De Zwerver vertoonde voor de vijfde maal zijn yin-yang gezicht aan de aarde. Hij had nu een volle dag in de nachthemel van de aarde gehangen. Voor de meteorologen in het internationale observatiestation aan de Zuidpool, diep in de ononderbroken nacht van de winter van het zuidelijk halfrond, had de Zwerver een volledige baan rond de zonloze hemel gemaakt, steeds op dezelfde hoogte boven de ijzige horizon, en nu hing hij opnieuw waar hij voor het eerst was verschenen boven de Queen Maud Bergrug en Mary Byrd Land. Grote groene aurora’s werden aan de sneeuw ontlokt en gloeiden eromheen.
De vreemde planeet gaf een geweldige nieuwe stoot aan diverse bovennatuurlijke geloven en vele soorten manie.
In India, dat tot dan toe was ontsnapt aan de strengere aardbevingen en maar zeer weinig schade had geleden van de getijden, werd hij aanbeden door grote groepen gelovigen tijdens nachtenlange riten. Sommigen identificeerden hem als de onzichtbare planeet Ketu, die eindelijk door de slang was uitgespuwd. Brahmanen beschouwden hem kalm en opperden dat hij misschien het aanbreken van een nieuwe kalpa voorspelde.
In Zuid Afrika werd hij het strijdsymbool voor een bloedige en geslaagde opstand tegen de Boeren.
In protestantse landen werd het boek Openbaringen opgeslagen in duizenden Bijbels die nooit eerder waren gelezen of zelfs geopend.
In Rome bestreed de nieuwe paus, een door de Jezuïeten opgeleide sterrenkundige, bijgelovige interpretaties van de gebeurtenissen, terwijl de paparazzi films en lenzen voor hun kamera’s kochten die het hen mogelijk maakten filmsterren en andere beroemdheden te fotograferen, gebarend tegen de Zwerver, of met de Zwerver als achtergrond — terwijl Ostia tegen overstromingen vocht, en de nieuwe getijden van de Middellandse Zee de Tiber opdrongen.
In Egypte werd een katachtig wezen dat met een schotel landde aangezien voor de welwillende godin Bast door een vrijwillige Britse banneling, theosofist van beroep, en de cultus van de kattenverering kreeg zijn tweede kans en benutte die ten volle. Volgens de theosofist was de Zwerver zelf Basts vernielzieke tweelingbroer: Sekhet, het Oog van Ra.
Deze ontwikkeling kreeg een vreemde echo in Parijs, waar twee katachtigen die in Tigerishka’s fout vervielen uit de dierentuinen alle tijgers, leeuwen, luipaarden en andere grote katachtigen loslieten. Sommige van de dieren verschenen in de cafés aan de linkeroever van de Seine. Een soortgelijke verlossing deed zich voor in de Tiergarten in Berlijn, waar de dieren werden bedreigd door een overstroming.
Vreemd, heel vreemd, om te bedenken dat Don Merriam nu knus lag te slapen in zijn kamertje aan boord van de Zwerver, evenals Paul in een gezonde slaap verkeerde aan boord van de schotel van Tigerishka.
Hoewel de Zwerver enerzijds talrijke panieken en maniakale uitbarstingen veroorzaakte, dienden zijn plotselinge verschijning en bijbehorende rampen anderzijds als een soort van schoktherapie. In de gevaarlijke afdelingen van krankzinnigengestichten deden zich letterlijke uitbarstingen van genezing van de geest voor. Het verwezenlijkt zien van het onmogelijke, waarvan zelfs de doktoren en verpleegsters zich doodschrokken, bevredigde een of andere fundamentele behoefte van psychotici. En privéneurozen en psychosen werden voor hun eigenaren opeens nietig en onbetekenend in het aangezicht van een kosmische stoornis.
Aan anderen schonk de Zwerver op het laatste ogenblik het vermogen de waarheid onder ogen te zien, zij het dat ze er niet tegen konden vechten. Toen Fritz Scher, nu tot aan zijn middel in zeewater, uit het raam keek naar de dageraad, trokken de wolken in het westen een beetje op, zoals een gordijn, en onder de wolken scheen de Zwerver hem recht in het gezicht. Eindelijk werden de zaken hem duidelijk toen een nieuwe golf hem omgooide en van het raam wegvoerde. Terwijl hij zich nutteloos aan de glanzende zijkanten van zijn getijdenvoorspellende machine trachtte vast te klampen terwijl het getij hem er langs sleurde, benutte hij zijn laatste ademtochten om keer na keer uit te roepen: ‘Vermenigvuldig alles met tachtig!’
Barbara Katz voelde het bed onder haar op zijn poten verschuiven, toen de donkere hotelkamer op de derde verdieping meeschommelde met het gebouw er omheen. Zij beheerste de opwelling om op te springen en ze drukte zich dichter tegen de oude KKK aan, reikte toen over hem heen naar Helen aan zijn andere zij. Een uur tevoren had de oude man liggen rillen van de kou. Deze middag was het de hitte geweest die hem last bezorgde, maar nu de ijzige wateren van de Atlantische Oceaan Florida overspoelden was het de koude.
Benjy, die aan het raam stond, waar zijn gezicht spookachtig werd verlicht door de Zwerver, berichtte: ‘Het water is nu boven de ramen van de eerste verdieping en stijgt snel. Hier komt een zomerhuisje aan. Hoor je die dreun? Klinkt knapperig.’
‘Ga in je bed, Benjy, en ga wat slapen,’ riep Hester uit haar hoek. ‘Als deze tent eraan gaat, dan gaat ie. Als het water klopt aan de deur, kan je niet zeggen: “Buiten blijven!” ’
‘Ik ben niet zo kalm als jij, Hes,’ vertelde hij haar. ‘Ik had bij de auto moeten blijven, om zeker te weten dat ze hem boven op die heuvel lieten staan. Het water zal er nu wel dichtbij zijn.’
‘Ze kunnen er maar beter met hun tengels afblijven!’ riep Barbara zacht maar meevoelend over haar schouder. ‘Die parkeerplaats is inbegrepen bij de vijfduizend dollar die we voor deze kamer betalen.’
Van de andere kant van KKK riep Helen met bijna onmerkbaar gegiechel in haar stem: ‘Ik vraag me af of die duitendieven eraan denken de geldkist mee naar boven te nemen. Anders zijn ze de boel kwijt!’
‘Stil,’ riep Hester. ‘Benjy, ga je in bed.’
‘Wat is daar voor leuks aan?’ vroeg hij peinzend. ‘Helen moet met de baas slapen, om hem warm te houden. En die make-up en dat poeder dat Miss Katz op mijn gezicht heeft gesmeerd kriebelen.’
‘Hou nou op met klagen, nikker,’ beval Hester hem. Helen en ik kunnen voor verpleegsters doorgaan, maar jij moet wat lichter eruitzien. Je wordt er geen blanke door, maar het rechtvaardigt je aanwezigheid. ‘t Laat zien dat je je best doet om te plezieren. Met dat en een biljet van duizend dollar kom je overal.’
Benjy zei, nu met het bleke licht in zijn ogen toen hij ze ophief: ‘Dat monster zit weer op de Zwerver. Hij draait snel.’ De kamer schudde en schokte. Het houtwerk kraakte. Benjy kondigde aan: ‘Water is weer een decimeter gestegen. Het lijkt me dat de hoeken veranderen.’
Helen richtte zich op. ‘Denken jullie niet dat we — ‘ begon ze met strakke, hijgende stem.
‘Stil!’ commandeerde Hester zwaar. ‘Iedereen moet nu stil zijn, en gaan liggen. We genieten hier van vijfduizend dollar. Benjy, jij vertelt me wanneer het water tot aan je nek staat, en niet eerder! Welterusten.’
In het donker dacht Barbara aan het circuit van Sebring dat twee kilometer verder lag, en aan al die fijn afgestelde motoren in hun pits onder de zilte zee, waar alle olie nu zou zijn weggespoeld. Of waren ze slim geweest en naar het noorden geracet in een rood-blauw-groen-geel-zilveren meute? Ze stelde zich voor dat er speedboten over het circuit van Sebring raceten. Ze stelde zich de verdronken raketten voor, tweehonderd kilometer verder op Kaap Kennedy.
Ouwe KKK kreunde zwak en mummelde iets. Barbara streelde zijn papieren, gerimpelde wang, maar hij bleef mummelen. Zijn vingers, dicht tegen zijn borst, alsof hij bad, bewogen een beetje. Ze zocht in het bed en vond de pop met haar zwart kanten ondergoed en legde haar in zijn handen. Hij werd kalmer. Zij glimlachte.
De kamer schokte.
Sally Harris had een met parels bestrooide avondjapon aangetrokken uit de heel interessante garderobe in de slaapkamer naast die van Mr. Hasseltine. Jake Lesher had zijn gestalte in een donkerblauw pak gewikkeld dat overal een beetje te lang voor hem was, zodat hij een mannelijk Russisch fotomodel leek. Ze zaten aan de piano, die bedekt was met wijnglazen en twee flessen champagne.
De kamer werd verlicht door drieëntwintig kaarsen — meer had Sally er niet kunnen vinden — en twee zaklantaarns. Donkere gordijnen verborgen de ramen en zelfs de lift die was blijven steken, en vooral de openslaande deuren naar de patio.
Er sijpelde stilte naar binnen door de zware gordijnen, hij drukte op hun kelen en harten, en bevroor de kaarsvlammen. Maar toen daalden Jakes vingers neer op het toetsenbord en ze verdreven de stilte met de rimpelende uitbarsting van de introductie. Sally stond op, wankelde een beetje, en zong luid en helder:
O, ik ben het meisje van Noachs Ark
En jij mijn oude koning van de vloed.
Onze liefde is groter dan de grote oceaan,
Groter dan Ararat of de zilveren maan —
Jij vond me een dakhuis in de zee!
Onze liefde is groot en van ons twee.
Terwijl Jake met zijn linkerhand de geïmproviseerde begeleiding speelde reikte hij naar Sally en gaf haar een vel papier.
‘Probeer het tweede couplet,’ zei hij.
Ze bekeek het met grote ogen. Jee, wat een idiote woorden. En hoe moet ik inktvlekken zingen?’
‘Ik vond wat jij idiote woorden noemt in een dure lijst met “opvallende hemelse voorwerpen” in een van de grote boeken van jouw intellectuele vriendje. We moeten met dat sterrenkundige motief werken om aan te sluiten bij die nieuwe planeet.’
Pokkenplaneet. Als Hugo er niet was geweest lag je nu te verzuipen. Ik vraag me af waar Hugo nu is? Okay Jake, spelen maar.’ En zij zong, met haar papier bij haar neus:
O, ik ben het meisje van Noachs Ark
En jij mijn oude Stormkoning.
Onze liefde is groter dan de grote zon,
Groter dan Messier-31… of Orion —
Jij vond me een wolkenkrabber in de zee!
Onze liefde is groot en van ons twee.
Jake straalde. ‘Dit wordt een hit, baby! Een echte vuurspuwer van een hit!’
‘Dat is dan heel mooi,’ vertelde Sally hem, en stak een hand uit naar haar glas, ‘want de kans is groot dat we het in een bijzonder vochtig theater moeten opvoeren!’
Richard Hillary voelde zich merkwaardig uitgelaten toen hij soepel voortliep in westelijke richting langs een naar zout ruikende weg. Gestrand op het met een laagje modder bedekte, door de getijden gekamde gras, waren twee zilverige vissen en een kleine groene kreeft die zwak voort kroop over een lange, doordrenkte lap zwart goed die best een leraarsjas zou kunnen zijn. In het zuiden kon hij een paar van de grijze torens van Oxford zien en duidelijk onderscheiden waar het bruine water zijn hoogste stand had bereikt. Hij hield zijn adem in, zijn armen gingen omhoog, en zijn volgende stap veranderde bijna in een sprong terwijl hij in zijn verbeelding driftig door de wateren van de Noordzee of Ierse Zee zwom die hier vijf of zes uur geleden was geweest. Met een gniffelend lachje veranderde hij zijn sprong weer in een stap, maar behield zijn uitgelatenheid. Natuurlijk werd af en toe het kontrast met de aangespoelde wrakstukken hem te veel, vooral als die bestonden uit doorweekte mensenlichamen, of zelfs de lijken van paarden en honden. Hier gold de regel: ‘Als ze niet bewegen, kijk dan snel de andere kant op.’ Hij had die regel de vorige paar kilometer verscheidene malen moeten toepassen. Tot dusver had geen van de natte gedaanten zich verroerd.
Richard was zo gelukkig geweest om een lift te krijgen over bijna de hele afstand tussen het veld waar hij had geslapen en de omgeving van Oxford. Hij was ’s nachts vertrokken, onmiddellijk nadat hij achter zich het overstroomde oosten had opgemerkt, en werd meegenomen door een echtpaar in een Bentley, dat van Letchworth in East Anglia was gekomen. Ze waren nerveus op weg om hun zoon in Oxford op te pikken. Van de vloed hadden ze niet veel gezien en neigden die niet zo zwaar op te nemen. Ze hadden hem een boterham gegeven. Na een tijdje waren er een heleboel meer auto’s opgedoken, en was het tempo aanzienlijk verminderd, en toen ze tenslotte na het aanbreken van de dag slippend de kletsnatte vlakte van Oxford waren opgereden en midden in een modderige verkeersknoop belandden, had Richard hen bedankt en was hij vertrokken. De opstopping zag eruit alsof hij wel een tijd stand zou houden, en hij kon de verbijsterde, gekwetste, planloze uitdrukking op hun gezichten niet verdragen.
Je moest een plan hebben, sprak hij nu tegen zichzelf, terwijl hij snel doormarcheerde tussen een groep medemarcheerders door, naast een nieuwe dubbele file modderige auto’s die langzaam westwaarts bewogen. Ze staken de Cherwell over via een drukke brug die nauwelijks een halve meter boven een schuimende stroom uitstak. Hij vroeg zich af hoe zout het water was, maar hield geen halt om te proeven.
Ook vroeg hij zich af of de overstroming van de vorige nacht hier was verzorgd door de monding van de Thames, of dat deze tweehonderd kilometer uit het zuiden, van de Wash was gekomen, over de moeraslanden. Maar dergelijke beschouwingen brachten hem niet dichter bij een plan. De zon op zijn rug werd heet.
Er klonk een laag, zwaar roffelen, en de menigte om hem heen drong naar de weg toen een kleine helikopter vijftig meter verder landde. De piloot, een jonge vrouw in het besmeurde witte uniform van een verpleegster, sprong naar buiten en rende naar de enige levende gedaante die niet voor het lawaai en de windvlaag van de helikopter was gevlucht: een jonge vrouw die met een baby op de arm in de modder zat. Ze nam de baby van haar over, trok haar overeind, en leidde haar gehaast naar de helikopter en liet haar aan boord gaan. Toen, zonder te antwoorden op de diverse geschreeuwde vragen die nu uit de menigte begonnen op te stijgen stapte ze zelf vlug aan boord en steeg op.
Richard schudde kwaad op zichzelf zijn hoofd en schreed verder. Het gadeslaan van zulke dingen maakte dat hij zich verschrikkelijk eenzaam voelde, en bracht hem evenmin dichter tot een plan.
Maar een poos later had hij er een geformuleerd. Voor het volgende hoogtij zou hij de Cotswolds bereiken, daar tijdens de vloed wachten, bij de volgende eb de vlakte van de Severn oversteken via Tewkesbury, in de richting van de Malvernheuvels, en tenslotte op dezelfde manier zijn schreden richten naar de Zwarte Bergen in Wales, die bestand hoorden te zijn tegen de hoogste vloeden die er konden komen. Zijn wegebbende uitgelatenheid kwam weer een beetje terug. Natuurlijk was het misschien verstandiger om terug te gaan naar de Chiltern, of de middelmatige hoogten net ten oosten van Islip op te zoeken, maar hij maakte zich wijs dat men daar ruimte moest openlaten voor de horden die op de een of andere manier nog steeds uit Londen naar het westen oprukten. Bovendien beviel de gedachte om ergens te stoppen hem helemaal niet, zelfs niet op een veilig lijkende hoogte, om daar dan te gaan zitten wachten en denken. Dat was onverdraaglijk — hij moest in beweging blijven, steeds in beweging blijven. En je voelt een genegenheid voor een plan dat je zojuist hebt uitgedacht.
Uiteindelijk vertelde hij zijn Cotswolds-Malvernheuvels Zwarte Bergen plan aan de twee oudere mannen naast wie hij een poos liep. De eerste zei dat het volkomen onuitvoerbaar en het gezwam van een krankzinnige idioot was; de tweede zei dat het half Engeland zou redden en terstond overgebracht moest worden aan de autoriteiten (deze man zwaaide wild met zijn wandelstok naar een overkomende helikopter).
Richard kreeg de pest aan beide, vooral aan de tweede, en liep snel naar voren. Achter hem gingen ze door met luidkeels en nijdig ruziën. Plotseling was al zijn opwinding verdwenen, en hij vond dat zowel zijn plan als zijn redeneringen louter het met redenen bekleden was van een drang om naar het westen te ijlen die even weinig zin had als het trekken van de horden lemmings over Scandinavië naar de Atlantische Oceaan en de dood. Misschien was het wel zo, bedacht hij zich, dat de schok en de verwarring van hem en alle mensen om hem heen de beschaafde lagen van de geest hadden afgepeld, en een of ander oerinstinct hadden blootgelegd dat op dezelfde roep reageerde die de lemmings horen.
Niettemin bleef hij voortgaan. Hij bewoog zich naar de weg toe en keek uit naar een lege zitplaats of een plaats op een bumper of een treeplank op een van de snellere voertuigen. Lemming of niet, zijn eenvoudige plannetje was alles dat hij had, en hij had zich net het belangrijkste bezwaar van de eerste man herinnerd: dat het ruim vijftig kilometer naar de Cotswolds was.
Toen het ochtendtij het Bristolkanaal en de Severn ingolfde, kapotte schepen en versnipperde hooibergen meevoerend en van hun ankers gerukte boeien, en telegraafpalen met stukken draad onder water, en halve huizen, en de doden, en hoger steeg dan de nacht daarvoor, keerde Dai Davies er eveneens mee terug, langs Glamorgan en Monmouth, draaiend en rollend zoals de verdronken Phoenicische zeeman van T.S. Eliot, een blije Welshman, poëtisch tot het einde, veertig voet onder water.