30

Doc belastte zich met de leiding van het opbreken van het kamp op de rotshelling, toen de groenachtige dageraad via chartreuse naar citroengeel overging. Hij gedroeg zich met een bazige geheimzinnigheid die nog irritanter zou zijn geweest als hij niet in zo’n cynisch goed humeur was geweest. Hij weigerde in het bijzonder het vraagstuk van hun volgende bestemming of van de kei in de weg te bespreken, tot ze voor vertrek gereed waren.

Hij verminderde het ontbijtrantsoen dat Ida voorstelde met tweederde, schreef penicilline voor de koortsige en kribbige Ray Hanks voor toen de laatste zich herinnerde dat hij er niet allergisch voor was, en reageerde met een kortaf hoofdschudden op Hixons suggestie dat ze dit een permanent kamp moesten maken en foerageerexpedities moesten uitsturen.

De twee sedans werden doorzocht. Uit het handschoenenkastje van de ene kwam een geladen .32 revolver aan het licht en op de achterbank lag een zwarte hoed. Doc vorderde beide voorwerpen voor zichzelf. De hoed drukte hij op zijn kale schedel met een ongevoelige grijns: ‘Hij past. Wojtowicz, die zijn linkerhand op zijn riem liet rusten om het zijn verbonden schouder makkelijk te maken protesteerde: ‘Draag dat niet, Doc, dat brengt ongeluk,’ terwijl Stastok somber zei: ‘Ik zou mijn hoofd niet besmet willen hebben door de slechte invloed van een sadistische moordenaar.’ ‘En ik wil niet dat het mijne nog erger verbrandt dan het al is,’ lachte Doc terug. ‘Roos van een moordenaar kan ik wel verdragen.’

De eerste sedan sputterde en snorde meteen toen Doc het sleuteltje omdraaide en gas gaf om hem te proberen, maar de accu van de tweede scheen leeg te zijn. Doc wilde Wojtowicz niet toestaan onder de motorkap rond te scharrelen, maar zodra het ding van zijn benzine en olie was ontdaan maakte hij de handrem los, draaide scherp aan het stuur, en droeg de anderen op hem te helpen met hem van de weg en de helling af te duwen.

Hij ging schurend en bonzend over de rand, en vijf seconden later was de botsing te horen, kort daarna gevolgd door drie buizerds.

Doc knipte met zijn vingers en mompelde: ‘Ik was echt niet van plan hun ontbijt te verstoren, als het bestond uit wat ik denk.’

Mrs. Hixon hoorde hem en trok een misselijk gezicht. Vervolgens probeerde Doc de rode Corvette, en reed er hard mee heen en weer, met de banden op de rand van de weg. ‘Fraai ding,’ was zijn oordeel toen hij uitstapte. ‘Deze neem ik.’

Toen het ontbijt bijna was genuttigd verzamelde hij onopvallend Hunter, Rama Joan, Margo en Clarence Dodd en bracht ze achter de truck.

‘Wel, wat gaat het worden?’ wilde hij van hun weten. ‘Gaan we door naar de Vallei of terug naar Mulholland en dan proberen naar Cornell of Malibu Heights te gaan? We moeten dit stel in beweging houden, anders verliezen we de moed.’

‘Als we naar de Vallei gaan, hoe komen we dan langs de kei?’ vroeg Kleine Man.

‘Laat dat even rusten, Doddsy,’ vertelde Doc hem. ‘Eerst de belangrijke zaken.’

Hunter zei: ‘Een paar van ons kunnen de sedan nemen en de Vallei verkennen.’

Doc schudde vastberaden zijn hoofd. ‘Nee, we kunnen ons niet veroorloven dit stel in tweeën te delen. We zijn met te weinig.’

Ik ken een paar artiesten in Malibu,’ begon Rama Joan aarzelend.

‘En ik ken er een paar op Cape Cod,’ kaatste Doc met een grijns en een knipoog terug. ‘Die zwemmen momenteel waarschijnlijk naar Plymouth Rock.’

‘Maar wat ik ging zeggen,’ ging Rama Joan met een grimas verder, ‘is dat ik voor de Vallei stem.’

‘Weet iemand hoe hoog de Vallei is?’ vroeg Kleine Man. ‘Hij kan best overstroomd zijn.’

‘Dat vinden we wel uit,’ antwoordde Doc schouderophalend. ‘We moeten naar de Vallei,’ onderbrak Margo de discussie. ‘Vandenberg Drie ligt aan de voet van de bergweg. Ik geloof dat jullie allemaal wel weten dat ik het inertiepistool aan Morton Opperley wil geven.’

Doc keek de gezichten langs. ‘Dan wordt het dus de Vallei,’ besloot hij. ‘Maar ik geloof,’ merkte hij op tegen Margo, ‘dat momentumpistool er een betere naam voor zou zijn.’ ‘Maar die kei —’ begon Kleine Man.

Doc hield zijn hand op. ‘Kom mee,’ zei hij en begaf zich langs de truck en de bus naar de kei.

Toen ze voorbijkwamen vroeg Bill Hixon met een scherts die voor driekwart uit antagonisme bestond: ‘En, Doctor, heeft uw uitvoerende kommissie besloten welke taken er vandaag voor ons op het programma staan?’

‘We gaan door naar de Vallei,’ zei Doc op scherpe toon, ‘waar we nieuwe voorraden zullen verzorgen en de juiste geleerden van het Maanproject zullen opzoeken. Soms bezwaren?’

Zonder op een zelfs maar lichtelijk vertraagd antwoord te wachten posteerde hij zich op de helling vlak boven de kei en wenkte naar Margo dat zij bij hem moest komen.

‘Ik zag die kei schommelen toen jij die pistoolheld ertegen sloeg. Als je er drie seconden op vuurt van hieraf wed ik dat hij wegrolt. Uit de weg, allemaal!’

Margo haalde het momentumpistool uit haar jasje, draaide zich toen opeens om en gaf het aan Hunter.

‘Doe jij het maar,’ zei ze hem, opgewonden merkend dat ze het grote wapen niet langer nodig had om zich veilig en uitgelaten te voelen — dat ze, in feite, zelf nu het grote wapen was waarop ze kon vertrouwen en waarmee ze kon experimenteren. Ook merkte ze vergenoegd op dat Hunter een zure, hongerige blik in zijn uitgeputte ogen kreeg.

Hij hurkte en greep het pistool stevig met beide handen vast. Men had hem verteld dat er absoluut geen terugslag was, maar zijn lichaam weigerde het te geloven. Al zijn spieren spanden. Uit zijn ooghoek zag hij Doc zwaaien. Hij drukte op de knop.

Wat voor soort veld of kracht het pistool ook opwekte, het effect was cumulatief, alsof het doelwit het eerst als een spons moest opzuigen. Aanvankelijk bewoog de grote ronde kei helemaal niet — lang genoeg voor Hixon om te kunnen zeggen: ‘Kijk, hij doet niets —’

Toen begon de kant die het dichtst bij Hunter was omhoog te gaan, eerst langzaam, toen sneller. McHeath riep: ‘Hij beweegt!’

De kei was nu uit zijn evenwicht. Hunter liet vlug de trekker los. De kei kwam met een geweldige dreun op de helling terecht, rolde toen met veel misbaar om en om, scheen eerst een klein beetje sneller te rollen dan een normale rollende kei behoorde te gaan.

De hele rotshelling schudde. Sommige mensen grepen zich aan anderen vast.

Een laatste dreun en het monster ging over de rand, waaruit hij een brede, ondiepe hap meenam.

Kleine Man zei luid, terwijl hij zijn aantekenboek tevoorschijn trok: ‘Dat is de verbazingwekkendste demonstratie van onmogelijke natuurkunde die ik ooit —’

Een geweldige doffe bons overstemde hem. De rotshelling trilde opnieuw toen de kei in de diepte de bodem raakte. Hunter keek op de schaalverdeling op het pistool en zei: ‘Nog ruim een derde van de lading over.’

Doc bestudeerde de plek waar de kei had gelegen. Er zat een gladde kom van zestig centimeter in het asfaltoïde, het diepst aan de kant van de helling, waar het zwarte materiaal in een pegel naar buiten was geperst die zich breukloos aan de rots aansloot. Abrupt knikte Doc goedkeurend.

‘Ik vind het nog niet zo fraai,’ zei Hunter. ‘Een slip zijwaarts —’

Maar Doc schreed al terug naar de rode Corvette.

Twee van de drie buizerds — vermoedelijk waren het dezelfde — fladderden omhoog uit de diepte, en koersten weg. Maar toen stootten ze op een grote, militaire helikopter met twee schroeven die tijdens de opwinding uit de richting van de Vallei was komen ronken. De vogels zwenkten en keerden terug.

Hixon was er voor om met zijn geweer naar de helikopter te seinen, maar Doc zei: ‘Nee, we zorgen voor onszelf. In ieder geval kunnen ze ons toch wel zien, en als ze niet om die kei gekomen zijn stoppen ze toch niet.’

De helikopter verwijderde zich in de richting van de zee. Doc klom in de Corvette en schreeuwde: ‘Maak de weg vrij!’ en stuurde hem met slechts een kleine ruk zijwaarts over de geul, net toen de twee buizerds snel boven de weg overvlogen, maar twintig meter hoog, en over de top van de rug verdwenen.

Doc liet de Corvette net achter de sedan stoppen. ‘Laat iedereen uit de bus stappen en rij hem erover!’ schreeuwde hij terug. Toen tegen Hunter, Margo, en Rama Joan die hem na waren gelopen: ‘Ik ga voorop in de Corvette. Dan komen in volgorde de sedan, de bus en de truck. Jij komt met mij mee, Joan, maar Ann kan beter in de bus rijden. Jij rijdt de sedan, Ross. Ga hem nu maar keren. Margo, neem het momentumpistool en rij met hem mee. Jij bent onze zware artillerie, als we in moeilijkheden raken, maar wacht op bevelen van mij. Doddsy, we moeten een achterhoedewacht hebben in de truck, maar je hand is nog niet in orde.’

‘McHeath weet hoe hij met een geweer moet omgaan,’ zei Kleine Man, ‘en hij is een evenwichtige jongen.’

Doc knikte. ‘Ga hem maar vertellen dat hij gepromoveerd is. Hixon kan het andere geweer houden.’

De chauffeur, Pop, kwam morren over de geul. ‘De achterwielen van de bus zijn oud,’ legde hij uit. ‘Glad gesleten. Als hij in die kuil zakt gaat hij waarschijnlijk scheef opzij.’

Doc liep al terug. Hij klom in de bus en reed hem over het gat. Het ding schoof nauwelijks meer opzij dan de Corvette. Hixon stuurde de truck. Ray Hanks werd daarna op zijn draagbaar overgedragen, en op zijn koortsig aandringen opnieuw achterin de truck geladen, liever dan in de bus. Ida en de jonge McHeath sloten zich daar bij hem aan. De laatste met zijn geweer keek streng.

Toen de bus volgeladen was zei Doc tegen Clarence Dodd:

‘Jij voert het bevel over de bus — en hou Pop onder de duim.’

Toen hij naar voren liep naar de Corvette zag hij Ann op het midden van de voorbank naast haar moeder zitten. Hij zette zijn handen in zijn zij, toen grinnikte hij en haalde zijn schouders op en klom achter het stuur. ‘Hi, lieveling,’ zei hij, en woelde door haar haren. Ze deinsde van hem weg en schoof naar haar moeder toe, een beetje.

Doc startte de motor, ging toen rechtop staan en keek achterom.

‘Luister allemaal!’ schreeuwde hij naar de sedan, de bus en de truck. ‘Volg met tussenruimten van twintig meter! — ik zal langzaam rijden. Als ik drie keer toeter betekent het langzaam! Vier maal betekent stoppen! Vijf — van een van jullie — betekent dat je in moeilijkheden zit. Begrepen?

‘Okay! Rijden maar!’


* * *

De mensen op aarde reageerden op de rampen van de Zwerver zoals de noodzaak hun dicteerde.

Een schamel New York van vluchtelingen en tenten en noodhospitalen en eindpunten van luchtbruggen werd uit de grond gestampt in de Putnam en Dutchess Counties, en aan de overkant van de rivier in de zuidelijke uitlopers van de Catskills.

In Chicago liepen een paar mensen naar het Michiganmeer om zich lichtelijk te verbazen over het hoogtij van een meter dertig, en om elkaar te vertellen dat ze nooit hadden geweten dat er altijd een van acht centimeter was geweest. Even hieven ze hun ogen op om te kijken naar een vlucht kleine vliegtuigen die naar het oosten vlogen om mee te doen aan de een of andere luchtbrug. Achter hun brulde het verkeer onbekommerd over de snelweg, in ongeveer even grote aantallen als op elke andere dag.

In Siberië drongen vloedgolven een fabriek van atoombommen binnen en droegen bij aan een flinke sisserexplosie die dodelijke fall-out op langs strompelende vluchtelingen deponeerde.

Van zinkende atollen in de Stille Oceaan vertrokken lange kano’s voor gedwongen ontdekkingsreizen, in navolging van hun avontuurlijke voorvaderen.

Wolf Loner zeilde vol vertrouwen in de richting van Boston. Vreedzaam gestemd vroeg hij zich af waarom het maanlicht de vorige nacht tweemaal heel helder door de wolken had geschenen met een zwakke paarse gloed.

De Prince Charles bleef dicht onder de Braziliaanse kust op zijn atoomtocht zuidwaarts. De vier oproerlingen-kapiteins negeerden de waarschuwingen van Kapitein Sithwise om in een wijde boog rond de monding van de Amazone te varen.


* * *

Paul Hagbolt verkende Noord Europa van een hoogte van duizend kilometer. Het werelddeel was helder verlicht door de zon, alleen kroop er over de Atlantische Oceaan een brede witte wolkenbank naar Ierland.

Onmiddellijk onder hem lag de Noordzee, ongeveer even groot als een bladzijde uit een atlas, en matgrijs, behalve waar de zon hinderlijk werd weerkaatst in een hoek van het Kanaal bij Dover.

De Britse Eilanden, de zuidelijke helft van Scandinavië, en Noord-Duitsland en de Lage Landen vormden nog drie bladzijden uit een atlas, geplaatst naar links, rechts, en onder. Schotland en Noorwegen zagen er ongeveer zo uit als ze eruit hoorden te zien, maar het aanhangsel van Zweden in het zuiden was doorregen met het binnendringende grijs van de Oostzee.

Onder een geraamteachtig Denemarken lag een zeisvormige strook water met de snijkant naar het zuiden over Nederland en noordelijk Duitsland. Paul dacht: Nou ja, het is niet de eerste keer dat Holland onder water staat.

En Engeland: ook met grijs kant afgezet, en iets had een flinke hap uit de oostkust genomen. De Thames? De… Humber? Paul vond schuldbewust dat zijn geest direct de juiste antwoorden moest kunnen verschaffen, maar aardrijkskunde was nooit zijn sterke kant geweest. Waarom keek Tigerishka niet in zijn onderbewuste geest en vertelde ze het hem niet? vroeg hij zich humeurig af, en keek naar waar ze zich sereen met een zilveren kam en haar dolktong zat mooi te maken.

Pauls beschuldiging en haar vlammende reactie waren in een pure anticlimax geëindigd. Ze had haar dreigende klauwen laten zakken, hem de rug toegekeerd, en het volgende uur bij het regelpaneel doorgebracht, waar ze soms de zilveren uitsteeksels manipuleerde maar meestal stil zat. Toen was ze aan een nieuwe serie manoeuvres en observaties begonnen.

Halverwege was ze opgehouden om hem los te maken, zonder commentaar, van de laatste boei aan zijn enkel en van de sanitaire verbindingen. Toen had ze hem bars en onpersoonlijk, maar opnieuw in apen-Engels uitgelegd wat de grondregels waren voor het omgaan met je lichaam in nulzwaartekracht en voor het gebruik van de afval- en voedselpanelen. Tenslotte was ze weer aan het werk gegaan, en liet Paul aan zijn lot over. Hij had het gevoel dat hij een indringer was in een heel luxueus kantoor. Hij had haastig een maaltijd van kleine eiwitkoekjes gegeten, en ze doorgeslikt met gewoon water, bijna als even zovele pillen. Ze lagen hem nog zwaar op de maag.

De waarnemingen waren aanvankelijk ontzettend opwindend geweest, maar al snel bijzonder vervelend geworden. Hij probeerde aan Margo te denken, aan de andere kant van de wereld in Zuid Californië, en aan Don, aan de andere kant van de aarde op de verbrijzelde maan — of van de maan ontsnapt in een maanschip — maar zijn verbeelding was uitgeput.

Hij richtte zijn aandacht weer op de waarnemingen, met grote inspanning — weg van de verontrustende, verrukkelijke aanblik van Tigerishka die zich zat te verfraaien, en terug naar de levende atlas die was uitgespreid onder de transparante vloer van de schotel met zijn diverse onzichtbare handgrepen, door twee waarvan hij nu een teen en een vinger had gehaakt.

Laat eens kijken, die hap uit Engeland zou die dinges kunnen zijn die ze de Wash noemen, dat verbonden was met iets wat ze de Fenlands noemden…

Hij zuchtte.

‘Voel je je bekommerd om je planeet, Paul?’ riep Tigerishka hem toe. ‘Lijdende mensen en zo?’

Hij haalde zijn schouders op en schudde zijn hoofd. ‘Het is te veel,’ zei hij. ‘Ik voel het niet meer.’

‘Wil graag dichterbij zien?’ vroeg ze, terwijl ze zich afzette en langzaam naar hem toe zweefde.

‘Wat voor nut zou dat hebben?’ vroeg hij.

‘Dan voel je je bekommerd om iets kleiners, Paul, iets dat je na staat,’ vertelde ze hem. ‘Meisje? Bang om haar?’

Hij trok een gezicht. ‘Ik weet niet. Margo is niet echt mijn meisje.’

‘Dan ben je bekommerd om wat je het meest na staat: jijzelf,’ lichtte Tigerishka hem in. Ze hing stil naast hem. Ze legde een fluwelen poot op zijn blote schouder. ‘Arme Paul,’ snorde ze. ‘Helemaal in de war. Arme, arme Paul.’

Nijdig draaide hij zijn schouder onder haar opwindende aanraking uit, en wapperde lucht naar haar toe om op een kleine afstand te blijven. ‘Ik wil niet dat je me behandelt als een huisdier dat zich niet lekker voelt,’ beval hij haar boos. ‘Behandel me niet als een ziek aapje. Behandel me als een man!’

Ze grijnsde, legde haar snorren langs haar paarse wangen, de zwarte pupillen van haar ogen krompen tot speldenknoppen en ze wees met een paarsgrijze voorpoot naar zijn hart en zei: ‘Paf!’

Na een ogenblik gniffelde hij ongelukkig en gaf toe: ‘Vooruit dan, Tigerishka, ik veronderstel dat ik voor jou een of ander soort lager dier ben, maar waarom kijk je in dat geval niet eens in mijn geest om me te vertellen wat er fout aan me is. Waarom ben ik helemaal in de war?’

De pupillen van haar ogen vergrootten zich tot sterren — zwarte sterren in een violette hemel.

‘Ach Paul,’ zei ze ernstig, ‘sedert je me dwong om je als een intelligent wezen te behandelen — primitief maar intelligent — is het voor mij niet langer een eenvoudige zaak om diep in je geest te wroeten. Het is meer dan alleen een kwestie van toestemming vragen. Maar ik heb een paar ideeën over jou en als je wilt zal ik ze je vertellen.’

Hij knikte. ‘Ga door.’

‘Paul,’ zei ze, ‘jij hebt er de pest aan behandeld te worden als een huisdier, maar dat is hoe je de mensen om je heen behandelt. Je staat apart en slaat hun rare sprongen met verdraagzaam begrip gade en jij verzorgt en bewaakt en bepraat degenen die je lief hebt; Margo, Don, je moeder, verscheidene anderen. Jij noemt dit vriendschap, maar het is babysitten en verslinden. Een fatsoenlijke poes zou het haar eigen kindertjes niet aandoen.

Jij stelt je apart en bekijkt jezelf meer dan gezond is. Jij leeft teveel in het zelf dat jou gadeslaat en in het derde zelf dat de tweede gadeslaat, enzovoort. Kijk!’ Zij schakelde de ramen over in spiegels. Haar voorpoot plaatste ze tussen zijn rechteroog en zijn in rijen opgestelde spiegelbeelden en op de een of andere manier tikte ze de randen van de eerste zes ervan nauwkeurig aan.

‘Zie je?’ zei ze. ‘Elk kijkt naar degene die voor hem staat. Ik weet het — alle intelligente dieren kijken naar zichzelf. Maar jij leeft teveel in de weerkaatsingen, Paul. Is beter om grotendeels vóór de spiegel te leven en maar voor een klein deel in de toekijkers. Daar komt moed vandaan. Leef niet in Toekijker Nummer Zes!’

‘Ook denk je dat de andere mensen hetzelfde zijn als jouw toekijkers. Jij kruipt voor ze in elkaar, jij bekritiseert ze. Maar zij niet. Zij hebben ook toekijkers, die alleen maar naar hun kijken.

Ook moet je meer van jezelf houden, of je kan van niemand houden.’

‘Nog iets over jou,’ besloot ze, terugvallend in de apentaal, ‘je gevechtsreflexen zwak. Overeenkomstig seks. Niet genoeg oefening. Da’s alles.’

‘Ik weet dat je gelijk hebt,’ zei Paul hortend met een klein, benauwd stemmetje, ‘en ik probeer wel te veranderen, maar —’ ‘Genoeg over zelf gedacht! Kijk! Zie een van onze grote schotels een van jullie steden redden!’

Plafond en vloer werden weer transparant. Ze daalden in snel tempo af naar een donker netwerk met bleke schaakbordvakjes, uit het middelpunt waarvan bruine ringen zich naar buiten verspreidden naar een ronde bruine grens die overging in blauwachtig grijs. Hoog boven het middelpunt van de cirkels hing een gouden en paarse schotel die naar zijn oordeel geweldig groot moest zijn.

Het netwerk werd groter — het waren straten. En de vierkantjes waren blokken vol gebouwen.

De bruine ringen waren wanden van zeewater, beladen met afval, die de stad werden uitgedreven.

Van afbeeldingen die hij zich herinnerde herkende hij de grote gebouwen van Elektrosila en het Instituut voor Energetica, het blauwgroen van het Kirov Theater, het Plein van de Decembristen. Het moesten de stromen van de delta van de Neva zijn, en de stad was Leningrad.

‘Zie? Wij redden jouw geliefde steden,’ zei Tigerishka voldaan. ‘Momentumapparaat van grote schotel beweegt alleen water. Heel slimme machine.’

Plotseling dook de schotel zo laag dat hij de kinderhoofdjes zag. een door modder verstopte straatgoot, en de uitgespreide, besmeurde, door het water vergrijsde lichamen van een vrouw en een klein meisje. Toen vloeide een lage bruine golf over ze heen, en een grijze arm en een grijs, baardig gezicht staken levenloos boven het vieze schuim uit.

‘Redden?’ vroeg Paul ongelovig. ‘Ja, na miljoenen te vermoorden — en als de redding niet erger is dan de ramp! Tigerishka, hoe konden jullie ertoe komen onze wereld te verwoesten alleen om je brandstof een beetje sneller te krijgen? Wat heeft jullie zo bang gemaakt dat jullie dit deden?’

Zij siste: ‘Blijf van dat onderwerp af, Paul!’


* * *

Richard Hillary strompelde vlug door — hij was een dimensieloze punt op de bladzijde van de atlas waarnaar Paul had gekeken, maar niettemin een levende, ademende, bevreesde man. Hij zweette overvloedig; de zon brandde in zijn gezicht. Hij hijgde en bij elke tweede stap huiverde hij van pijn.

Het voetgangersequivalent van een snelle auto op een grote snelweg, had Paul de meute ver achter zich gelaten maar de meute voor hem uit nog niet ingehaald, als die er was. De laatste wegwijzer die hij had gezien wees heel toepasselijk naar ‘Lower Slaughter’.

Voor zich uitturend kon hij zien dat na een paar honderd meter de weg op zijn gemak tegen een hoge, met bos bedekte heuvel begon op te kronkelen.

Maar achter hem konden zijn door de zon verblinde ogen alleen een dwaze verzameling van vlakken en slierten water zien.

De dikste sliert was de weg die hij nu beging, en nu begon deze opeens vol te lopen. Nauwelijks twee centimeter, toch joeg het hem angst aan.

Rechts van hem lag een grimmig omheind veld met jonge gerst, een beetje hoger dan de weg, en het glooide rechtstreeks naar de heuveltop. Hij klom over het hek, onverschillig voor het prikkeldraad, en vervolgde zijn pad door het ruisende groen. Met een plotseling slaan van vleugels steeg er vlak voor hem een kraai op, die geluiden van hese afkeuring uitbracht. Hoewel Richard nu kramp in zijn benen had versnelde hij zijn pas.

Hij hoorde het gerommel van laaghangende, verre donder. Alleen was dit het soort donder dat niet brommend wegsterft, maar luider en luider wordt. Richard geloofde niet dat hij het zou halen, maar hij begon te rennen, rende op topsnelheid de heuvel op. Achter hem aan kwam een vloed van konijnen. Op een bepaald punt kon hij een dozijn witte springende gedaanten zien.

Uit zijn ooghoeken begon hij schuimend bruine, wervelende, achtervolgende wanden te zien. Het gedonder werd dat van een stuk of tien sneltreinen. Op een gegeven ogenblik rolde er geel schuim rond zijn voeten, en het volgende moment zag het er naar uit dat een rollende, stofopwaaiende golf hem de pas zou afsnijden.

Niettemin bereikte hij de top van de heuvel, en zover kwamen de wateren niet, en het donderen begon langzaam weg te ebben.

Toen hij daar hijgend stond te wankelen, en zijn romp voelde alsof ertegen was geschopt, stapte er tussen de bomen vandaan een kleine, kaarsrechte, oudere man met een jachtgeweer.

‘Blijf staan, meneer!’ riep deze verschijning, en richtte zijn wapen op Richard. ‘Of ik schiet.’

De verschijning was gekleed in bruine slobkousen, een grijze kniebroek, en een lila trui. Zijn smalle, gerimpelde gezicht met de waterige ogen bezat een uitdrukking van grimmige afkeuring.

Richard bleef staan, al was het alleen maar omdat hij volkomen buiten adem was. Het gedonder stierf geheel weg toen het drabbige water een eind tegen de heuvel stond en ophield met stijgen.

‘Spreek!’ riep de verschijning. ‘Waarom denkt u dat u het recht heeft mijn gerst te vertrappen? En hoe heeft u al dat water binnengelaten?’

Toen hij eindelijk iets van zijn adem terugkreeg plooide Richard zijn lippen in een ernstige glimlach en zei: ‘Het was geen opzet van mijn kant, gelooft u mij.’


* * *

De late ochtendzon deed de massieve gouden draden in haar bikini opgloeien toen Sally Harris over de balustrade tuurde en een doorlopend verslag over haar schouder verzorgde. Jake Lesher zat bij een kop koffie die bijna onzichtbaar met Ierse whisky vlamde op een lange, groene sigaar te puffen. Af en toe fronste hij. Een aantekenboek naast de kop koffie vertoonde twee blanco pagina’s.

Sally riep: ‘Het water is tien verdiepingen hoger dan de vorige keer. De daken zijn afgeladen van de mensen en bij elk raam dat ik kan zien staan er twee of drie. Sommige staan op de vensterbanken. We hebben geluk dat onze lift vast zit en dat er brand was in onze flat. Iemand schudt met zijn vuist — waarom ik, wat heb ik jou aangedaan? Iemand anders heeft net een hoge duik genomen — oeff, een buikenklapper! De stroom is sterk — een sloep van de politie wordt teruggedreven. Jij daar, hou op met je wandelstok naar me te wijzen! Er zijn moeders en kinderen en —’

Er klonk een zoemend geluid en een klap en de verchroomde buis trilde over zijn volle lengte. Sally trok haar handen eraf alsof ze gebeten was en draaide zich om.

‘Er heeft iemand op me geschoten!’ kondigde ze verontwaardigd aan.

‘Ga achteruit, baby,’ instrueerde Jake haar. ‘De mensen zijn altijd jaloers op de man aan de top. Of het meisje.’

Загрузка...