39

De Zwerver zette zijn yin-yang-masker voor de negende maal op. Twee hele dagen had hij de aarde gemarteld met vuur en vloed en bevingen en nu met stormen. Bagong Bung liet zijn spade vallen, greep zijn modderige zak, en dook naar het oranje reddingsvlot toen het langs schoot op een schuimgekuifde trede van water. Cobber-Hume greep naar hem. De vier revolutionaire kapiteins van de Prince Charles, dodelijk beangst door de orkaan die toesloeg door de inktzwarte nacht, als tienduizend onzichtbare zoemende vliegtuigen, en door de hoge regimenten van golven die onder de wind marcheerden als zwarte grenadiers, stuurden de grote atoomstomer voor de veiligheid terug in de monding van de Amazone. Ondanks zijn zee-anker begonnen de golven weer over de Albatros te slaan, maar Barbara Katz wilde niet benedendeks gaan. Een kille wind begon in vlagen over de patio van Mr. Hasseltines dakhuis te waaien, en Sally Harris en Jake Lesher trokken zich weer terug in de doorweekte woonkamer. Bij het licht aan de mast van de Volharding zag Wolf Loner twee lijken langs drijven, tussen de steeds toenemende hoeveelheid wrakhout.

De Corvette en de truck van de schotelstudenten zochten zich met priemende koplampen behoedzaam een weg over de bergen, waar met tussenpozen richtingsborden naar Vandenberg Twee wezen. Reeds tweemaal hadden de op elkaar gepakte passagiers moeten uitstappen om rotsen grindverschuivingen op te ruimen, scheppend en duwend, die niet groot genoeg waren om het gebruik van de laatste lading in het momentumpistool te wettigen. Elk moment kon een nieuwe verschuiving in de waakzame koplampen van de Corvette opdoemen. Ritmisch kletterden de kettingen die om de achterwielen van de truck waren gewikkeld.

De oostelijke bries die hun van over de bergen tegen de rug blies was lauw — een geluk voor deze mensen die allemaal hondsmoe waren en onbeschermd, behalve de Hixons en Pop in de cabine van de truck.

Buiten dat van de motoren en de banden was het enige geluid een zwak, ritmisch sissend brullen in de verte voor hun uit.

De Zwerver was twee uur na zonsondergang opgekomen en hing nu boven dezelfde oostelijke bergen in de wolkenloze leigrijze lucht. Zijn warme wijnkleurige en gouden licht schiep de illusie dat hij de oorzaak was van de vriendelijke bries. Hij was niet langer helemaal bolvormig, maar puilde enigszins uit, zoals de maan twee dagen na volle maan. Een smalle zwarte boog sneed de rand van de paarse helft van zijn yin-yang-gezicht af, alsof hij de bewegingen van de maan die hij had vernietigd imiteerde, terwijl hij oostwaarts rond de aarde bewoog, of eigenlijk rond een punt tussen de twee planeten. De ring van maanfragmenten glitterde en glansde, waar hij de evenaar van de vreemde planeet omgordde als een dunne, met diamanten bezette sjaal.

De weg klom nu langzaam naar een brede zadelrug, waarvan de zijden in gladde aarden hellingen oprezen naar platte, lage rotskammen. De Corvette bereikte de top van het zadel, ging naar de rechterkant, en stopte met vier snelle stoten op de toeter. Hij doofde zijn lichten. De truck deed hetzelfde aan de linkerkant.

De meeste leden van de groep hadden te ene of andere tijd in hun leven wel meegemaakt dat ze vanuit een vliegtuig of vanaf een bergwand konden neerkijken op een mist of een laag wolkenveld, en er heuveltoppen doorheen zagen steken, en dat ze met verbazing opmerkten hoe plat en hoe ver het zich uitstrekte — een ware oceaan van wolken. Nu hadden dezelfde personen een of twee seconden lang de illusie dat ze dit nogmaals zagen, bij Zwerverlicht.

Deze illusoire, nachtelijke wolkenoceaan begon nauwelijks twintig meter voor en niet meer dan twaalf meter onder hun, en reikte tot de westelijke horizon, volgde aan beide zijden trouw de contouren van de heuvels. Er was alleen één eiland, laag en vlak, maar zo groot dat het uit het gezicht verdween langs de donkere heuvelwanden in het noorden. Op dit eiland brandden enkele karige rode en witte lichten en het Zwerverlicht onthulde twee groepen lage gebouwen met bleke wanden en bleke daken. En al tijdens de eerste momenten van het kijken klonk er een zwak gegons en helden er uit het zuiden een klein paar rode en groene lichten omlaag, toen een vliegtuigje op het eiland landde. Het eiland was van het vasteland gescheiden door een straat van een halve kilometer breed.

Toen vervaagde de illusie en een voor een beseften de schotelaars dat het geen wolkenoceaan was die daar tot de einder reikte, maar een zoutwater oceaan, geen mistwaterzee maar een echte waterzee, waarvan de golven ritmisch tegen de heuvelwand en de dalende weg, vijftig meter verder sloegen; dat het eiland Vandenberg Twee was; en dat de straat tussen het eiland en het vasteland onder meer de kustweg bedekte waar deze landinwaarts afboog naar de basis van de ruimtemacht, het thuis van het Maanproject — van Morton Opperley en Majoor Buford Humphreys, van Paul Hagbolt en Donald Merriam, hoewel deze laatste twee zich nu elders bevonden.

Aan het stuurwiel van de Corvette voelde Hunter op zijn linkerschouder vingers die daar eerst licht lagen, maar toen stevig grepen. Hij legde zijn rechterhand boven op de hand en draaide zijn hoofd om en keek naar Margo’s gezicht — het platgekamde gele haar, de lange lippen, de hongerige wangen, de donkere ogen — en ze keek, uitdrukkingloos, terug, naar hem.

Zonder zijn hand van de hare te nemen riep hij naar de truck: ‘We slaan hier bij de zee ons kamp op. Als de vloed gaat liggen rijden we Vandenberg binnen.’


* * *

Don Merriam staarde omhoog door de liftschacht naar de hemelcirkel waar een rood met zwarte storm wervelde, alsof de kleuren waren uitgekozen bij de vacht van zijn begeleider die zwijgend naast hem stond.

De cirkel werd langzaam groter, toen sneller, toen hield de lift stil, en zijn bodem was opnieuw een naadloos deel van het geëtste zilveren plaveisel. Er scheen niets te zijn veranderd. De pilaar met zijn snel bewegende lading maansteen rees nog steeds op als een grijze rotspiek, vier maal zo groot als de Mount Everest. Verderop op het plaveisel hurkten de grote plastic structuren als een leger van abstracte sculpturen tot diep in de verte. De gapende kuil met zijn in de lucht zwevende balustrade van zilveren staven was evenmin veranderd.

Toen zag Don dat er slechts één schotel — beschilderd met het paars-gele yin-yang-teken — naast de Baba Yaga hing. Het gedeukte maanschip glom alsof het opnieuw gepolijst was, en in plaats van de ladder hing er onder het luik een gedrongen mansbrede metalen pijp die er telescopisch uitzag.

Achter de Baba Yaga stond het Russische maanschip eveneens fris te glimmen, en er stak een soortgelijke uittrekbare metalen pijp uit zijn luik, dat zich bij de neus bevond.

De katachtige raakte Dons schouder licht aan en zei in zijn neuzelend uitgesproken Engels: ‘We brengen je naar een vriend op aarde. Je schip is van brandstof voorzien en nagekeken, en het gaat met ons mee, maar eerst rij je met mij mee. Je zult overstappen in de ruimte. Wees niet bang.’


* * *

Paul Hagbolt werd met een schok wakker. Tigerishka snauwde tegen hem: ‘Word wakker! Kleed je aan! We hebben bezoek!’

Die schok deed hem een meter van het raam belanden waartegen hij had liggen rusten, zodat alles dat hij op dat ogenblik kon doen bestond uit het machteloos rondtasten in zijn gewichtsloze toestand terwijl hij de slaap uit zijn ogen en gedachten trachtte te verwijderen.

De binnenzon was weer ingeschakeld, en de ramen weer massief roze gekleurd, zodat ze samen met de bloemen de indruk maakten van een gecombineerde broeikas en boudoir.

Tigerishka stond een aantal slappe voorwerpen uit een deur in het afvalpaneel te rukken. Vervolgens smeet ze hem die toe.

‘Kleed je aan, aap!’

Een ervan bleef aan haar klauwen vastzitten waarop ze het razend losscheurde en achter de andere aan smeet.

Paul, of beter gezegd zijn lichaam, onderschepte de voorwerpen zonder moeite, aangezien ze goed waren gemikt.

Het waren zijn kleren, fris gestoomd en geurend naar katoen en andere materialen, hoewel er geen vouw in de broek zat. Hij stond er mee te hannesen, en zei met een stem die nog kraakte van de slaap: ‘Maar, Tigerishka —’

‘Ik zal je helpen, jij stomme aap!’

Ze zeilde vlug op hem af, greep zijn hemd, en begon zijn voet in de mouw te rammen.

‘Wat is er gebeurd, Tigerishka?’ wilde hij weten. Hij hielp niet mee. ‘Na gisternacht —’

‘Praat me nooit meer over gisternacht, aap!’ snauwde ze. Het hemd scheurde, en ze probeerde zijn voet in het volgende kledingstuk te rammen dat ze beet kreeg, wat toevallig zijn jas was.

‘Maar je gedraagt je alsof je boos en beschaamd bent over wat er is gebeurd,’ protesteerde hij, nog steeds zonder aandacht te besteden aan haar pogingen hem aan te kleden.

Ze hield op met wat ze deed en greep hem bij zijn schouders waar ze daar samen zweefden en doorboorde met haar paarse ogen de zijne.

‘Beschaamd!’ herhaalde ze met trillende stem. Toen, heel koud: ‘Paul, heb je ooit een lager dier gemasturbeerd?’

Hij staarde haar alleen maar stom aan, voelde dat zijn spieren zich spanden, vooral die van zijn nek.

‘Doe maar niet zo geschrokken!’ commandeerde ze geïrriteerd. ‘Op jouw planeet gebeurt dat telkens weer. Op de een of andere manier doen jullie het om van stieren en hengsten zaad te krijgen voor kunstmatige inseminatie… enzovoort!’

Kalm zei hij: ‘Bedoel je dat wat er gister gebeurde geen echte omhelzing was?’

Als antwoord siste ze, als een kat, en zei toen hardvochtig: ‘Een echte omhelzing zou jouw nietige antroïde genitalia aan flarden hebben gereten! Ik was dwaas, ik verveelde me, ik had medelijden met je. Dat was alles.’

Een ogenblik lang zag Paul duidelijk hoe een superbeest op zijn niveau neurozen zou hebben, net als een pratende antropoïde, hoe het zou lijden aan aanvallen van onwerkelijkheid, verkeerde dingen deed, de tijd en zijn gevoelens verkwistte. Een ogenblik lang begreep hij hoe eenzaam en verward hij zelf moest zijn om zich te laten geloven dat hij een kat beminde alsof het een meisje was, om een passie voor Miauw te fantaseren…

Maar toen stompte Tigerishka hem met haar voorpoten en snauwde: ‘Niet staan te dromen, aap. Kleed je aan.

De tere brug van begrip die zijn intuïtie aan het bouwen was stortte in, hoewel dit uiterlijk niet direct merkbaar was, want hij vervolgde even kalm als tevoren: ‘Bedoel je dat dat alles was, alles wat gisternacht voor je betekende? Alleen maar “aardig” zijn tegen een huisdier?’

Vastberaden antwoordde ze: ‘Gisternacht bestonden mijn gevoelens voor een volle negentig procent uit verveling en medelijden met jou.’

‘En de overige tien procent?’ hield hij aan.

Ze sloeg haar grote ogen neer. ‘Ik weet het niet, Paul, ik weet het gewoon niet,’ zei ze strak, terwijl ze zijn jas weer pakte. Toen: ‘O, kleed je zelf aan,’ siste ze geprikkeld, en duwde zich naar het regelpaneel. ‘Maar doe het een beetje snel. Onze bezoeker staat bijna voor de deur.’

Paul negeerde dat. Zijn koude ellende werd overspoeld door een gloeiend hete boosaardigheid. Langzaam trok hij zijn jasmouw van zijn voet af. Op gelijkmatige toon zei hij: ‘Volgens mij begon de vorige nacht ermee dat ik jou als huisdier behandelde, door je onder je kin te krabben en je vacht te strelen, en jij vond het heerlijk, je reageerde precies als een —’ De roze vloer schoot omhoog en botste tegen hem op zodat zijn botten kraakten. Ze riep: ‘Ik heb de aardse zwaartekracht ingeschakeld zodat je je kan aankleden! O, als jij eens een idee had wat het betekent om opgesloten te zitten met een afstotelijk kaal lichaam en een volkomen inferieure geest en je keel te moeten verslijten met het onzinnige gedoe van geluiden maken…’

Nu eindelijk begon hij zich aan zijn kleren te wijden. Zonder haast zocht hij zijn onderbroek en broek uit en legde ze voor zich neer alvorens ze aan te trekken. Maar tegelijkertijd zocht zijn boosaardige inborst naar iets — het gaf niet wat — waarmee hij haar op zijn beurt kon tarten. Tamelijk snel vond hij het.

‘Tigerishka,’ zei hij langzaam, terwijl hij vreemd zwaar maar heel comfortabel op de roze fluwelen vloer ging zitten en zijn slipje aantrok en naar zijn broek reikte, ‘je pocht ermee dat je geen enkele streek van de geest ontgaat. Vast en zeker werkt jouw geest veel sneller dan de mijne. Vermoedelijk heb je een eidetisch geheugen voor alles dat om je heen gebeurt — inclusief wat je in mijn gedachten bespioneert. Maar gisternacht toen ik de vier belangrijke sterrenfoto’s ter sprake bracht die ik heb gezien — foto’s van een planeet die op de verkeerde plaats uit de ultraruimte tevoorschijn komt, zoals ik nu begrijp — verzekerde je mij dat er alleen twee draaiingsvelden bij betrokken konden zijn, het eerste bij Pluto, het tweede bij Venus.

‘Nou, wat je ook denkt, er waren inderdaad twee andere draaiingsvelden gefotografeerd, twee andere verkeerde eindpunten.’ Op dit punt voelde hij dat zij zijn geest binnendrong. Niettemin ging hij verder: ‘Dat waren de tweede en de vierde in de serie, bij Jupiter en bij de maan.’

Haar antwoord verbaasde hem nogal. Kortaf zei ze: ‘Je hebt gelijk. Ik zal het onmiddellijk met de Zwerver opnemen. Het zou kunnen zijn… waar we bang voor zijn.’ Ze keerde zich met een ruk om naar het regelpaneel. Ze stond nu op haar achterbenen in dezelfde zwaartekracht die op Paul werkte. Jij heet onze bezoeker welkom!’

In het midden van de roze vloer ging een luik als een mangat open, en met het gezicht van Paul afgewend drukte een man in het uniform van de Amerikaanse ruimtemacht zich erdoor omhoog. Zijn ellebogen kwamen zwaar neer op de rand van het gat toen de kunstmatige zwaartekracht vat op hem kreeg, maar kennelijk schrok hij er niet speciaal van, want vlug drukte hij de rest van zijn lichaam de schotel in. Paul, die net zijn hemd aan had, stond eveneens snel op en ving een glimp op van de binnenzijde van een brede, gegolfd uitziende metalen pijp toen het luik sloot.

De nieuwkomer, na Tigerishka te hebben aangestaard, draaide zich om.

‘Don!’

‘Paul!’

‘Ik dacht dat je tegelijk met de maan aan je eind was gekomen. Hoe —’

‘En ik dacht dat jij — ik weet niet wat. Maar hoe —’

Beiden zwegen onhandig, wachtten tot de ander begon. Toen realiseerde Paul zich dat Don hem nieuwsgierig van boven tot onder bekeek. Haastig ritste hij zijn broek dicht en knoopte hij zijn shirt vast.

Don keek naar Tigerishka, keek haar vrij lang aan. Toen keek hij naar de bloemen en het andere meubilair. Toen kwam zijn blik weer bij Paul uit en zijn wenkbrauwen gingen omhoog en hij spreidde hulpeloos zijn handen uit en grijnsde als iemand die denkt: ‘Het kan me niet schelen of het zonnestelsel uit elkaar valt en wij in een onmogelijk zwaartekrachtveld zitten in een onmogelijke vliegende schotel midden in de ruimte — Dit is even grappig als een slaapkamerklucht!’

Paul merkte dat hij bloosde. Hij werd woest op zichzelf. Tigerishka keek achterom van bij het regelpaneel, net lang genoeg om te zeggen: ‘Gegroet, Donald Barnard Merriam! Sorry voor die aap, hij schaamt zich voor zijn naaktheid. Maar ik veronderstel dat u zich ook schaamt. Echt, jullie zouden het eens met bont moeten proberen!’

Загрузка...