. Chubain sloeg zijn armen over elkaar en keek Gawein afwachtend aan. ‘Wat kan ik voor u doen, heer?’
Hij benadrukte die rang vaak. Rustig blijven, dacht Gawein. Hij schaamde zich nog steeds voor hoe hij zich een weg Brins kamp in had gebaand, maar dat moest hij nu van zich afzetten. Het leven met de Jongelingen, de verwarring en vervolgens de schande van de gebeurtenissen rond het breken van de Toren, dat alles had hem veranderd. Hij kon dat pad niet verder volgen.
‘Kapitein,’ zei Gawein, ‘ik stel het op prijs dat u me de kamer hebt laten bekijken.’
‘Ik had niet veel keus.’
‘Dat besef ik. Maar toch hebt u mijn dank. Het is belangrijk voor me dat de Amyrlin ziet dat ik help. Als ik iets vind wat de zusters over het hoofd hebben gezien, dan kan dat veel voor me betekenen.’
‘Ja,’ zei Chubain, en hij kneep zijn ogen samen. ‘Dat zal best.’
‘Misschien bindt ze me dan eindelijk als haar Zwaardhand.’ Chubain knipperde met zijn ogen. ‘Haar... Zwaardhand?’
‘Ja. Ooit leek het bijna zeker dat ze mij zou kiezen, maar nu... Nou, als ik u kan helpen bij dit onderzoek, misschien neemt haar woede op mij dan wat af.’ Hij legde zijn hand op Chubains schouder en kneep erin. ‘Ik zal uw hulp niet vergeten. U noemt me heer, maar die benaming betekent nu zo goed als niets meer voor me. Het enige wat ik wil, is Egwenes Zwaardhand zijn en haar beschermen.’ Chubain fronste zijn voorhoofd. Toen knikte hij en leek zich te ontspannen. ‘Ik hoorde jullie praten. Jullie zoeken naar sporen van Poorten. Waarom?’
‘Ik denk niet dat dit het werk is van de Zwarte Ajah,’ antwoordde Gawein. ‘Ik denk dat het eerder een grijzel is, of een huurmoordenaar. Een Duistervriend onder de paleisbedienden, misschien? Ik bedoel, kijk maar naar hoe die vrouwen zijn vermoord. Met messen.’ Chubain knikte. ‘Er waren ook sporen van een worsteling. De zusters die onderzoek hebben gedaan, hadden het daarover. De boeken waren van tafel geveegd. Ze dachten dat het slachtoffer dat zelf had gedaan, maaiend met haar armen toen ze stierf.’
‘Merkwaardig,’ zei Gawein. ‘Als ik een Zwarte zuster was, zou ik de Ene Kracht gebruiken, of anderen dat nu zouden kunnen voelen of niet. Vrouwen geleiden doorlopend in de Toren, dus het zou niet eens opvallen. Ik zou mijn slachtoffer verlammen met wevingen, haar vermoorden met de Kracht en dan ontsnappen voordat iemand iets vreemds opmerkte. Zonder worsteling.’
‘Mogelijk,’ zei Chubain. ‘Maar de Amyrlin schijnt ervan overtuigd te zijn dat dit het werk is van Zwarte zusters.’
‘Ik zal eens met haar praten om te achterhalen waarom,’ zei Gawein. ‘Voorlopig moet u misschien aan degenen die het onderzoek uitvoeren voorstellen dat het wel eens verstandig kan zijn om de paleisbedienden te verhoren? Met deze redenering?’
‘Ja... Dat kan ik wel doen.’ De man knikte en leek zich minder bedreigd te voelen.
De twee stapten opzij en Chubain gebaarde dat de bedienden naar binnen konden om schoon te maken. Sleet kwam naar buiten, met een peinzend gezicht. Hij hield tussen twee vingers iets omhoog. ‘Zwarte zijde,’ zei hij. ‘Er valt niet te achterhalen of het van de dader komt.’
Chubain pakte het stukje textiel aan. ‘Vreemd.’
‘Een Zwarte zuster zou zich vast niet bekendmaken door zwart te dragen,’ zei Gawein. ‘Een gewone huurmoordenaar, echter, draagt vaak donkere kleuren om minder zichtbaar te zijn.’ Chubain wikkelde het stukje zijde in een zakdoek en stopte die in zijn zak. ‘Ik zal dit naar Seaine Sedai brengen.’ Hij leek onder de indruk.
Gawein knikte naar Sleet, en samen vertrokken ze. ‘Het is de laatste tijd een drukte van belang in de Witte Toren met terugkerende zusters en nieuwe Zwaardhanden,’ zei Sleet zacht. ‘Hoe zou iemand in het zwart – hoe steels ook – helemaal naar de bovenverdiepingen kunnen komen zonder aandacht te trekken?’
‘Ze zeggen dat grijzels het vermogen hebben om onopgemerkt te blijven,’ antwoordde Gawein. ‘Volgens mij is dit nog meer bewijs. Ik bedoel, het lijkt me vreemd dat niemand die Zwarte zusters feitelijk heeft gezien. We gaan uit van een heleboel aannames.’ Sleet knikte en keek naar een drietal Novices dat zich had verzameld om naar de wachters te gapen. Ze zagen Sleet kijken en kwetterden opgewonden tegen elkaar voordat ze zich weg haastten. ‘Egwene weet meer dan ze vertelt,’ zei Gawein. ‘Ik praat wel met haar.’
‘Gesteld dat ze je wil ontvangen,’ merkte Sleet op. Gawein gromde geërgerd. Ze liepen via een reeks hellingen omlaag naar de verdieping met de werkkamer van de Amyrlin. Sleet bleef bij hem. Zijn Aes Sedai, een Groene zuster genaamd Hattori, had maar zelden taken voor hem. Ze wilde nog steeds ook graag Gawein als Zwaardhand hebben; en Gawein was zo woest op Egwene dat hij half de neiging had om zich door Hattori te laten binden. Nee. Nee, niet echt. Hij hield van Egwene, hoewel ze hem frustreerde. Het was niet gemakkelijk geweest om Andor voor haar op te geven; en niet te vergeten de Jongelingen. Toch weigerde ze nog altijd hem te binden.
Hij bereikte haar werkkamer en benaderde Silviana. De Hoedster zat achter haar nette, ordentelijke tafel in de voorkamer voor Egwenes werkkamer. De vrouw bekeek Gawein van top tot teen, maar haar ogen waren onpeilbaar achter haar Aes Sedai-masker. Hij vermoedde dat ze hem niet mocht.
‘De Amyrlin stelt een brief van enig belang op,’ zei Silviana. ‘Je mag wachten.’
Gawein deed zijn mond open.
‘Ze heeft verzocht of niemand haar wilde storen,’ zei Silviana, die zich weer op het document richtte dat ze had zitten lezen. ‘Je mag wachten.’
Gawein zuchtte, maar knikte. Terwijl hij dat deed, ving Sleet zijn blik en gebaarde dat hij wegging. Waarom was hij eigenlijk met Gawein mee hiernaartoe gelopen? Hij was een vreemde man. Gawein wuifde ten afscheid, en Sleet verdween in de gang. De voorkamer was een prachtige ruimte met een dieprood kleed en houten panelen tegen de stenen muren. Hij wist uit ervaring dat geen van de stoelen gerieflijk was, maar er was wel een venster. Gawein liep ernaartoe voor wat frisse lucht en legde zijn arm op de diepe vensterbank om uit te staren over het terrein van de Witte Toren. Zo hoog hierboven voelde de lucht frisser, schoner. Beneden zag hij de nieuwe oefenterreinen voor de Zwaardhanden. De oude waren afgegraven, op de plek waar Elaida was begonnen met de bouw van haar paleis. Niemand wist zeker wat Egwene uiteindelijk met het bouwwerk zou gaan doen.
Het was druk op het oefenterrein, met vele gestalten die vochten, renden, schermden. Na de instroom van vluchtelingen, soldaten en huurlingen waren er velen die zichzelf geschikt achtten om Zwaardhand te worden. Egwene had de terreinen opengesteld voor iedereen die wilde oefenen en een poging wilde doen zich te bewijzen, net zoals ze in de komende weken zoveel vrouwen tot de stola wilde verheffen als er klaar voor waren.
Gawein had een paar dagen geoefend, maar de spoken van de mannen die hij had gedood leken daar beneden sterker aanwezig. Die oefenterreinen waren een deel van zijn vroegere leven, uit een tijd voordat alles mis begon te gaan. Andere Jongelingen waren met gemak – en blijdschap – teruggekeerd naar dat leven. Nu al waren Jisao, Rajar, Durrent en de meeste andere officiers die hij had gehad, verkozen als Zwaardhanden. Binnen niet al te lange tijd zou er niets meer van zijn groep over zijn. Behalve Gawein zelf.
De binnendeur klikte en er klonken gedempte stemmen. Gawein draaide zich om en zag Egwene, gekleed in groen en geel, naar binnen lopen om met Silviana te overleggen. De Hoedster wierp een blik op hem, en hij dacht een spoortje van een frons op haar gezicht te zien.
Egwene zag hem. Ze hield haar gezicht sereen als een Aes Sedai – wat was ze daar snel goed in geworden – en hij merkte dat hij slecht op zijn gemak was.
‘Er was weer een sterfgeval vanochtend,’ zei hij zachtjes terwijl hij naar haar toe liep.
‘Strikt genomen,’ zei Egwene, ‘was het vannacht.’
‘Ik moet met je praten,’ liet Gawein zich ontvallen.
Egwene en Silviana keken elkaar even aan. ‘Goed dan,’ zei Egwene, en ze schreed haar werkkamer weer in.
Gawein volgde zonder naar de Hoedster te kijken. De werkkamer van de Amyrlin was een van de mooiste kamers in de Toren. De wanden waren bekleed met een lichtgekleurde, gestreepte houtsoort, waarin met veel zorg prachtige taferelen waren uitgesneden. De haard was van marmer, de vloer van donkerrode stenen die in ruitvormen waren uitgehakt. Op Egwenes grote, bewerkte schrijftafel stonden twee lampen. Ze hadden de vorm van vrouwen die hun handen in de lucht hieven, met vlammen tussen hun handpalmen. Tegen een muur stonden boekenkasten vol boeken die – zo leek het – waren gerangschikt op kleur en afmeting in plaats van onderwerp. Ze stonden er voor de sier, binnengebracht om de werkkamer van de Amyrlin wat aan te kleden totdat Egwene haar eigen keuzes maakte.
‘Wat wilde je zo nodig bespreken?’ vroeg Egwene terwijl ze achter haar tafel plaatsnam.
‘De moorden,’ antwoordde Gawein.
‘Wat is daarmee?’
Gawein sloot de deur. ‘Het Licht verzenge me, Egwene. Moet je me elke keer als we elkaar spreken de Amyrlin laten zien? Mag ik af en toe niet een keer Egwene zien?’
‘Ik laat je de Amyrlin zien,’ zei Egwene, ‘omdat je weigert haar te aanvaarden. Zodra je dat doet, kunnen we dat misschien achter ons laten.’
‘Licht! Je praat al net zoals zij.’
‘Dat komt doordat ik een van hen bén,’ zei ze. ‘Je woordkeus verraadt je. De Amyrlin kan niet worden gediend door lieden die weigeren haar gezag te aanvaarden.’
‘Ik aanvaard je,’ zei Gawein. ‘Echt waar, Egwene. Maar is het niet belangrijk om mensen om je heen te hebben die je kennen als jezelf in plaats van alleen als die titel?’
‘Zolang ze weten dat er ook plaats is voor gehoorzaamheid.’ Haar gezicht verzachtte. ‘Je bent er nog niet klaar voor, Gawein. Het spijt me.’ Hij klemde zijn kaken op elkaar. Niet aanstellen, hield hij zich voor. ‘Goed. Over die moorden dan. Het is ons opgevallen dat geen van de vermoorde vrouwen een Zwaardhand had.’
‘Ja, daar heb ik een verslag over ontvangen,’ antwoordde Egwene. ‘Toch,’ zei hij, ‘leidt me dat naar een belangrijkere zaak. We hebben niet voldoende Zwaardhanden.’ Egwene fronste haar voorhoofd.
‘We bereiden ons voor op de Laatste Slag, Egwene,’ zei Gawein. ‘En toch zijn er zusters zonder Zwaardhanden. Heel véél zusters. Sommigen hadden er een, maar hebben nooit een nieuwe genomen nadat de vorige was overleden. Anderen hebben er nooit een gewild. Ik denk niet dat jullie je dat kunnen veroorloven.’
‘Wat wil je dan dat ik doe?’ vroeg ze, en ze sloeg haar armen over elkaar. ‘De vrouwen bevélen om Zwaardhanden te nemen?’
‘Ja.’
Ze lachte. ‘Gawein, zoveel macht heeft de Amyrlin niet.’
‘Zorg dan dat de Zaal het doet.’
‘Je weet niet wat je zegt. Het kiezen van een Zwaardhand is een zeer persoonlijke en gevoelsmatige beslissing. Daar moet geen enkele vrouw toe worden gedwongen.’
‘Nou,’ zei Gawein, die zich weigerde te laten afschrikken, ‘de keus om ten strijde te trekken is ook zeer “persoonlijk en gevoelsmatig”, maar overal in het land worden mannen ertoe opgeroepen. Gevoelens zijn minder belangrijk dan overleven.
Zwaardhanden houden zusters in leven, en elke Aes zal straks van doorslaggevend belang zijn. Er komen vele, vele legioenen Trolloks aan. Elke zuster in het veld zal waardevoller zijn dan honderd soldaten, en elke zuster die Heling kan toepassen, zal in staat zijn tientallen levens te redden. De Aes Sedai zijn aanwinsten die de mensheid toebehoren. Je kunt het je niet veroorloven om ze onbeschermd te laten rondlopen.’
Egwene schoof een stukje achteruit bij de vurigheid van zijn betoog.
Toen knikte ze ineens. ‘Misschien zit er wel... wijsheid in die woorden, Gawein.’
‘Leg het voor aan de Zaal,’ zei Gawein. ‘In wezen, Egwene, is een zuster die géén Zwaardhand bindt egoïstisch bezig. De binding maakt een man een beter soldaat, en we hebben elk voordeeltje nodig. Dit zal ook helpen nog meer moorden te voorkomen.’
‘Ik zal kijken wat we kunnen doen,’ zei Egwene.
‘Zou ik de verslagen mogen inzien die de zusters opstellen?’ vroeg Gawein. ‘Over de moorden, bedoel ik?’
‘Gawein,’ antwoordde ze, ‘ik heb jou toegelaten tot het onderzoek omdat het me goed leek om een extra paar ogen te hebben, met een frisse blik. Als ik je hun verslagen zou geven, beïnvloeden die je misschien alleen maar en kom jij met dezelfde gevolgtrekkingen als zij.’
‘Vertel me dan één ding,’ zei hij. ‘Hebben de zusters de zorg geopperd dat dit misschien niet het werk is van de Zwarte Ajah? Dat de moordenaar een grijzel of Duistervriend zou kunnen zijn?’
‘Nee, dat hebben ze niet,’ zei Egwene, ‘omdat we wéten dat de moordenaar geen grijzel of Duistervriend is.’
‘Maar vannacht was de deur bij het slachtoffer geforceerd. En de vrouwen worden vermoord met messen, niet met de Ene Kracht. Er zijn geen sporen van Poorten of...’
‘De moordenaar heeft toegang tot de Ene Kracht,’ zei Egwene heel behoedzaam. ‘En mogelijk worden er geen Poorten gebruikt.’ Gawein kneep zijn ogen tot spleetjes. Dat leken hem de woorden van een vrouw die zich in bochten draaide om haar gelofte om niet te liegen gestand te doen. ‘Je hebt geheimen,’ zei hij. ‘Niet alleen voor mij, maar voor de hele Toren.’
‘Soms zijn geheimen noodzakelijk, Gawein.’
‘Kun je mij er niet mee vertrouwen?’ Hij aarzelde. ‘Ik ben bang dat de moordenaar achter jou aan komt, Egwene. Jij hebt ook geen Zwaardhand.’
‘Ongetwijfeld zal ze uiteindelijk achter mij aan komen.’ Ze speelde met iets op haar schrijftafel. Het leek op een versleten leren riempje, iets waarmee je een overtreder straft. Vreemd. Ze? ‘Alsjeblieft, Egwene,’ smeekte hij. ‘Wat is er aan de hand?’ Egwene keek hem een tijdje onderzoekend aan, maar toen zuchtte ze. ‘Goed dan. Ik heb dit ook aan de vrouwen die het onderzoek uitvoeren verteld. Misschien moet jij het ook weten. Er is een Verzaker in de Witte Toren.’
Hij legde zijn hand op zijn zwaard. ‘Wat? Waar! Heb je haar gevangen?’
‘Nee,’ zei Egwene. ‘Zij is de moordenares.’
‘Weet je dat zeker?’
‘Ik weet dat Mesaana hier is; ik heb het Gedroomd. Ze verbergt zich te midden van ons. En nu zijn er vier Aes Sedai dood. Zij is het, Gawein. Het is de enig logische verklaring.’
Hij slikte zijn vragen in. Hij wist heel weinig over Dromen, maar wel dat zij het Talent had. Men zei dat het net zoiets was als Voorspellen.
‘Ik heb niet de hele Toren op de hoogte gebracht,’ vervolgde Egwene. ‘Ik ben bang dat als bekend wordt dat een van de zusters onder ons eigenlijk een Verzaker is, dat ons weer zal verdelen, zoals onder Elaida. Iedereen zou iedereen gaan verdenken. Het is al erg genoeg nu ze denken dat Zwarte zusters de Toren binnen Reizen om moorden te plegen, maar dat schept tenminste geen argwaan tussen zusters onderling. En misschien denkt Mesaana dat ik me er niet van bewust ben dat zij het is. Maar dat is het dus, het geheim dat je zo graag wilde weten. We jagen niet op een Zwarte zuster, maar op een Verzaker.’
Het was een afschrikwekkende gedachte, maar eigenlijk niet meer dan de Herrezen Draak die door het land liep. Licht, een Verzaker in de Toren leek geloofwaardiger dan dat Egwene de Amyrlin Zetel was! ‘We lossen het wel op,’ zei hij, en hij klonk veel zelfverzekerder dan hij zich voelde.
‘Zusters spitten door de achtergrond van iedereen in de Toren,’ zei Egwene. ‘En anderen kijken uit naar verdachte uitspraken of daden. We vinden haar wel. Ik weet alleen niet hoe we de vrouwen beter kunnen beschermen zonder nog gevaarlijkere paniek te zaaien.’
‘Zwaardhanden,’ zei Gawein overtuigd.
‘Ik zal erover nadenken, Gawein. Maar nu is er iets wat ik van jou wil.’
‘Als het in mijn macht ligt, Egwene.’ Hij zette een stap naar haar toe.
‘Dat weet je.’
‘O ja?’ vroeg ze droogjes. ‘Goed. Ik wil dat je ophoudt ’s nachts mijn deur te bewaken.’
‘Wat? Egwene, nee!’
Ze schudde haar hoofd. ‘Zie je wel? Je eerste reactie is tegenspraak.’
‘Het is de plicht van een Zwaardhand om tegenspraak te bieden, onder vier ogen, als het zijn Aes Sedai aangaat!’ Hammar had hem dat geleerd.
‘Je bent mijn Zwaardhand niet, Gawein.’ Dat snoerde hem de mond.
‘Bovendien,’ zei Egwene, ‘zou je toch weinig kunnen uitrichten tegen een Verzaker. Deze slag moet worden geleverd door zusters, en ik ben heel zorgvuldig met de bannen die ik opricht. Ik wil dat mijn vertrekken er uitnodigend uitzien. Als ze probeert me aan te vallen, dan kan ik haar misschien verrassen met een hinderlaag.’
‘Jezelf als aas gebruiken?’ Gawein kreeg de woorden amper zijn keel uit. ‘Egwene, dat is waanzin!’
‘Nee, het is wanhoop, Gawein. Er sterven vrouwen voor wie ik verantwoordelijk ben. Vermoord in hun kamers, in een tijd waarvan je zelf zegt dat we elke zuster nodig zullen hebben.’ Voor het eerst verscheen er vermoeidheid door haar masker. Het klonk door in haar stem en was zichtbaar in een licht afhangen van haar schouders. Ze verstrengelde haar handen en leek plotseling doodop.
‘Ik heb zusters opgedragen alles op te diepen wat we over Mesaana kunnen vinden,’ vervolgde Egwene. ‘Ze is geen strijder, Gawein. Ze is een bestuurder, een plannenmaakster. Als ik haar tegenover me kan krijgen, kan ik haar verslaan. Maar we moeten haar eerst vinden. Mezelf blootstellen is maar één van mijn plannen. En je hebt gelijk, het is gevaarlijk. Maar ik heb uitgebreide voorzorgsmaatregelen genomen.’
‘Het bevalt me helemaal niet.’
‘Ik heb jouw goedkeuring niet nodig.’ Ze keek hem aan. ‘Je zult me moeten vertrouwen.’
‘Ik vertrouw je ook,’ zei hij.
‘Ik vraag je alleen maar om dat voor de verandering eens te laten zien.’
Gawein knarste met zijn tanden. Toen maakte hij een buiging en verliet haar werkkamer, waarbij hij – tevergeefs – probeerde de deur niet te hard achter zich dicht te trekken. Silviana keek hem afkeurend aan toen hij langs haar liep.
Van daaraf liep hij door naar het oefenterrein, hoe onbehaaglijk hij zich daar ook voelde. Hij had de behoefte om zich af te reageren met het zwaard.
Egwene slaakte een diepe zucht, liet zich achteroverzakken in haar stoel en sloot haar ogen. Waarom had ze zoveel moeite om haar gevoelens in toom te houden als ze met Gawein te maken had? Ze voelde zich nooit zo weinig Aes Sedai als wanneer ze met hem praatte. Zoveel gevoelens wervelden binnen in haar, als verschillende soorten wijn die overliepen en zich met elkaar mengden: woede over zijn koppigheid, een brandend verlangen naar zijn omhelzing, verwarring over haar onvermogen om het één boven het ander te stellen. Gawein kon dwars door haar huid in haar hart boren. Die hartstocht van hem was verrukkelijk. Ze was bang dat als ze hem bond, die haar zou besmetten. Ging het zo? Hoe voelde het om een binding aan te gaan, je gewaar te zijn van de gevoelens van iemand anders? Ze wilde dat met hem, die verbintenis die anderen ook hadden. En het was inderdaad belangrijk dat ze mensen om zich heen had die haar tegenspraak boden, althans onder vier ogen. Mensen die haar kenden als Egwene, en niet alleen als de Amyrlin. Maar Gawein was nog te bandeloos, met te weinig vertrouwen. Ze herlas haar brief aan de nieuwe koning van Tyr, waarin ze schreef dat Rhand dreigde de zegels te breken. Haar voornemen om hem tegen te houden was afhankelijk van voldoende steun van mensen die hij vertrouwde. Ze had tegenstrijdige verslagen over Darlin Sisnera gelezen. In sommige werd gesteld dat hij een van Rhands grootste aanhangers was, terwijl in andere werd beweerd dat hij Rhands grootste tegenstander was.
Ze legde de brief even terzijde en schreef een paar gedachten op over hoe ze de Zaal kon benaderen over de kwestie van Zwaardhanden. Gawein had uitstekende rechtvaardigingen, hoewel hij te ver ging en zich te veel aanmatigde. Een pleidooi houden dat vrouwen die geen Zwaardhand hadden er een zouden moeten kiezen... Een uiteenzetting van alle voordelen en een benadrukking dat het levens zou redden en zou helpen bij het verslaan van de Schaduw... dat zou gepast zijn.
Ze schonk wat muntthee in uit de pot die op haar tafel stond. Vreemd genoeg bedierf het de laatste tijd niet meer zo snel, en deze kom smaakte best goed. Ze had Gawein niets verteld over de andere reden dat ze niet wilde dat hij ’s nachts voor haar deur stond. Ze sliep slecht, wetend dat hij daar was, zo dichtbij. Ze was bang dat ze haar beheersing zou verliezen en naar hem toe zou gaan. Silviana’s riem had haar wil nooit kunnen breken, maar Gawein Trakand... hij kwam er gevaarlijk dicht bij in de buurt.
Graendal wachtte op de boodschapper. Zelfs hier, in haar geheime schuilplaats, was zijn aankomst niet onverwacht. De Uitverkorenen konden zich niet verstoppen voor de Grote Heer. Deze schuilplaats was geen paleis, geen mooi landhuis of een oud fort. Het was een grot op een eiland waar niemand om gaf, in een gedeelte van de Arythische Oceaan waar nooit iemand kwam. Voor zover zij wist, was er nergens in de buurt iets van belang te vinden. Het onderkomen was regelrecht verschrikkelijk. Zes van haar minder gewaardeerde dienaren zorgden ervoor, aangezien het slechts uit drie kamers bestond. Ze had de ingang afgesloten met steen, zodat je er alleen via een Poort in of uit kon. Drinkwater verkregen ze uit een natuurlijke bron, voedsel haalden ze uit voorraden die Graendal hier eerder naartoe had gebracht, en lucht kwam binnen door spleten. Het was er bedompt, en het was nederig. Met andere woorden, het was het soort plek waar niemand haar zou verwachten. Iedereen wist dat Graendal niet zonder weelde kon. Dat was waar. Maar het beste aan voorspelbaar zijn, was dat je zodoende onverwachte dingen kon doen.
Helaas was niets van dat alles van toepassing op de Grote Heer. Graendal keek naar de geopende Poort voor haar terwijl ze onderuitgezakt op een stoel bekleed met gele en blauwe zijde zat. De boodschapper bleek een man met een plat gezicht en een diepgebronsde huid, gekleed in het zwart en rood. Hij hoefde niet te spreken; zijn aanwezigheid hier was de boodschap. Een van haar huisdieren – een mooie vrouw met zwart haar en grote bruine ogen, ooit een Tyreense hoogvrouwe – staarde naar de Poort. Ze leek bang. Graendal voelde zich eigenlijk net zo.
Ze sloot het in hout gebonden boekje met als titel Een licht in de sneeuw en stond op, gekleed in een gewaad van dunne zwarte zijde met linten van streel erlangs. Ze stapte door de Poort, waarbij ze zorgvuldig zelfverzekerdheid uitstraalde.
Moridin wachtte in zijn zwart stenen paleis. Er stonden geen meubels in de kamer; alleen een haard waarin een vuur brandde. Grote Heer! Een vuur, op zo’n warme dag? Ze behield haar zelfbeheersing en begon niet te zweten.
Hij draaide zich naar haar om en ze zag de zwarte vlekjes van saa in zijn ogen drijven. ‘Je weet waarom ik je heb laten roepen.’ Het was geen vraag.
‘Ja.’
‘Aran’gar is dood, verloren, en dat terwijl de Grote Heer haar ziel de vorige keer al had verhuisd. Je zou gaan denken dat je een gewoonte begint te maken van dit soort dingen, Graendal.’
‘Ik leef om te dienen, Nae’blis,’ zei ze. Zelfvertrouwen! Ze moest zelfverzekerd lijken.
Hij aarzelde maar heel even. Mooi. ‘Je wilt toch niet suggereren dat Aran’gar een verraadster was?’
‘Wat?’ vroeg Graendal. ‘Nee, natuurlijk niet.’
‘Hoe heb je ons dan een dienst bewezen?’
Graendal plakte een uitdrukking van bezorgde verwarring op haar gezicht. ‘Nou, ik volgde het bevel op dat me was gegeven. Ben ik hier dan niet om een lofbetuiging in ontvangst te nemen?’
‘Verre van,’ antwoordde Moridin droogjes. ‘Ik trap niet in die geveinsde verwarring van je, vrouw.’
‘Hij is niet geveinsd,’ zei Graendal, ter voorbereiding op haar leugen. ‘Hoewel ik niet verwachtte dat de Grote Heer verheugd zou zijn om het verlies van een Uitverkorene, waren de baten overduidelijk groter dan de kosten.’
‘Wat voor baten?’ grauwde Moridin. ‘Je hebt je laten verrassen en bent zo dom geweest om het leven van een Uitverkorene te verspelen! Juist bij jou hadden we erop moeten kunnen rekenen dat je niet per ongeluk op Altor stuitte.’
Hij wist niet dat ze Aran’gar had vastgebonden en had laten sterven; hij dacht dat het een vergissing was geweest. Mooi zo. ‘Per ongeluk?’ vroeg ze vol afgrijzen. ‘Maar nee... Moridin, hoe kun je nou denken dat hij me per ongeluk heeft gevonden!’
‘Heb je dit met ópzet gedaan?’
‘Natuurlijk,’ zei Graendal. ‘Ik heb hem bijna aan de hand naar Natrins Terp moeten sleuren. Lews Therin had er altijd moeite mee de feiten te zien die recht voor zijn neus lagen. Moridin, snap je het niet? Hoe zal Lews Therin reageren op wat hij heeft gedaan? Een heel fort verwoest, een stad in het klein, met honderden inwoners? Onschuldige mensen doden om zijn doel te bereiken? Zal hij daar rustig onder kunnen blijven?’
Moridin aarzelde. Nee, daar had hij niet aan gedacht. Vanbinnen glimlachte ze. Voor hem zouden Altors acties volkomen logisch zijn geweest. Het was de meest voor de hand liggende en dus de verstandigste weg geweest om een doel te bereiken.
Maar Altor zelf... zijn hoofd zat vol dagdromen over eer en deugd, en hij zou zich deze gebeurtenis aantrekken. Graendal versterkte dat door tegen Moridin naar hem te verwijzen als Lews Therin. Deze daden zouden Altor verscheuren, in zijn ziel rijten, zijn hart geselen tot het rauw was en bloedde. Hij zou nachtmerries hebben, zijn schuld op zijn schouders dragen als het juk van een zwaarbeladen wagen.
Ze kon zich vaag herinneren hoe het was geweest toen ze die eerste paar stappen in de richting van de Schaduw nam. Had ze ooit die domme pijn gevoeld? Ja, helaas. Dat was niet bij alle Uitverkorenen het geval. Semirhage was van het begin af aan tot op het bot slecht geweest. Maar er waren ook Uitverkorenen die andere paden naar de Schaduw hadden gevolgd, zoals Ishamael.
Ze zag die herinneringen, zo ver in het verleden, in Moridins ogen. Ooit was ze er niet zeker van geweest wie die man was, maar nu wel. Het gezicht was anders, maar de ziel was dezelfde. Ja, hij wist heel goed wat Altor doormaakte.
‘Je zei dat ik hem moest laten lijden,’ zei Graendal. ‘Je zei dat ik hem zielsnood moest bezorgen. Dit was de beste aanpak. Aran’gar heeft me geholpen, hoewel ze niet vluchtte toen ik dat voorstelde. Zij ging haar problemen altijd al te agressief te lijf. Ik ben er echter van overtuigd dat de Grote Heer wel andere hulpmiddelen kan vinden. We hebben een gok gewaagd, en daar waren kosten aan verbonden. Maar de baten... Bovendien denkt Lews Therin nu dat ik dood ben. Dat is een groot voordeel.’ Ze glimlachte. Niet te veel genoegen tonen. Alleen maar een beetje tevredenheid.
Moridin fronste, aarzelde en keek opzij. Naar niets. ‘Ik hoef je niet te straffen, voorlopig,’ zei hij uiteindelijk, hoewel hij er niet mee ingenomen leek.
Was dat een bevel rechtstreeks van de Grote Heer geweest? Voor zover zij wist moesten alle Uitverkorenen in deze Eeuw hem in Shayol Ghul bezoeken om hun bevelen te ontvangen. Of in ieder geval een bezoek ondergaan van dat afgrijselijke schepsel Shaidar Haran. Nu leek het wel alsof de Grote Heer rechtstreeks tegen de Nae’blis sprak. Belangwekkend. En zorgwekkend.
Het betekende dat het einde zeer nabij was. Er zou niet meer veel tijd zijn voor ijdelheid. Ze zóu zorgen dat ze Nae’blis werd, en over deze wereld regeren zodra de Laatste Slag achter de rug was. ‘Ik denk,’ zei Graendal, ‘dat ik nu moet...’
‘Je moet wegblijven bij Altor,’ viel Moridin haar in de rede. ‘Je wordt niet gestraft, maar ik zie ook geen reden om je te prijzen. Ja, Altor is misschien gekwetst, maar je hebt toch een blunder begaan en een kostbare aanwinst verspeeld.’
‘Natuurlijk,’ zei Graendal gladjes, ‘Ik zal dienen zoals het de Grote Heer behaagt. En ik wilde ook niet voorstellen om iets tegen Altor te ondernemen. Hij denkt dat ik dood ben, en dus is het beter om hem in die onwetendheid te laten terwijl ik voorlopig elders aan het werk ga.’
‘Elders?’
Graendal had een overwinning nodig; een doorslaggevende. Ze overdacht de verschillende strategieën die ze had opgesteld en selecteerde die met de meeste kans van slagen. Dus ze mocht niets tegen Altor ondernemen? Best. Ze zou de Grote Heer iets bieden wat hij al heel lang wilde hebben.
‘Perijn Aybara,’ zei Graendal. Ze voelde zich blootgesteld nu ze haar bedoelingen aan Moridin moest onthullen. Ze hield haar plannetjes liever voor zichzelf. Maar ze dacht niet dat ze hier weg kon komen zonder hem iets te vertellen. ‘Ik zal je zijn hoofd brengen.’ Moridin draaide zich om naar het vuur, met zijn handen op zijn rug. Hij keek in de vlammen.
Geschokt voelde ze zweetdruppeltjes op haar voorhoofd. Wat was dit? Ze kon warmte en kou negéren. Wat was er mis? Ze concentreerde zich... maar het lukte gewoon niet. Niet hier. Niet bij hem. Dat onthutste haar diep.
‘Hij is belangrijk,’ zei Graendal. ‘De voorspellingen...’
‘Ik ken de voorspellingen,’ zei Moridin zacht. Hij draaide zich niet om. ‘Hoe zou je het aanpakken?’
‘Mijn verspieders hebben zijn leger gevonden,’ antwoordde Graendal. ‘Ik heb al enkele plannen ten aanzien van hem in werking gesteld, voor de zekerheid. Ik heb de groep Schaduwgebroed nog, die me was gegeven om chaos te zaaien, en ik heb een valstrik voorbereid. Het zal Altor breken, hem te gronde richten, als hij Aybara kwijtraakt.’
‘Het zou nog wel meer doen,’ zei Moridin zacht. ‘Maar het lukt je nooit. Zijn mannen hebben Poorten. Hij zal aan je ontkomen.’
‘Ik...’
‘Hij zal aan je ontkomen,’ herhaalde Moridin zacht. Het zweet druppelde over haar wang, toen naar haar kin. Ze veegde het achteloos weg, maar het bleef op haar voorhoofd parelen. ‘Kom,’ zei Moridin, die bij de haard wegliep en in de richting van de gang ging.
Graendal volgde, nieuwsgierig maar angstig. Moridin leidde haar naar een deur vlakbij, in dezelfde zwart stenen muren. Hij duwde hem open.
Graendal liep achter hem aan naar binnen. In de kleine kamer waren vele schappen opgehangen. En daarop lagen tientallen – misschien wel honderden – voorwerpen van Kracht. Alle Duisternis, dacht ze. Waar heeft hij die allemaal vandaan? Moridin liep naar het einde van de kamer, waar hij tussen enkele voorwerpen op een schap zocht. Graendal volgde hem vol ontzag. ‘Is dat een schoklans?’ vroeg ze, wijzend naar een lang, dun stuk metaal. ‘Drie bindstaven? Een rema’kar? Die stukken van een...’
‘Onbelangrijk,’ zei hij, terwijl hij een voorwerp uitkoos.
‘Als ik die had...’
‘Je staat op het punt de gunst te verliezen, Graendal,’ waarschuwde hij. Hij draaide zich om met in zijn hand een lange spies van metaal, zilverachtig van kleur, met een grote metalen kop voorzien van gouden inlegsel. ‘Ik heb slechts twee van deze dingen gevonden. De andere wordt goed gebruikt. Jij mag deze gebruiken.’
‘Een droomprikker?’ zei ze, en haar ogen werden groot. Zo’n ding had ze dolgraag willen hebben! ‘Heb je er twéé gevonden?’ Hij tikte op de punt van de droomprikker, waarop die uit zijn hand verdween. ‘Weet je hem terug te vinden?’
‘Ja,’ zei ze gretig. Dit was een voorwerp met zeer grote Kracht. Op heel veel verschillende manieren te gebruiken. Moridin stapte naar voren en pinde haar vast met zijn blik. ‘Graendal,’ zei hij zacht en gevaarlijk. ‘Ik ken hier de sleutel van. Hij kan niét tegen mij of andere Uitverkorenen worden gebruikt. De Grote Heer zal het weten als je dat toch probeert. Ik wil niet dat je die kennelijke gewoonte van je doorzet, in ieder geval niet totdat Aybara dood is.’
‘Ik... Ja, natuurlijk.’ Ineens had ze het koud. Hoe kon ze het hier koud hebben? En dat terwijl ze nog steeds zweette? ‘Aybara kan de Wereld der Dromen bezoeken,’ zei Moridin. ‘Ik zal je nog een hulpmiddel lenen: de man met twee zielen. Maar hij is van mij, net zoals die prikker van mij is. Net zoals jij van mij bent. Is dat begrepen?’
Ze knikte. Ze kon er niets aan doen. Het leek donkerder te worden in de kamer. Die stem van hem... die klonk, een heel klein beetje, als die van de Grote Heer.
‘Maar ik zal je wel dit zeggen,’ zei Moridin, en hij stak zijn rechterhand uit en legde die onder haar kin. ‘Als je slaagt, zal dat de Grote Heer genoegen doen. Bijzonder veel genoegen. Dat wat je met mate is geschonken, zal dan over je worden uitgestort.’ Ze likte langs haar droge lippen. Moridins blik werd glazig. ‘Moridin?’ vroeg ze aarzelend.
Hij negeerde haar, liet haar kin los en liep naar de andere kant van de kamer. Van een tafel pakte hij een dik boek, gebonden in lichtgekleurd leer. Hij bladerde naar een bepaalde bladzijde en bekeek die een tijdje. Toen wenkte hij haar.
Ze liep behoedzaam naar hem toe. Toen ze las wat er op die bladzijde stond, was ze met stomheid geslagen.
Alle Duisternis! ‘Wat is dat voor een boek?’ wist ze uiteindelijk uit te brengen. ‘Waar komen die voorspellingen vandaan?’
‘Ik ken ze al heel lang,’ antwoordde Moridin zachtjes, nog altijd kijkend in het boek. ‘Niet veel anderen kennen ze, zelfs de Uitverkorenen niet. De mensen die deze voorspellingen hebben gedaan, zijn afgezonderd en opgesloten. Het Licht mag nooit van deze woorden horen. Wij kennen hun voorspellingen, maar zij zullen nooit al de onze kennen.’
‘Maar dit...’ zei ze, terwijl ze de tekst opnieuw las. ‘Hier staat dat Aybara zal sterven!’
‘Elke voorspelling kun je op vele manieren interpreteren,’ zei Moridin. ‘Maar inderdaad. Deze Voorspelling belooft dat Aybara zal sterven door toedoen van ons. Jij brengt me het hoofd van die wolf, Graendal. En zodra je dat doet, krijg je alles wat je wilt.’ Hij sloeg het boek dicht. ‘Maar let op mijn woorden. Als je faalt, verlies je alles wat je hebt verkregen. En nog veel meer.’
Met een handgebaar opende hij een Poort voor haar. Met haar zwakke vermogen om de Ware Kracht aan te raken – dat was haar niet afgenomen – zag ze verwrongen wevingen die door de lucht staken en die scheurden, om zo een gat te maken in het weefsel van het Patroon. De lucht trilde. De Poort leidde terug naar haar verborgen grot, wist ze.
Ze liep er zonder nog een woord te zeggen doorheen. Ze vertrouwde er niet op dat ze zonder trilling in haar stem zou kunnen spreken.