Je mag niet spreken,’ zei Rosil tegen Nynaeve. De slanke vrouw had een lange hals en droeg een oranje gewaad met gele strepen. ‘Of althans, je mag alleen spreken als je iets wordt gevraagd. Ken je de plechtigheid?’
Nynaeve knikte, en haar hart bonsde verraderlijk terwijl ze door de kerkerachtige gangen diep onder de Witte Toren liepen. Rosil was de nieuwe Meesteres der Novices en bij toeval een lid van de Gele Ajah.
‘Uitstekend, uitstekend,’ zei Rosil. ‘Mag ik voorstellen dat je je ring naar de ringvinger van je linkerhand verplaatst?’
‘Dat mag je voorstellen,’ zei Nynaeve, maar ze verplaatste de ring niet. Ze was immers tot Aes Sedai benoemd. Op dat punt zou ze niet toegeven.
Rosil tuitte haar lippen, maar ze ging er niet op door. De vrouw was opmerkelijk vriendelijk tegen Nynaeve geweest in haar korte tijd in de Witte Toren, en dat was een opluchting geweest. Nynaeve was gaan verwachten dat elke Gele zuster haar laatdunkend of in ieder geval onverschillig zou bekijken. O, ze vonden wel dat ze veel aanleg had, en velen wilden door haar onderwezen worden, maar ze zagen haar nog niet als een van hen. Nog niet.
Deze vrouw was anders, en het was niet juist om haar daarvoor te belonen door zich op te stellen als een kiezel in haar sandaal. ‘Het is belangrijk voor me, Rosil,’ legde Nynaeve uit, ‘dat ik geen enkel teken geef van oneerbiedigheid ten opzichte van de Amyrlin. Zij heeftme tot Aes Sedai benoemd. Als ik nu doe alsof ik alleen maar een Aanvaarde ben, zou ik haar woorden ondermijnen. Deze beproeving is belangrijk; toen de Amyrlin me verhief, heeft ze nooit gezegd dat ik niet beproefd hoefde te worden. Maar ik bén een Aes Sedai.’ Rosil hield haar hoofd schuin, en toen knikte ze. ‘Ja. Ik begrijp het. Je hebt gelijk.’
Nynaeve bleef in de schemerige gang staan. ‘Ik wil je bedanken, en ook de anderen die me de afgelopen dagen welkom hebben geheten; Niere en Meramor. Ik had niet verwacht dat ik hier bij jullie aanvaarding zou vinden.’
‘Er zijn er altijd die zich tegen verandering verzetten, lieve,’ zei Rosil. ‘Zo zal het ook altijd wel blijven. Maar je nieuwe wevingen zijn indrukwekkend. Belangrijker nog, ze werken. Dat levert je een warm welkom van mij op.’ Nynaeve glimlachte.
‘Zo,’ zei Rosil, die haar vinger opstak. ‘Je bent dan misschien een Aes Sedai in de ogen van de Amyrlin en de Toren, maar de gebruiken houden stand. Nu niet meer praten tijdens de rest van de plechtigheid, alsjeblieft.’
De slungelige vrouw leidde haar verder. Nynaeve volgde en slikte een weerwoord in. Ze zou zich niet laten leiden door haar zenuwen. Ze gingen steeds dieper de Toren in, en ondanks haar vaste voornemen om kalm te blijven merkte ze dat ze steeds zenuwachtiger werd. Ze was een Aes Sedai, en ze zóu voor deze beproeving slagen. Ze had de honderd wevingen onder de knie. Ze hoefde zich geen zorgen te maken.
Behalve dat sommige vrouwen nooit uit de beproeving terugkeerden. Deze kelders hadden een soort grootse schoonheid. De gladde stenen vloer was zorgvuldig vlak gemaakt. Hoog aan de muren brandden lampen; waarschijnlijk had een zuster of Aanvaarde die met de Ene Kracht moeten aansteken. Er kwamen hier maar weinig mensen, en de meeste kamers werden als opslagruimte gebruikt. Het leek haar verspilling om zoveel aandacht te besteden aan een plek die zo zelden werd bezocht.
Uiteindelijk kwamen ze aan voor twee deuren die zo hoog waren dat Rosil de Ene Kracht moest gebruiken om ze te openen. Het is een geheugensteuntje, dacht Nynaeve, die haar armen over elkaar sloeg. De koepelgangen, de reusachtige deuren. Dit is hier om Aanvaarden ervan te doordringen hoe belangrijk het is wat ze op het punt staan te doen.
De gigantische, poortachtige deuren zwaaiden open, en Nynaeve dwong zichzelf om haar bibbers onder bedwang te houden. De Laatste Slag naderde. Ze zóu voor deze beproeving slagen. Ze had belangrijk werk te doen.
Met hoog geheven hoofd stapte ze de kamer in. Hij had een koepelzoldering en rondom stonden lampen. Een grote ter’angreaal domineerde het midden. Het was een ovaal, smaller boven- en onderaan, die zonder ondersteuning bleef staan.
Veel ter’angrealen zagen er heel gewoon uit. Dat was hier niet het geval: dit ovaal was overduidelijk iets van de Ene Kracht. Hij was gemaakt van metaal, maar het licht veranderde van kleur als het weerkaatste tegen de zilverachtige zijkanten, waardoor het ding leek te gloeien en bewegen. ‘Sta,’ zei Rosil vormelijk.
Er waren nog andere Aes Sedai in de kamer. Een van elke Ajah, waaronder – helaas – de Rode. Het waren allemaal Gezetenen, een merkwaardigheid, misschien vanwege Nynaeves beruchtheid in de Toren. Saerin uit de Bruine, Yukiri van de Grijze, Barasine uit de Rode Ajah. Opmerkelijk genoeg was Romanda uit de Gele er ook; ze had erop gestaan hier deel van uit te maken. Ze was tot nog toe streng voor Nynaeve geweest.
Egwene zelf was er ook. Eén meer dan gebruikelijk, en nog wel de Amyrlin. Nynaeve keek haar in de ogen en Egwene knikte. Anders dan bij de beproeving om te worden verheven tot Aanvaarde – die geheel door de ter’angreaal werd bepaald – zouden bij deze beproeving de zusters actief meewerken aan de afzonderlijke opdrachten voor Nynaeve. En Egwene zou een van de strengste zijn. Om te bewijzen dat ze Nynaeve terecht had verheven.
‘Je komt in onwetendheid, Nynaeve Almaeren,’ zei Rosil. ‘Hoe zul je vertrekken?’
‘Met kennis over mezelf,’ antwoordde Nynaeve. ‘Om welke reden ben je hier geroepen?’
‘Om te worden beproefd.’
‘Waarom wil je worden beproefd?’
‘Om te bewijzen dat ik waardig genoeg ben,’ zei Nynaeve. Enkele vrouwen fronsten hun voorhoofd, ook Egwene. Dat waren niet de juiste woorden; Nynaeve had moeten zeggen dat ze wilde ontdekken of ze waardig genoeg was. Maar ze was al Aes Sedai, dus was ze per definitie waardig genoeg. Ze moest het alleen nog aan de anderen laten zien.
Rosil aarzelde even, maar toen vervolgde ze: ‘En... waarvoor zou je waardig willen zijn?’
‘Om de stola te dragen die me is gegeven,’ zei Nynaeve. Ze zei dat niet uit hooghartigheid. Wederom was het alleen de waarheid zoals zij die zag. Egwene had haar verheven. Ze droeg de stola al. Waarom zou ze doen alsof het niet zo was?
Deze beproeving moest je ondergaan terwijl je enkel gekleed ging in het Licht. Ze begon haar gewaad los te knopen. ‘Ik zal je onderrichten,’ zei Rosil. ‘Je zult dit teken op de grond zien.’ Ze hief haar vingers en vormde wevingen die een gloeiend teken in de lucht vormden. Een zespuntige ster, bestaande uit twee elkaar overlappende driehoeken.
Saerin omhelsde de Bron en maakte een weving van Geest. Nynaeve onderdrukte de neiging om zelf ook de Bron te omhelzen. Nog heel even, dacht ze, en dan zal niemand meer aan me kunnen twijfelen.
Saerin raakte haar aan met de weving van Geest. ‘Onthoud wat je onthouden moet,’ mompelde ze.
Die weving had iets met het geheugen te maken. Wat was het doel ervan? De zespuntige ster zweefde in Nynaeves gezichtsveld. ‘Wanneer je dit teken ziet, ga je er onmiddellijk naartoe,’ zei Rosil, ‘met vaste tred. Je haast je niet en je talmt ook niet, en pas dan mag je de Kracht omhelzen. Begin meteen aan de vereiste weving, en verlaat het teken pas wanneer de weving voltooid is.’
‘Onthoud wat je onthouden moet,’ herhaalde Saerin. ‘Als de weving voltooid is,’ zei Rosil, ‘zie je dat teken weer, dat je de weg wijst die je moet gaan, wederom met vaste tred en zonder talmen.’
‘Onthoud wat je onthouden moet.’
‘Honderdmaal zul je weven, in de volgorde die je hebt geleerd en met volmaakte beheersing.’
‘Onthoud wat je onthouden moet,’ zei Saerin nog een laatste keer. Nynaeve voelde de weving van Geest in haar lichaam trekken. Het leek eigenlijk wel wat op Heling. Ze trok haar gewaad en onderkleding uit terwijl de andere zusters bij de ter’angreaal knielden en ingewikkelde wevingen van alle vijf de Krachten maakten. Daardoor ging de ring fel gloeien, en de kleuren op het oppervlak verschoven en veranderden. Rosil schraapte haar keel. Nynaeve bloosde, gaf haar de stapel kledingstukken, deed haar Grote Serpent-ring af en legde die er bovenop, gevolgd door Lans ring; die ze altijd om haar hals droeg.
Rosil pakte de kleding aan. De andere zusters gingen volledig in hun werk op. De ter’angreaal begon in het midden helwit te gloeien en begon toen langzaam te draaien, knarsend over het steen. Nynaeve haalde diep adem en stapte naar voren. Ze bleef even voor de ter’angreaal staan, stapte erdoor en...
... en waar was ze? Nynaeve fronste haar voorhoofd. Dit leek niet op Tweewater. Ze stond in een dorpje van hutten. Golven kabbelden tegen een zandstrand links van haar, en rechts van haar was het dorp tegen een heuvel op gebouwd naar een rotsrichel. In de verte stond een hoge berg.
Een soort eiland. De lucht was vochtig, de bries mild. Er liepen mensen tussen de hutten door, die goedmoedig naar elkaar riepen. Een enkeling bleef staan om naar haar te staren. Ze keek omlaag en besefte ineens dat ze naakt was. Ze bloosde hevig. Wie had haar kleding afgepakt? Als ze degene vond die daar verantwoordelijk voor was, zou ze hem zo’n pak rammel geven dat hij weken niet kon zitten!
Aan een waslijn in de buurt hing een mantel. Ze dwong zichzelf kalm te blijven terwijl ze ernaartoe liep en hem eraf trok. Ze zou de eigenares ervan opzoeken en haar betalen. Ze kon moeilijk rondlopen zonder een draad aan haar lijf. Ze trok de mantel aan. Ineens beefde de grond. De kalme golfjes werden wilder en beukten tegen het strand. Nynaeve slaakte een kreet en greep de paal van de waslijn vast. Boven haar begon de berg rook en as uit te braken.
Nynaeve hield zich vast aan de paal terwijl de rotsrichel vlakbij in stukken brak en er rotsblokken de heuvel af begonnen te tuimelen. Mensen gilden. Ze moest iets doen! Terwijl ze om zich heen keek, zag ze een zespuntige ster in de grond uitgehakt. Ze wilde ernaartoe rennen, maar ze wist dat ze rustig moest lopen. Kalm blijven kostte moeite. Haar hart bonsde van angst. Ze zou verpletterd worden! Ze bereikte het patroon van de ster net toen er een grote lading stenen op haar af kwam en hutten plette. Ondanks haar angst vormde Nynaeve snel de juiste weving: een weving van Lucht waarmee ze een muur maakte. Ze zette die voor zichzelf neer, en de stenen botsten tegen de Lucht en stuiterden terug. Er waren gewonde mensen in het dorp. Ze wendde zich af van het sterrenpatroon om te helpen, maar toen zag ze de zespuntige ster, deze keer van riet geweven, aan de deur van een hut hangen. Ze aarzelde.
Ze mócht niet falen. Ze liep naar de hut en ging de deur door. Toen verstijfde ze. Wat deed ze in deze koude, donkere grot? En waarom droeg ze een mantel van ruwe, jeukende vezels?
Ze had de eerste van de honderd wevingen voltooid. Dat wist ze, maar verder niets. Fronsend liep ze door de grot. Er scheen licht door barsten in het dak, en verderop was ook een poel van licht. De uitgang.
Ze liep de grot uit en zag dat ze in de Woestenij was beland. Met haar hand schermde ze haar ogen af tegen het felle zonlicht. Er was geen mens te zien. Ze liep door, haar voeten knerpend op onkruid en verschroeid door hete stenen.
De warmte was verschrikkelijk. Weldra was elke stap uitputtend. Gelukkig stonden er verderop ruïnes. Schaduw! Ze wilde ernaartoe rennen, maar ze moest kalm blijven. Ze liep naar de stenen toe en zette haar voeten op rotsen in de schaduw van een verbrokkelde muur. Het was er heerlijk koel en ze zuchtte van verlichting. Er was een patroon van bakstenen op de grond aangebracht, in de vorm van een zespuntige ster. Helaas bevond die ster zich weer in het zonlicht. Met tegenzin verliet ze de schaduw en liep naar het teken toe.
In de verte klonken trommels. Nynaeve draaide zich om. Walgelijke schepsels met een bruine vacht begonnen over een nabijgelegen heuvel te komen, met bijlen die dropen van het bloed. De Trolloks leken in haar ogen niet te kloppen. Ze had wel eens Trolloks gezien, al wist ze niet meer waar. Deze waren anders. Een nieuw ras, misschien? Met een dichtere vacht, en ogen die verborgen gingen in de holten van hun gezicht. Nynaeve liep sneller, maar ze ging niet rennen. Het was belangrijk dat ze rustig bleef. Dat was volkomen belachelijk. Waarom zou ze rustig willen – of moeten – lopen terwijl er Trolloks in de buurt waren? Als ze stierf omdat ze haar pas niet wilde versnellen, dan was het haar eigen schuld. Beheers je. Loop niet te snel.
Ze bleef gestaag doorlopen en bereikte de zespuntige ster toen de Trolloks dichtbij kwamen. Ze begon de weving die ze moest maken en splitste er een draadje Vuur af. Daarna stuurde ze een reusachtige golf van hitte uit en verbrandde de dichtstbijzijnde beesten tot sintels.
Met haar kaken opeengeklemd van angst maakte ze de rest van de vereiste weving. Ze splitste haar wevingen zes keer en had het ingewikkelde ding binnen enkele oogwenken afgerond. Ze zette hem op zijn plek en knikte. Zo. Er kwamen nog meer Trolloks aan, maar ze brandde hen weg met een eenvoudig handgebaar. De zespuntige ster was ingekerfd in de zijkant van een stenen boog. Ze liep ernaartoe en probeerde niet ongerust over haar schouder te kijken. Er kwamen nog meer Trolloks aan. Meer dan zij er kon doden.
Ze bereikte de boog en stapte erdoor.
Nynaeve voltooide de zevenenveertigste weving, die het geluid van klokken maakte. Ze was doodop. Ze had deze weving moeten maken terwijl ze boven op een onmogelijk smalle toren stond, honderden voet hoog. De wind beukte tegen haar aan en dreigde haar er af te blazen.
Beneden, in de donkere nachtlucht, verscheen weer een boog. Hij leek regelrecht uit de zijkant van de pilaar te groeien, een tiental voet beneden haar, parallel aan de grond, met de opening naar de hemel gericht. Daar zag ze de zespuntige ster.
Ze klemde haar kiezen op elkaar en sprong van de spits af, waarna ze door de boog viel.
Ze belandde in een plas. Haar kleding was weg. Wat was ermee gebeurd? Ze stond op en gromde. Ze was kwaad. Ze wist niet waarom, maar iemand had... iets bij haar gedaan.
Ze was verschrikkelijk moe. Dat was hun schuld, wie ze ook waren. Terwijl ze zich op die gedachte concentreerde, werd hij duidelijker. Ze wist niet meer wat die mensen hadden gedaan, maar het was beslist hun schuld. Ze had wonden op beide armen. Was ze geslagen? Haar armen deden ontzettend veel pijn.
Druipend keek ze om zich heen. Ze had zevenenveertig van de honderd wevingen voltooid. Dat wist ze, maar verder niets. Behalve het feit dat iémand heel graag wilde dat ze faalde. Ze zou diegene niet laten winnen. Ze stond op in de plas, vastbesloten kalm te blijven, en vond wat kleding vlakbij. Een gewaad in afgrijselijke kleuren: felroze en geel, met een flinke hoeveelheid rood erin. Het leek haast een belediging. Ze trok het toch maar aan. Ze liep over een pad in de nattigheid, zigzaggend om zinkgaten en plassen stilstaand water te ontwijken, tot ze een zespuntige ster in de modder getekend zag. Daar begon ze aan de volgende weving, waarmee ze een gloeiende blauwe ster de lucht in liet schieten. Iets beet in haar nek. Ze sloeg ernaar en doodde een zwarte vlieg. Nou, het was geen verrassing dat ze die in dit vochtige moeras aantrof. Ze zou blij zijn als...
Nog een beet in haar arm. Ze sloeg ernaar. De lucht begon te zoemen en vliegen suisden om haar heen. Nynaeve klemde haar kaken op elkaar en ging verder met de weving. Steeds meer beten tintelden op haar armen. Ze kon ze niet allemaal doden. Kon ze met een weving misschien van die vliegen afkomen? Ze begon een weving van Lucht om wat wind om haar heen te maken, maar brak hem af toen ze geschreeuw hoorde.
Het werd bijna overstemd door het gezoem van de vliegen, maar het klonk als een kind dat vastzat in het moeras! Nynaeve zette een stap naar het geluid toe en opende haar mond om te roepen, maar meteen vlogen er zwarte vliegen naar binnen, waardoor ze bijna stikte. Ze kwamen op haar ogen af, zodat ze die moest dichtknijpen. Dat gezoem. Dat geschreeuw. Die beten. Licht, ze zaten in haar keel! In haar longen!
Voltooi de weving. Je moet de weving voltooien, dacht ze. Ze zette door, ondanks de pijn. Het geluid van de insecten was zo luid dat ze amper het geruis van de vurige ster kon horen toen die de lucht in vloog. Snel maakte ze een weving om de vliegen weg te blazen, en toen ze dat had gedaan, keek ze hoestend en trillend om zich heen. Ze voelde nog vliegen in haar keel zitten. Ze zag nergens een kind in gevaar. Hadden haar oren haar bedot? Ze zag echter wel een volgende zespuntige ster, boven een deur die was ingekerfd in een boom. Ze liep ernaartoe terwijl de vliegen weer om haar heen zoemden. Kalm. Ze moest kalm blijven! Waarom? Dat sloeg nergens op! Ze deed het toch, lopend met haar ogen dicht terwijl de vliegen om haar heen zwermden. Ze stak haar hand uit, tastte naar de deur en trok hem open. Ze stapte erdoor. In het gebouw bleef ze staan en vroeg zich af waarom ze zo hoestte. Was ze ziek? Ze leunde uitgeput en boos tegen de muur. Haar benen zaten onder de schrammen, haar armen jeukten van een soort insectenbeten. Ze kreunde en keek naar haar felgekleurde kleding. Waarom had ze in vredesnaam rood, geel en roze bij elkaar aangetrokken?
Ze stond met een zucht op en liep door de gammele gang. De planken van de vloer rammelden onder haar voeten en het pleisterwerk aan de muur was verbrokkeld en verpulverd.
Bij een deur gluurde ze naar binnen. De kleine kamer bevatte vier smalle koperen bedden; uit de naden van de matrassen piepte stro. In elk van de bedden lag een klein kind onder een haveloze deken. Twee van hen hoestten, en alle vier zagen ze er bleek en ziekelijk uit. Nynaeve slaakte een kreet en haastte zich de kamer in. Ze knielde bij het eerste kind neer, een jongen van een jaar of vier. Ze controleerde zijn ogen en liet hem hoesten terwijl ze aan zijn borst luisterde. Hij had de kruipende ziekte.
‘Wie zorgt er voor jullie?’ vroeg Nynaeve.
‘Vrouw Mala is de baas in het weeshuis,’ zei het kind zwakjes. ‘We hebben haar al heel lang niet meer gezien.’
‘Alstublieft,’ zei een jong meisje in het volgende bed. Ze had bloeddoorlopen ogen en haar huid was zo bleek dat hij bijna wit was. ‘Een beetje water? Mag ik een beetje water?’ Ze trilde. De andere twee huilden. Deerniswekkende, zwakke geluiden. Licht! Er zat niet één venster in de kamer, en Nynaeve zag kakkerlakken onder de bedden scharrelen. Wie zou kinderen nu in zulke omstandigheden achterlaten?
‘Stil maar,’ zei ze. ‘Ik ben bij je. Ik zorg wel voor jullie.’
Ze moest geleiden om hen te Helen. En dan...
Nee, dacht ze. Dat kan ik niet doen. Ik mag pas geleiden als ik bij de ster ben.
Dan zou ze wel drankjes maken. Waar was haar kruidenbuidel? Ze keek om zich heen, op zoek naar een waterbron. Ze verstijfde; aan de andere kant van de gang was nog een kamer. Was die daar net ook al geweest? Op een kleed op de vloer stond de zespuntige ster. Ze stond op. De kinderen jammerden. ‘Ik kom terug,’ zei Nynaeve, die naar die kamer liep. Elke stap was een dolksteek in haar hart. Ze liet hen in de steek. Maar nee, ze liep toch alleen maar even naar een andere kamer? Toen ze op het kleed stond, begon ze haar weving. Gewoon deze ene, snelle weving, dan kon ze gaan helpen. Ze merkte dat ze huilde terwijl ze werkte.
Ik ben hier eerder geweest, dacht ze. Of een plek zoals deze. Een toestand zoals deze.
Ze werd steeds bozer. Hoe kon ze geleiden terwijl er kinderen om haar riepen? Ze waren stervende.
Ze voltooide de weving en keek toe terwijl er vlagen lucht ontstonden die haar gewaad in beweging zetten. Ze reikte naar haar vlecht en hield die vast terwijl er aan de andere kant van de kamer een deur verscheen. Bovenin zat een klein glazen venster, met daarin de zespuntige ster.
Ze móést doorgaan. Ze hoorde de huilende kinderen. Met tranen in haar ogen en een brekend hart liep ze naar de deur.
Het werd erger. Ze liet mensen achter om te verdrinken, te worden onthoofd en levend te worden begraven. Een van de ergste was toen ze een weving moest maken terwijl dorpelingen werden opgegeten door reusachtige spinnen met een felrode vacht en kristallen ogen.
Ze haatte spinnen.
Soms verscheen ze ergens naakt. Dat zat haar niet langer dwars. Hoewel ze zich geen bijzonderheden kon herinneren, behalve bij de hoeveelste weving ze was, begreep ze – op een of andere manier – dat naaktheid niéts was vergeleken met de verschrikkingen die ze had gezien.
Ze strompelde een stenen boog door terwijl herinneringen aan een brandend huis uit haar gedachten vervaagden. Dit was de eenentachtigste weving. Dat wist ze nog. En dat ze woedend was. Ze droeg een verschroeid kleed gemaakt van een aardappelzak. Hoe was het verschroeid geraakt? Ze rechtte haar rug en legde haar handen tegen haar hoofd, met armen die bonsden, een rug die aanvoelde alsof ze zweepslagen had gehad en haar benen en voeten vol snijwonden en krassen. Ze was in Tweewater. Alleen het was Tweewater niet. Niet zoals zij het zich herinnerde. Enkele gebouwen smeulden, nog steeds in brand.
‘Ze komen terug!’ riep een stem. Meester Alveren. Waarom had hij een zwaard? Mensen die ze kende, mensen die haar dierbaar waren – Perijn, meester Alveren, vrouw Aldonel, Aeric Botteger – stonden bij een lage muur, allemaal met wapens. Sommigen wuifden naar haar. ‘Nynaeve!’ riep Perijn. ‘Schaduwgebroed! We hebben je hulp nodig!’ Aan de andere kant van de muur bewogen reusachtige schaduwen. Schaduwgebroed van afschrikwekkende afmetingen. Geen Trolloks, maar iets veel ergers. Ze hoorde gebrul. Ze moest helpen! Ze liep naar Perijn toe, maar verstarde toen ze – aan de overkant van het veld, de andere kant op – een zespuntige ster tegen een helling geschilderd zag.
‘Nynaeve!’ riep Perijn wanhopig. Hij begon uit te halen naar iets wat met middernachtelijk zwarte tentakels over de muur graaide. Perijn hakte erop in met een bijl toen een ervan Aeric te pakken kreeg en hem schreeuwend de duisternis in sleurde. Nynaeve liep naar de ster toe. Kalm. Beheerst. Dat was belachelijk. Een Aes Sedai moest kalm zijn, dat wist ze. Maar een Aes Sedai moest ook in staat zijn besluitvaardig te handelen, te doen wat nodig was om mensen te helpen die haar nodig hadden. Het maakte niet uit wat het haar persoonlijk kostte. Die mensen hadden haar nodig. Dus begon ze te rennen.
Zelfs dat leek haar niet genoeg. Ze rende naar de ster, maar toch liet ze de mensen van wie ze hield in hun eentje vechten. Ze wist dat ze pas mocht geleiden als ze bij de zespuntige ster aankwam. Dat was gewoon waanzin. Er viel Schaduwgebroed aan. Ze móést geleiden!
Ze omhelsde de Bron, en iets leek haar te willen tegenhouden. Iets wat leek op een schild. Ze duwde het met moeite opzij en de Kracht stroomde door haar heen. Ze begon vuur op het monster af te gooien en brandde zijn tentakel eraf toen hij naar Perijn graaide. Nynaeve bleef met vuur smijten tot ze bij de zespuntige ster was. Daar maakte ze de eenentachtigste weving, waarmee ze drie ringen van Vuur in de lucht vormde.
Ze werkte als een bezetene en bleef tegelijkertijd aanvallen. Ze wist niet wat de zin was van het maken van deze weving, maar ze wist dat ze hem móést voltooien. Dus verhoogde ze de kracht van de weving en maakte de vlammende ringen extra groot. Toen smeet ze die op de schepsels af. Reusachtige stralenkransen van vuur beukten tegen de duistere dingen aan en doodden ze.
Er stond een zespuntige ster op het dak van meester Alverens herberg. Was die erin gebrand? Nynaeve negeerde hem en koelde haar woede op de beesten met tentakels.
Nee. Dit is belangrijk. Belangrijker dan Tweewater. Ik moet verder. Ze voelde zich een verschrikkelijke lafaard – maar wist dat dit de juiste handelwijze was – toen ze naar de herberg rende en er binnenging.
Nynaeve lag huilend op de grond naast een gebroken boogdeur. Ze was aan de laatste van de honderd wevingen toe. Ze kon zich nauwelijks bewegen. Haar gezicht was nat van de tranen. Ze had vage herinneringen aan vluchten voor veldslagen, van dat ze kinderen had laten sterven. Van dat ze nergens genoeg had kunnen doen.
Haar schouder bloedde. Een wolvenbeet. Haar benen waren ontveld alsof ze door een lange rij doornstruiken was gelopen. Overal op haar lichaam zaten brandwonden en blaren. Ze was naakt. Ze kwam overeind op haar knieën, die geschaafd waren en bloedden. Haar vlecht eindigde in een smeulend stompje, ongeveer een handbreedte boven haar schouders. Ze kokhalsde en huiverde. Zo ziek, zo zwak. Hoe kon ze doorgaan?
Nee. Ze verslaan me niet.
Langzaam krabbelde ze op. Ze stond in een kleine kamer, en er scheen fel zonlicht naar binnen door spleten tussen de planken van de wanden. Er lag een bundel wit textiel op de grond. Ze pakte hem op en vouwde hem uit. Het was een wit gewaad met de kleuren van de Ajahs in strepen langs de zoom. De kleding van een Aanvaarde in de Witte Toren.
Ze liet het gewaad vallen. ‘Ik bén Aes Sedai,’ zei ze, stappend over de kleding om de deur open te duwen. Ze kon beter naakt lopen dan aan die leugen toe te geven. Buiten vond ze nog een gewaad, en dit was geel. Dat was beter. Ze gunde zichzelf de tijd om het aan te trekken, hoewel ze niet kon ophouden met trillen en haar vingers zo vermoeid waren dat ze haar amper gehoorzaamden. Haar bloed bevlekte de stof.
Met het gewaad aan keek ze om zich heen. Ze stond op een heuvel in de Verwording. De bodem was begroeid met planten – die opvallende zwarte vlekken vertoonden. Waarom stond er een hut in de Verwording, en wat had zij daar gedaan?
Ze was ontzettend moe. Ze wilde het liefst de hut weer in om te slapen.
Nee. Ze zou doorgaan. Ze sjokte de heuvel op. Bovenaan keek ze uit over een land dat bezaaid was met gebroken puin en holtes van duisternis. Meren, als je ze zo kon noemen. De vloeistof zag er dik en stroperig uit. Er bewogen donkere vormen in. Malkier, dacht ze, stomverbaasd dat ze deze plek herkende. De Zeven Torens, nu alleen nog maar puin. De Duizend Meren, maar vervuild. De plek van Lans erfgoed.
Ze stapte naar voren en stootte haar teen ergens tegen. Een steen onder haar voeten, waarin een klein teken was gekerfd. De zespuntige ster.
Ze zuchtte van verlichting. Het was bijna gedaan. Ze begon aan de laatste weving.
Beneden kwam een man achter een berg puin vandaan, vakkundig zwaaiend met een zwaard. Zelfs op deze afstand herkende ze hem. Die sterke gestalte, dat vierkante gezicht, die van kleur veranderende mantel en die gevaarlijke tred.
‘Lan!’ schreeuwde ze.
Hij werd omringd door beesten die leken op wolven, maar ze waren te groot. Ze hadden een donkere vacht en hun tanden fonkelden toen ze op Lan af sprongen. Duisterhonden, een heel roedel. Nynaeve voltooide de honderdste weving geschrokken; ze had niet eens beseft dat ze ermee door was gegaan. Een fontein van kleurrijke vonken barstte uit in de lucht om haar heen. Ze zag de vonken vallen en voelde zich opgebruikt. Achter zich hoorde ze een geluid, maar toen ze omkeek, was daar niets. Alleen maar de hut. De zespuntige ster hing boven een deur, en deze keer was het teken gemaakt met stukjes edelsteen. Die deur was er daarstraks nog niet geweest. Ze zette een stap naar de hut toe en keek weer om.
Lan zwaaide om zich heen met zijn zwaard en verdreef de Duisterhonden. Eén druppel speeksel van zo’n beest zou hem doden. ‘Lan,’ schreeuwde ze. ‘Rennen!’
Hij hoorde haar niet. De zespuntige ster. Ze moest ernaartoe lopen! Ze knipperde met haar ogen en keek naar haar handen. Midden in haar handpalmen zaten kleine littekentjes. Bijna onzichtbaar. Het zien daarvan wekte een herinnering in haar. Nynaeve... Ik hou van je...
Dit was een beproeving. Dat wist ze nu weer. Het was een beproeving waarin men probeerde haar te dwingen tot een keus tussen hem en de Witte Toren. Ze had die keus al eens gemaakt, maar toen had ze geweten dat het niet echt was.
Dit was toch ook niet echt? Ze hief haar hand naar haar hoofd; haar gedachten waren troebel. Dat daarbeneden is mijn man, dacht ze.
Nee. Ik speel dit spelletje niet!
Ze schreeuwde, weefde Vuur en smeet het naar een van de Duisterhonden toe. Het schepsel vloog in brand, maar het vuur scheen het niet te deren. Nynaeve stapte naar voren en gooide nog meer vuur. Nutteloos! De honden bleven gewoon aanvallen. Ze weigerde toe te geven aan haar uitputting. Ze wees het van de hand, werd rustig, beheerst. Ijzig. Ze wilden haar onder druk zetten, kijken wat ze kon? Nou, goed dan. Ze putte een ongelooflijke hoeveelheid Ene Kracht. Toen weefde ze lotsvuur.
De streep helwit licht sprong van haar vingers en vervormde de lucht eromheen. Ze raakte een van de Duisterhonden en leek hem te doorboren, waarna het licht zijn weg vervolgde en de grond in ging. De grond beefde, en Nynaeve struikelde. Lan viel. De Duisterhonden sprongen op hem af.
Nee! dacht Nynaeve. Ze kwam overeind en weefde opnieuw lotsvuur. Ze vaagde een volgende hond weg, en toen nog een. Vanachter de rotsen sprongen nog meer van die monsters tevoorschijn. Waar kwamen ze allemaal vandaan? Nynaeve beende naar voren en schoot om zich heen met de verboden weving.
Bij elke schicht trilde de bodem alsof hij pijn had. Het lotsvuur zou de grond niet zo moeten doorboren. Er was iets mis. Ze kwam bij Lan aan. Hij had zijn been gebroken. ‘Nynaeve!’ riep hij. ‘Je moet vluchten!’
Ze negeerde dat, knielde neer en weefde lotsvuur toen nog een hond om het puin heen kwam. Het werden er steeds meer, en ze was zó verschrikkelijk moe. Elke keer als ze geleidde was ze er zeker van dat het de laatste keer was.
Maar dat kon niet. Niet nu Lan in gevaar was. Ze weefde een ingewikkelde Heling, stopte daar elk beetje kracht in dat ze kon oproepen en genas zijn been. Hij krabbelde op, greep zijn zwaard en weerde een Duisterhond af.
Ze vochten samen, zij met lotsvuur, hij met staal. Maar zijn bewegingen waren lethargisch, en het kostte haar elke keer een paar hartslagen langer om lotsvuur te maken. De grond beefde en rommelde, ruïnes stortten tegen de grond. ‘Lan!’ zei ze. ‘Hou je klaar om te vluchten!’
‘Wat?’
Met haar laatste beetje kracht weefde ze lotsvuur en richtte dat recht omlaag voor hun voeten. De grond kronkelde van pijn, bijna als een levend wezen. De aarde spleet open en Duisterhonden tuimelden omlaag. Nynaeve viel neer en de Ene Kracht verliet haar. Ze was te moe om nog te geleiden.
Lan greep haar arm. ‘We moeten weg!’
Ze sleepte zich overeind en pakte zijn hand. Samen renden ze tegen de rommelende heuvel op. Achter hen jankten Duisterhonden, en enkele ervan sprongen over de kloof heen.
Nynaeve rende uit alle macht en hield Lans hand vast. Ze kwamen op de top van de heuvel aan. De grond beefde zo ontzettend; ze kon niet geloven dat de hut nog overeind stond. Struikelend liep ze de helling af, ernaartoe, met Lan naast haar.
Hij struikelde en slaakte een kreet van pijn. Zijn hand gleed uit de hare.
Ze draaide zich met een ruk om. Achter hen kwam een hele stroom grauwende Duisterhonden over de heuveltop, met fonkelende tanden en rondvliegend kwijl. Lan wuifde haar door, met grote ogen. ‘Nee!’ Ze greep zijn arm vast en sleepte hem de helling af. Samen vielen ze door de deur naar binnen en...
... en hijgend viel Nynaeve uit de ter’angreaal. In haar eentje zeeg ze neer op de koude vloer, naakt en trillend. Eensklaps herinnerde ze zich alles. Elk verschrikkelijk ogenblik van de beproeving. Elk verraad, elke frustrerende weving. De onmacht, het gehuil van de kinderen, de dood van mensen die ze kende en liefhad. Ze bleef opgerold op de vloer liggen huilen.
Haar hele lichaam gloeide van pijn. Haar schouder, benen, armen en rug bloedden nog. Ze had grote aantallen brandblaren over haar lichaam, en het grootste deel van haar vlecht was verdwenen. Haar losgekomen haar viel in haar gezicht terwijl ze probeerde herinneringen aan wat ze had gedaan van zich af te zetten. Ze hoorde gekreun vlakbij, en met dikke ogen zag ze dat de Aes Sedai in de cirkel hun wevingen afbraken en ineenzakten. Ze haatte hen. Ze haatte hen stuk voor stuk. ‘Licht!’ Saerins stem. ‘Laat iemand haar Helen!’ Alles werd wazig. Stemmen werden onduidelijk. Als geluiden onder water. Vredige geluiden...
Iets kouds spoelde over haar heen. Ze hijgde en haar ogen werden groot bij de ijzige schok van de Heling. Rosil knielde naast haar neer. De vrouw keek ongerust.
De pijn verliet Nynaeves lichaam, maar haar uitputting werd tien keer zo erg. En de pijn vanbinnen... die bleef. O, Licht. Ze hoorde nog steeds kinderen huilen.
‘Nou,’ zei Saerin vlakbij, ‘kennelijk blijft ze leven. Wil iemand me nu alsjeblieft vertellen wat dat in naam van de schepping was?’ Ze klonk woest. ‘Ik heb veel verheffingen meegemaakt, zelfs een waarbij de vrouw het niet overleefde. Maar nog nooit, in al mijn dagen, heb ik een vrouw zien doorstaan wat zij zojuist heeft doorgemaakt.’
‘Ze moest fatsoenlijk worden beproefd,’ zei Rubinde. ‘Fatsoenlijk?’ vroeg Saerin witheet.
Nynaeve had niet de kracht om naar hen te kijken. Ze lag op de grond en ademde alleen maar in en uit.
‘Fatsóénlijk?’ herhaalde Saerin. ‘Dat was niet fatsoenlijk. Dat was regelrecht wraakzuchtig, Rubinde! Bijna al die beproevingen waren erger dan wat er ooit van andere vrouwen is geëist. Je zou je moeten schamen. Jullie allemaal. Licht, kijk toch eens wat jullie dat meisje hebben aangedaan!’
‘Het is niet belangrijk,’ zei Barasine van de Rode met kille stem. ‘Ze is gezakt.’
‘Wat?’ kraste Nynaeve, die eindelijk opkeek. De ter’angreaal was gedimd en Rosil had een deken en Nynaeves kleding opgehaald. Egwene stond aan de zijkant, met haar handen verstrengeld voor haar buik. Haar gezicht stond sereen terwijl ze naar de anderen luisterde. Zij zou hier als enige geen stem hebben in de vraag of Nynaeve voor de beproeving was geslaagd of niet.
‘Je bent gezakt, kind,’ herhaalde Barasine, terwijl ze Nynaeve met een onbewogen blik aankeek. ‘Je hebt niet de gepaste welvoeglijkheid betoond.’
Lelaine van de Blauwe knikte, hoewel het haar scheen te ergeren dat ze het eens was met een Rode. ‘Dit was een beproeving van je vermogen om kalm te blijven als een Aes Sedai. Dat heb je niet laten zien.’
De anderen leken slecht op hun gemak. Je mocht niet over de bijzonderheden van een beproeving praten. Zoveel wist Nynaeve nog wel. Ze wist ook dat zakken en sterven meestal hetzelfde waren. Hoewel ze niet ontzettend verbaasd was om vrouwen te horen beweren dat ze gezakt was, nu ze erover nadacht.
Ze had inderdaad de regels van de beproeving overtreden. Ze had gerend om Perijn en anderen te redden. Ze had wevingen gemaakt voordat dat mocht. Het kostte haar echter moeite om spijt te voelen. Elk ander gevoel werd voorlopig verteerd door het holle verlies dat ze ervoer.
‘Barasine heeft wel gelijk,’ zei Seaine met tegenzin. ‘Uiteindelijk was je openlijk woedend, en je bent naar veel van de sterren toe gerend. En dan is er nog de kwestie van de verboden weving. Heel verontrustend. Ik zeg niet dat we je moeten laten zakken, maar er zijn wel onregelmatigheden.’
Nynaeve probeerde op te staan. Rosil legde haar hand op haar schouder om dat te verbieden, maar Nynaeve pakte haar arm vast en gebruikte die om zichzelf op wankele benen overeind te werken. Ze pakte de deken aan en wikkelde die om zich heen, waarna ze hem aan de voorzijde dichthield.
Ze was zo ontzettend moe. ‘Ik deed wat ik moest. Wie van jullie zou niet rennen als je mensen in gevaar zag? Wie van jullie zou zichzelf verbieden te geleiden als ze Schaduwgebroed zag aanvallen? Ik deed wat een Aes Sedai zou moeten doen.’
‘Deze beproeving,’ zei Barasine, ‘is bedoeld om zeker te weten dat een vrouw in staat is zich te wijden aan een grotere taak. Om te kijken of ze de afleiding van het ogenblik kan negeren ten gunste van het grotere belang.’
Nynaeve snoof. ‘Ik heb de vereiste wevingen voltooid. Ik ben geconcentreerd gebleven. Nee, ik ben niet kalm gebleven; maar ik hield mijn hoofd koel genoeg om mijn taken te voltooien. Je moet geen kalmte eisen alleen om de kalmte, en een verbod om te rennen als je mensen moet redden is dwaasheid.
Het was in deze beproeving mijn doel om te bewijzen dat ik het verdien om een Aes Sedai te zijn. Nou, ik zou kunnen aanvoeren dat de levens van de mensen die ik zag belangrijker waren dan het verkrijgen van die titel. Als ik mijn titel zou moeten verliezen om iemand het leven te redden, dan zou ik het doen. Telkens weer. Ik zou het grotere belang niet dienen door hen aan hun lot over te laten; dat zou alleen maar zelfzuchtig zijn.’
Barasines ogen werden groot van woede. Nynaeve draaide zich om en liep met enige moeite naar de zijkant van de kamer, waar ze op een bankje kon uitrusten. De vrouwen schaarden zich bijeen om zachtjes te overleggen en Egwene liep – nog steeds sereen – naar Nynaeve toe. De Amyrlin kwam naast haar zitten. Hoewel ze had mogen deelnemen aan de beproeving en enkele ervaringen had mogen bedenken waarmee Nynaeve werd beproefd, was de keus om haar al dan niet te verheffen aan de anderen.
‘Je hebt ze boos gemaakt,’ zei Egwene. ‘En ze in verwarring gebracht.’
‘Ik heb de waarheid gesproken,’ gromde Nynaeve. ‘Misschien wel,’ zei Egwene. ‘Maar ik had het niet over je uitbarsting. Tijdens de beproeving lapte je de bevelen die je had gekregen aan je laars.’
‘Ik kón ze niet aan mijn laars lappen, want ik herinnerde me ze niet meer. Ik... Nou, eigenlijk wist ik wel wat ik moest doen, maar niet waarom.’ Nynaeve grimaste. ‘Daarom heb ik de regels overtreden. Ik dacht dat ze gewoon willekeurig waren. Ik wist niet meer waarom ik niet mocht rennen, dus toen ik mensen zag sterven, leek het me belachelijk om rustig te blijven lopen.’
‘De regels moeten eigenlijk onwrikbaar in je hoofd blijven zitten, ook als je je ze niet bewust meer herinnert,’ zei Egwene. ‘En je had niet eens moeten kunnen geleiden voordat je bij die ster aankwam. Dat zit in de aard van de beproeving verweven.’ Nynaeve fronste haar voorhoofd. ‘Hoe kan...’
‘Je bent te veel in Tel’aran’rhiod geweest. Deze beproeving schijnt ongeveer net zo te werken als de Wereld der Dromen. Wat wij in onze geest opriepen, dat werd jouw omgeving.’ Egwene klakte met haar tong en schudde haar hoofd. ‘Ik had ze gewaarschuwd dat dit gevaar mogelijk bestond. Je oefening in de Wereld der Dromen heeft je in staat gesteld de beperkingen van de beproeving te doorbreken.’ Nynaeve gaf daar geen antwoord op en voelde zich misselijk. Stel dat ze écht zakte? Dat ze uit de Toren werd gezet, nu ze zo dichtbij gekomen was?
‘Ik denk echter dat je overtredingen je misschien wel geholpen hebben,’ zei Egwene zachtjes.
‘Wat?’
‘Je bent te ervaren om deze beproeving te ondergaan,’ legde Egwene uit. ‘Ergens is dat wat er is gebeurd het bewijs dat je de stola verdiende toen ik je die schonk. Je hebt elk van de wevingen deskundig, snel en goed uitgevoerd. Ik was vooral ingenomen met de manier waarop je af en toe de “zinloze” wevingen gebruikte om de dingen die je zag aan te vallen.’
‘Het gevecht in Tweewater,’ zei Nynaeve. ‘Dat was van jou, zeker? De anderen kennen het er niet goed genoeg om het na te maken.’
‘Je kunt soms visioenen en omstandigheden vormen door te putten uit de geest van de vrouw die wordt beproefd,’ zei Egwene. ‘Het is een vreemde ervaring om deze ter’angreaal te gebruiken. Ik weet niet of ik het zelf wel helemaal begrijp.’
‘Maar Tweewater was van jou.’
‘Ja,’ gaf Egwene toe.
‘En die laatste? Met Lan?’
Egwene knikte. ‘Het spijt me. Ik dacht dat als ik het niet deed, niemand zou...’
‘Ik ben blij dat je het gedaan hebt,’ zei Nynaeve. ‘Ik heb er iets van geleerd.’
‘O ja?’
Nynaeve knikte, met haar rug tegen de muur terwijl ze de deken om zich heen klemde en haar ogen sloot. ‘Ik besefte dat als ik moest kiezen tussen Aes Sedai worden en met Lan meegaan, ik Lan zou kiezen. Hoe mensen me noemen, verandert niets binnen in me. Lan, echter... hij is meer dan een naam. Ik kan nog altijd geleiden – ik blijf mezelf – als ik nooit een Aes Sedai word. Maar ik zou nooit meer mezelf zijn als ik hem in de steek liet. De wereld is veranderd toen ik met hem trouwde.’
Ze voelde zich op een of andere manier... bevrijd toen ze dat inzag en hardop zei.
‘Laten we hopen dat de anderen dat niet beseffen,’ zei Egwene. ‘Het zou niet best zijn als ze vaststelden dat je iets anders voorrang zou geven boven de Witte Toren.’
‘Ik vraag me af,’ zei Nynaeve, ‘of we soms de Witte Toren – als instelling – voorrang geven boven de mensen die we dienen. Ik vraag me af of we het geen doel op zich laten worden, in plaats van een middel om hogere doelen te bereiken.’
‘Toewijding is belangrijk, Nynaeve. De Witte Toren beschermt en begeleidt de wereld.’
‘En toch doen zo velen van ons dat zonder een gezin,’ zei Nynaeve. ‘Zonder liefde, zonder hartstocht buiten onze eigen belangstellingsgebieden. Dus terwijl we de wereld proberen te begeleiden, zonderen we ons ervan af. We lopen het gevaar hooghartig te worden, Egwene. We denken het altijd beter te weten, maar dat heeft het gevaar in zich dat we de mensen die we beweren te dienen niet kunnen doorgronden.’
Egwene leek verontrust. ‘Spreek die gedachten niet te veel uit, in ieder geval niet vandaag. Ze zijn al gefrustreerd genoeg over je. Maar deze beproeving was ontzettend zwaar, Nynaeve. Het spijt me. Ik mocht niet de indruk wekken dat ik je voortrok, maar misschien had ik het een halt moeten toeroepen. Je deed wat je niet mocht doen, en daardoor werden de anderen nóg strenger. Ze zagen hoe erg je dat met die zieke kinderen vond, dus stopten ze er steeds meer in de beproeving. Velen van hen schenen je overwinningen te zien als een persoonlijke belediging, een strijd van wilskracht. Dat maakte hen zo hard. Wreed, zelfs.’
‘Ik heb het overleefd,’ zei Nynaeve met haar ogen dicht. ‘En ik heb een heleboel geleerd. Over mezelf. En over ons.’ Ze wilde Aes Sedai zijn, volledig en werkelijk aanvaard. Ze wilde dat heel graag. Maar uiteindelijk, als die vrouwen besloten haar hun goedkeuring te onthouden, dan wist ze dat ze kon doorgaan en toch kon doen wat ze moest doen.
Uiteindelijk liepen de Gezetenen – met Rosil achteraan – naar haar toe. Nynaeve sleepte zich uit eerbied overeind. ‘We moeten de verboden weving bespreken die je hebt gebruikt,’ zei Saerin streng.
‘Ik kon niets anders bedenken om de Duisterhonden te vernietigen,’ antwoordde Nynaeve. ‘Het was nodig.’
‘Jij hebt niet het recht om dat te besluiten,’ vond Saerin. ‘Wat jij deed, destabiliseerde de ter’angreaal. Je had hem kunnen vernietigen, jezelf en misschien ons om kunnen brengen. Je moet zweren dat je die weving nooit meer zult gebruiken.’
‘Dat doe ik niet,’ antwoordde Nynaeve vermoeid.
‘En als dat het verschil betekent tussen het verwerven van de stola of die voor altijd te verliezen?’
‘Zo’n belofte doen zou dom zijn,’ zei Nynaeve. ‘Ik zou mezelf in omstandigheden kunnen bevinden waarin mensen zouden sterven als ik hem niet gebruikte. Licht! Ik moet in de Laatste Slag naast Rhand strijden. Stel dat ik naar Shayol Ghul ga en ontdek dat ik zonder lotsvuur de Draak niet kan helpen de Duistere tegen te houden? Wil je me dwingen te kiezen tussen een domme belofte en het lot van de wereld?’
‘Denk je dat je naar Shayol Ghul gaat?’ vroeg Rubinde ongelovig. ‘Ik ga erheen,’ zei Nynaeve zacht. ‘Dat staat vast. Rhand heeft het me gevraagd, hoewel ik anders ook wel zou zijn gegaan.’
Ze keken elkaar aan en leken verontrust.
‘Als jullie me willen verheffen,’ zei Nynaeve, ‘dan zullen jullie gewoon op mijn oordeel moeten vertrouwen waar het dat lotsvuur aangaat. Als jullie denken dat ik niet weet wanneer ik een heel gevaarlijke weving kan gebruiken en wanneer niet, dan heb ik liever dat jullie me niet verheffen.’
‘Ik zou maar voorzichtig zijn,’ zei Egwene tegen de vrouwen. ‘De stola weigeren aan de vrouw die heeft geholpen de smet van saidin weg te nemen – de vrouw die Moghedien zelf in de strijd heeft verslagen, de vrouw die gehuwd is met de koning van Malkier – zou een heel gevaarlijk precedent scheppen.’
Saerin keek de anderen aan. Drie knikjes. Yukiri, Seaine en – verrassend genoeg – Romanda. Drie anderen schudden hun hoofd. Rubinde, Barasine, Lelaine. Dan bleef alleen Saerin over. De beslissende stem.
De Bruine draaide zich weer naar haar om. ‘Nynaeve Almaeren, ik verklaar dat je voor deze beproeving bent geslaagd. Met de hakken over de sloot.’
Naast haar slaakte Egwene een zachte – bijna onhoorbare – zucht van verlichting. Nynaeve besefte dat ze zelf ook haar adem had ingehouden.
‘Het is gedaan!’ zei Rosil terwijl ze luid in haar handen klapte. ‘Laat niemand ooit spreken over wat hier is gebeurd. Het is voor ons om in stilte te delen met degene die het heeft ervaren. Het is gedaan.’ De vrouwen knikten instemmend, zelfs diegenen die tegen Nynaeve hadden gestemd. Niemand zou weten dat Nynaeve bijna had gefaald. Ze hadden haar waarschijnlijk meteen over het lotsvuur ondervraagd – in plaats van officieel straf op te leggen – vanwege het gebruik dat er naderhand nooit meer werd gesproken over wat er in de ter’angreaal was gebeurd.
Rosil klapte nog eens. ‘Nynaeve Almaeren, je brengt deze nacht door in gebed en overdenking van de lasten die je morgen op je zult nemen, wanneer je de stola van de Aes Sedai omslaat. Het is gedaan.’ Ze klapte nog een derde en laatste keer in haar handen. ‘Dank je,’ zei Nynaeve, ‘maar ik heb mijn stola al en...’ Ze brak haar zin af toen Egwene haar boos aankeek. Een serene blik, maar toch een boze. Misschien had Nynaeve vanavond al iets te veel op haar strepen gestaan.
‘... ik zal graag de gebruiken in acht nemen,’ vervolgde Nynaeve ondanks Egwenes bezwaar, ‘zolang ik eerst iets heel belangrijks mag doen. Dan keer ik terug en volg de gebruiken.’
Nynaeve had een Poort nodig om te komen waar ze naartoe wilde. Ze had niet specifiek tegen de anderen gezegd dat ze de Toren moest verlaten om haar taak te verrichten. Maar ze had ook niet gezegd dat ze dat niet zou doen.
Ze haastte zich door het donkere tentenkamp vlak bij een deels afgebouwde muur. De nachtelijke hemel was donker met die wolken, en aan de buitenrand van het kamp brandden vuren. Misschien te veel vuren. De mensen hier waren buitengewoon voorzichtig. Gelukkig hadden de wachters haar zonder meer het kamp binnengelaten; de Grote Serpent-ring verrichtte wonderen als je hem op de juiste plaatsen toepaste. Ze hadden haar zelfs verteld waar ze de vrouw kon vinden die ze zocht.
Eigenlijk was Nynaeve verbaasd geweest deze tenten buiten in plaats van binnen de muren van de Zwarte Toren aan te treffen. Deze vrouwen waren gestuurd om Asha’man te binden, zoals Rhand had aangeboden. Maar volgens de wachters bij de ingang lieten ze Egwenes afvaardiging wachten. De Asha’man hadden gezegd dat ‘anderen de eerste keus hadden’, wat dat ook betekende. Egwene wist waarschijnlijk meer; zij had boodschappers heen en weer gestuurd naar de vrouwen hier, vooral om hen te waarschuwen voor Zwarte zusters die mogelijk onder hen waren. Degenen die ze al kenden, waren verdwenen voordat de eerste boodschappers aankwamen. Nynaeves hoofd had er niet naar gestaan om nog meer bijzonderheden te vragen. Ze had iets anders te doen. Ze stapte naar de juiste tent, zo vermoeid van de beproeving dat ze het gevoel had dat ze elk ogenblik op de grond kon belanden, te midden van haar gele gewaad. Vlakbij liepen een paar Zwaardhanden door het kamp, die haar met kalme gezichten bekeken.
De tent voor haar was een eenvoudig grijs ding. Er brandde een lichte gloed binnen en ze zag schaduwen bewegen. ‘Mijrelle,’ zei Nynaeve luid. ‘Ik wil je graag spreken.’ Ze stond ervan te kijken hoe sterk haar stem klonk. Ze had niet het gevoel dat ze nog veel kracht over had.
De schaduwen stopten en bewogen weer. De tentflap ruiste en een verward gezicht keek naar buiten. Mijrelle droeg een blauw nachtgewaad dat bijna doorschijnend was, en een van haar Zwaardhanden – een beer van een vent met een dichte zwarte baard in Illiaanse stijl – zat met ontbloot bovenlichaam binnen op het grondzeil. ‘Kind?’ vroeg Mijrelle, en ze klonk verbaasd. ‘Wat doe je hier?’ Ze was een schoonheid met een olijfkleurige huid, met lang zwart haar en weelderige rondingen. Nynaeve moest zichzelf ervan weerhouden naar haar vlecht te reiken. Die was nu te kort om aan te trekken. Daar zou ze niet snel aan wennen.
‘Je hebt iets wat van mij is,’ zei Nynaeve.
‘Hmm... Het is maar hoe je het bekijkt, kind.’ Mijrelle fronste haar voorhoofd.
‘Ik ben vandaag verheven,’ zei Nynaeve. ‘Officieel. Ik ben voor de beproeving geslaagd. We zijn nu gelijken, Mijrelle.’ Ze liet het tweede deel onuitgesproken; dat Nynaeve de sterkere van hen twee was. Dus niet echt gelijken.
‘Kom morgen terug,’ antwoordde Mijrelle. ik ben bezig.’ Ze wilde de tent weer in gaan.
Nynaeve pakte de arm van de vrouw vast. ik heb je nooit bedankt,’ zei ze, hoewel het haar moeite kostte om de woorden over haar lippen te krijgen. ‘Dat doe ik nu. Hij leeft nog vanwege jou. Ik besef dat. Maar, Mijrelle, dit is niét de tijd om met me te sollen. Vandaag heb ik mensen van wie ik hou afgeslacht zien worden, ik ben gedwongen om kinderen in een levende hel achter te laten. Ik ben verbrand, verwond en getergd.
Ik zweer je, vrouw, als je niet onmiddellijk Lans binding aan me overdraagt, dan stap ik je tent in en leer ik je een lesje in gehoorzaamheid. Zet me niet onder druk. Morgenochtend leg ik de Drie Geloften af. Ik ben er nog één nacht vrij van.’
Mijrelle verstarde. Toen zuchtte ze en stapte de tent weer uit. ‘Zo zij het.’ Ze sloot haar ogen, weefde Geest en stuurde de wevingen in Nynaeves lichaam.
Het voelde alsof er fysiek een voorwerp in haar geest werd geduwd. Nynaeve hijgde en alles draaide om haar heen. Mijrelle draaide zich om en glipte haar tent in. Nynaeve liet zich omlaag zakken tot ze op de grond zat. Er bloeide iets op in haar hoofd. Een bewustzijn. Mooi, schitterend.
Hij was het. En hij leefde nog.
Gezegend Licht, dacht ze met gesloten ogen. Dank u.