13

Times Square om vijf uur ’s morgens was nog even volgepakt met mensen als op de nacht van de maanlanding en van de Zogenaamde Oorlog Met Rusland. Het verkeer liep al lang niet meer. De straten waren vol mensen. De Zwerver, die nu de helft van de maan verborg, was in de dwarsstraten nog steeds zichtbaar, evenals in de 42ste Straat, maar laag in de hemel. Zijn geel was zachter en zijn paars werd rood.

Daarentegen waren de reclames nu iets helderder, vooral de nieuwe twintig meter hoge flessengeest die verbijsterend handig met zijn drie sinaasappels zo groot als tractorwielen jongleerde.

Maar de straten waren niet langer stil. Hoewel sommige mensen er gewoon naar het westen stonden te staren, zwaaiden de meesten ritmisch met hun lichamen. Niet weinigen hielden elkaars hand vast en gingen met de voeten stampend rond als grote slangen, terwijl hier en daar jonge paren woest aan het dansen waren. En de meeste neurieden, zongen of schreeuwden een lied dat vele versies kende, maar de nieuwste daarvan werd op dat ogenblik aan de bron ervan gezongen, daar waar Sally Harris nog danste, hoewel ze nu een begeleidend gezelschap had verworven van een half dozijn flinke, agressieve jonge lieden, naast Jake Lesher. En het lied zoals ze het nu zong, met een alt die vibreerde van heesheid, ging aldus:

Vreemde bol!… aan de westelijke hemel…

Vreemd licht!… dat straalt van de hemel…

Een angstaanjagende macht

Maar we zullen leven vannacht.

Leven met een neo-bop beat!

Goud!… als een schatschip…

Scharlaken!… als een zondige lip…

Maar we moeten gaan

Want er is niet langer een maan—

Alleen een

Planeet!…

op de Tweeënveertigste Straat!

Plotseling hield het zingen en dansen overal tegelijk op — omdat de dansvloer begon te beven. Even schudde de omgeving. Een paar tegels, niet veel, en andere stukjes metselwerk vielen omlaag, ploften uit elkaar op de stoepen. Een paar kreten — ook niet veel. Maar toen de kleine aardbeving over was kon men zien dat de twintig meter hoge flessengeest zijn drie sinaasappels was verloren, hoewel hij doorging met jongleren.


* * *

Arab Jones en zijn weedbroeders liepen vlug met zijn drieën naast elkaar over de 125ste Straat, weg van Lennox, in de richting waarin alle andere donkere gezichten tuurden: westwaarts, waar de Zwerver onderging als een groot, opzichtig pokerfiche — opgezwollen paarse X op een oranje veld — dat het bleke goudstuk van de maan bijna bedekte. Weldra zou het hemelse paar schuil gaan achter de General Grant Torens, die met hun hoge massiviteit de dorpse aanblik van Harlem benadrukten, met zijn winkelgebouwen van twee- en driehoog die langs de 125ste Straat stonden geschaard.

De drie weedbroeders waren zo volgeladen met gras dat hun opwinding alleen maar werd aangewakkerd door de aardbeving, die de meeste van de mensen die nog niet naar de Zwerver keken de straat op had gelokt.

Het oosten was roze gekleurd. De zon die in de coulissen zijn tijd had afgewacht, wiste alle sterren uit en bracht de ochtendlijke schemer over Manhattan. Maar niemand keek die kant uit, of vertoonde tekenen dat het misschien tijd was om op weg te gaan of wat te slapen. De pieken van Manhattan in het zuiden vormden een ongeziene, sprookjesachtige kastelenstad.

Arab en Pepe en High hadden het al lang opgegeven door de starende, voornamelijk stille menigte op de stoep te proberen te dringen, en namen hun toevlucht tot de straat, waar zich geen auto’s voortbewogen en minder mensen bij elkaar stonden, en waar het lopen makkelijker was. Het leek Pepe dat er een kracht uit de planeet stroomde, die alle motoren en de meeste mensen verlamde op de manier van een gecombineerde anti-mens-en-motor-straal uit de stripverhalen. Hij sloeg een kruis.

High Bundy fluisterde: ‘Die ouwe maan gaat haar nu werkelijk binnen deze keer. Hij cirkelt rond die ander heen, besluit dat hij haar leuk vindt, en dan wham!’

Arab zei: ‘Misschien verschuilt ie zich omdat hij bang is. Net als wij.’

‘Bang waarvoor?’ vroeg High.

‘Het einde van de wereld,’ zei Pepe Martinez. Zijn stem steeg in toonhoogte als het zachte gejank van een wolf. Alleen de rand van de Zwerver was boven de General Grant gebouwen zichtbaar, die zich steeds hoger naar de hemel uitstrekten naarmate de weedbroeders ze naderden. ‘Kom mee!’ zei Arab plotseling, en greep Pepe en High bij hun bovenarmen en begroef er zijn nagels in. ‘Als de wereld ophoudt, stap ik uit. Weg van al deze uilogige zombies die wachten op de bazuinen en de klap. Als er een planeet kapot gaat nemen we een andere. Kom mee, voor ze wegloopt! — We kunnen haar pakken bij de rivier en aan boord klimmen!’

De drie begonnen te rennen.


* * *

Paul en Margo en hun nieuwe vrienden zaten op het zand, twintig meter van de donkere poort, toen de tweede beving door het strand schokte. Het enige resultaat was dat ze schommelden, waar ze niets aan konden doen, dus bleven ze gewoon zitten en lieten zich schommelen. De soldaat rende met zijn machinepistool uit de toren, stond stil, en liep na een minuut weer achteruit terug. Hij gaf geen antwoord toen Doc vrolijk uitriep: ‘Hé, was dat geen godse klap?’

Vijf minuten later zei Ann: ‘Mammie, ik krijg nu echt honger.’

‘Ik ook,’ zei de jonge Harry McHeath.

Kleine Man, ijverig een zeer opgewonden Ragnarok aan het kalmeren, zei: ‘Dat is nou jammer. Na de eclips zouden we koffie en sandwiches uitdelen. De koffie zit in vier grote thermoskruiken — dat weet ik omdat ik ze heb meegebracht. Het ligt allemaal nog op het strand.’

Wanda ging rechtop zitten op haar draagbaar, ondanks de protesten van de magere vrouw.

‘Wat is die rode gloed daar aan de kust?’ vroeg ze stuurs. Hunter begon haar niet zonder een zweem van sarcasme te vertellen dat het alleen maar het licht van de nieuwe planeet was, toen hij zag dat er werkelijk een andere lichtbron was — een lelijk rood vlammen als van een oven, dat tot dan toe door het andere licht was gemaskeerd.

‘ ’t Kunnen bosbrandjes zijn,’ opperde Wojtowicz somber.

De magere vrouw zei: ‘Och hemel, dat moet natuurlijk net nu gebeuren. Alsof we nog niet genoeg moeilijkheden hadden.’ Hunter kneep zijn lippen op elkaar. Hij weigerde te zeggen: ‘Of het is Los Angeles dat in brand staat.’

Kleine Man vestigde hun aandacht weer op de hemel, waar de paars en gele indringer de maan nu volledig verborg. Hij zei: ‘We moeten een naam verzinnen voor de nieuwe planeet. Gek eigenlijk, het ene ogenblik is het voor mij het belangrijkste object van de schepping, het volgende is het alleen maar een stukje lucht dat ik met mijn hand kan bedekken.’

‘Wat betekent het woord “planeet” eigenlijk, Mr. Brecht?’ vroeg Ann.

‘ “Zwerver”, liefje,’ zei Rama Joan haar.

Stastok dacht: Ispan is de mens bekend onder duizend namen, toch blijft zij Ispan.

Harry McHeath, die kortgeleden de Noorse mythen en de Edda’s had ontdekt, dacht: Maan-Eter zou een goede naam zijn — maar vandaag voor de meeste mensen te dreigend. Margo dacht: Ze zouden hem Don kunnen noemen, en ze beet op haar lip en drukte Miauw tegen zich aan zodat de poes protesteerde, en de tranen zwollen heet onder haar oogleden.

‘Zwerver is er de juiste naam voor,’ zei Kleine Man.

Het gele teken dat voor Stastok het Gebroken Ei was en voor Ann het Oog Van De Naald raakte nu de linkerrand van de Zwerver zoals zij hem zagen.

NA DRIE UREN

De gele plekken op de polen bleven, en een nieuw geel stuk op de equator kroop rechts in beeld. In totaal waren er nu vier gele plekken aan de randen: noord, zuid, oost en west. Kleine Man trok zijn aantekenboekje te voorschijn en begon hem te schetsen.

‘Het paars vormt een grote X,’ zei Wojtowicz.

‘Het gekantelde kruis,’ zei Stastok, deze keer hardop. ‘De getande schijf. De in vieren gespleten cirkel.’

‘Het is een mandala,’ zei Rama Joan.

‘O ja,’ zei Wojtowicz. ‘Professor, u was ons daarover aan het vertellen,’ sprak hij Hunter aan. ‘Symbolen van psychische nog iets.’

‘Psychische eenheid,’ zei de gebaarde man.

‘Psychische eenheid,’ herhaalde Wojtowicz. ‘Dat is mooi,’ zei hij zakelijk. ‘Dat gaan we nodig hebben.’

‘Hiervoor zijn wij dankbaar,’ mompelde Rama Joan.

Twee grote gele ogen loerden over de rug van de grote geul in Vandenberg Twee. Er klonk een grommend gebrul. Toen hobbelde de jeep omlaag naar de poort. Zijn koplampen zwaaiden wild over struikgewas en gebarsten droge aarde. ‘Iedereen opstaan,’ zei Paul. ‘Nu krijgen we wat actie.’


* * *

Don Merriam kon in het ruimtescherm van de Baba Yaga een asymmetrische, dikke zandloper van sterren zien. Sommige van de sterren waren ietwat wazig door het zandstralen waaronder het scherm tijdens de tocht door het hart van de maan had geleden.

De zwarte massa die zich van links de zandloper binnenwerkte was de maan, nu totaal verduisterd door het geweldige, nieuw verschenen hemellichaam.

De Zwerver, die van rechts het besterde scherm binnendrong was niet helemaal zwart — Don had zeven bleekgroen gloeiende lichtplekken in beeld, die elk ongeveer 500 kilometer breed leken. De verst verwijderde waren ellipsen, de meest nabije bijna cirkelvormig. Ze toonden geen details, hoewel ze af en toe de omtrek van een lichtgevende put of tunnel suggereerden. Van wat ze voorstelden had Don evenveel idee als wanneer het bleekgroene plekken op de zwarte buik van een spin waren geweest.

In gezelschap van de maan cirkelde de Baba Yaga rond de Zwerver, maar het schip haalde de maan langzamerhand in omdat het dichter bij de Zwerver was, en dus een snellere baan had.

Hij liet de radar opwarmen. De echo van de maan toonde een oppervlak dat onregelmatiger was dan op rekening van de kraters en bergen alleen kon worden geschreven. Zelfs in de laatste vijf minuten waren de patronen aanzienlijk veranderd: het opbreken van de maan door de werking van de getijden ging door.

Het verrassend sterke echosignaal van de indringer toonde een bolvormig, dof oppervlak zonder enig teken van de groenachtige gloeiplekken — alsof de Zwerver glad was als een ivoren bal.

Indringersplaneet! — onmogelijk, maar zo was het. In een deel van zijn geest probeerde Don zich de flarden van beschouwingen te herinneren die hij had gehoord en gelezen over ultraruimte: de opvatting dat een lichaam in staat kon zijn om van hier naar daar te reizen zonder zich door het bekende continuüm daartussenin te bewegen, misschien door in een continuüm te glippen met een hogere dimensie waarvan ons heelal slechts een oppervlak is. Maar waar in de menigvuldigheid van sterren en melkwegen kon het daar van deze binnendringer zijn? Waar zou dat daar trouwens ergens in ons heelal moeten zijn? Een hoger-dimensionaal continuüm zou een oneindig aantal driedimensionale oppervlakken bezitten, waarvan elk een kosmos was.

Ergens achter in Dons gedachten herhaalde een ongeruste stem telkens weer: ‘De aarde en de zon zitten werkelijk aan de andere kant van die groengespikkelde zwarte schijf aan stuurboord. Ze zijn tien minuten geleden ondergegaan; ze zullen over twintig minuten opkomen. Ik heb niet door de ultraruimte gereisd, alleen door de maan heen. Ik zit niet in intergalactische duisternis naar een Melkweg te staren in de vorm van een korenschoof of een zandloper, terwijl zeven lichtgroene nevels aan stuurboord gloeien…’

Don had zijn ruimtepak nog aan, maar nu zette hij de gebarsten helm af. In de kast hoorde een goede te liggen. ‘Maken en repareren,’ mompelde hij, maar zijn keel kneep dicht bij het geluid van zijn eigen stem. Hij gespte zich los uit de stuurstoel en naderde het scherm zo dicht mogelijk. De cabine was koud en donker, maar hij schakelde de kachel en het licht niet aan — hij dempte zelfs de verlichting van de instrumenten. Het leek hem van vitaal belang om zoveel mogelijk te zien.

Hij haalde de maan inderdaad in, in zijn binnenbaan: de sterrenschoof vooruit verwijdde zich heel traag naar links, naarmate de zwarte massa van de verduisterde maan opzij gleed.

Plotseling dacht hij tegen de met sterren bezaaide gloed van de Melkweg schimmige witte draden te zien die de bovenkant van de Zwerver — noem het zijn Noordpool — verbonden met de zichtbare rand van de maan. De zwarte draden waren zo lastig te zien, dat hij ze, zoals verre sterren, het best kon gadeslaan door er een stuk naast te kijken.

Het was alsof de Zwerver, nu hij de maan gevangen en verminkt had, er een zwart web omheen spon, als voorbereiding om haar leeg te zuigen.

Hij had niet aan spinnen moeten denken.

De stem bleef herhalen: ‘De zon en de aarde liggen werkelijk aan de andere kant van die groengespikkelde zwarte bobbel aan stuurboord. Ik ben Donald Barnard Merriam, Luitenant van de Amerikaanse Ruimtemacht…’


* * *

Barbara Katz zag de mandala als een wiel van een ossenkar met paarse spaken. Zij zat met haar rug naar de andere oceaan die Amerika ongeveer 5000 kilometer ten oosten van de schotelstudenten begrensde. Het enorme wiel scheen een kwartslag te draaien toen de planeet de horizon raakte.

‘Jee, Paps, net alsof de Zwerver ging liggen,’ zei ze, tegelijk gekweld en wanhopig omdat ze het volgende gezicht van de Zwerver niet zou kunnen zien, en ook niet hoe de maan erachter vandaan kwam. Maar het zou allemaal wel op de TV komen. Of niet? Zou er nog steeds TV zijn? vroeg ze zich af, en keek ongelovig om zich heen. Overal verbleekte de hemel door de dageraad die de kust pas drie uur later zou bereiken.

Naast Barbara zei Knolls Kettering III met een slaapdronken stem die ze nog niet eerder had gehoord: ‘Ik ben heel moe… Alsjeblieft…’

Ze greep zijn arm toen hij wankelde en hij liet het grootste deel van zijn gewicht op haar rusten — wat niet veel was. In het witte pak leek zijn lichaam op de gebogen, bruinige huls van een insect, terwijl zijn gezicht zo holwangig en met rimpels doorploegd was als dat van een Indiaanse overgrootmoeder. Barbara voelde zich bijna geschokt, maar toen herinnerde ze zich dat hij haar privé miljonair was, gekregen om te conserveren en te koesteren. Zij verzachtte haar greep op zijn schouder, alsof het een schelp was die zij licht kon verpletteren.

De oudste negervrouw, evenals de jongste gekleed in parelgrijs met witte kraag en manchetten, kwam bedrijvig aanlopen en pakte hem moederlijk beet bij zijn andere schouder. Dit scheen hem zo te irriteren dat hij wakker werd.

‘Hester,’ zei hij, en leunde zwaarder op Barbara, ‘ik heb jou en Benjy en Helen al uren geleden gezegd naar bed te gaan.’ ‘Ha!’ lachte ze zacht. ‘Alsof we u in het donker met die teleskoop zouden laten spelen! Kijk nu uit hoe u uw gewicht verplaatst, Mister K. Dat plastic in uw heup wordt moe van de hele nacht werken, en ‘t breekt makkelijk.’

‘Plastic kan niet moe worden, Hester,’ verbeterde hij zwak. ‘Ha! Het is lang niet zo sterk als u, Mister K!’ zei ze. Ze keek vragend langs hem naar Barbara, die ferm knikte. Samen ondersteunden ze hem over het dikke, onkruidvrije gazon, drie vlekkeloze betonnen treden op, en een grote koele keuken door met oude, zwaar vernikkelde kranen en andere apparatuur die Barbara groot genoeg leken voor een hotel. Halverwege een brede trap liet hij ze stilstaan. Misschien deed de uitgestrekte, koele, donkere zitkamer naast de trap hem weer aan de nacht denken, want hij zei: ‘Miss Katz, elk hemellichaam dat rechtop schijnt te staan als het hoog aan de hemel staat, lijkt te gaan liggen als het opkomt en ondergaat. Dat geldt ook voor sterrenbeelden. Ik heb vaak gedacht —’

‘Kom nu, Mister K, u heeft uw rust nodig.’ Wrevelig schudde hij de arm waaraan Hester hem vasthield en ging koppig verder: ‘Ik heb vaak gedacht dat het antwoord op de vraag van de Sfinx over wat ’s ochtends op vier benen gaat ’s middags op twee en ’s avonds op drie niet de mens was, maar het sterrenbeeld Orion dat de Hondsster voorgaat. Als het opkwam betekende het dat de Nijl ging overstromen.’

Zijn stem begon bij de laatste woorden te trillen, en zijn hoofd zakte omlaag, en hij stond toe dat ze hem verder omhoog hielpen. Barbara, die zijn gewicht op haar arm voelde rusten — meer dan Hester te dragen kreeg, merkte ze verheugd op — dacht: Ik geloof dat ik wel kan raden waarom je aan drie benen ’s avonds denkt, Paps — of vier.

Ze legden hem neer op een groot bed in een donkere slaapkamer die groter was dan de keuken. Hester graaide iets onder het kussen vandaan en mikte het in een la, toen veranderde ze van gedachten en liet het aan Barbara zien.

Het was een slank, zwartharig poppetje, modieus gekleed in zwart kanten ondergoed, zwarte kousen en lange zwarte handschoenen. Het was ongeveer vijfentwintig centimeter lang.

Knolls Kettering III mummelde met dikke tong: ‘Voor middag moet je middernacht lezen.’

Hester keek op van de pop naar Barbara’s lange zwarte soklaarzen en zwarte shorts en zwart haar, en grijnsde.

Barbara kon niet nalaten terug te grijnzen, ook al had ze dat gewild.

Загрузка...