5

Paul Hagbolt en Margo Gelhorn begonnen te luisteren naar wat de man met de baard zat te zeggen: ‘De hopen en vrezen van de mens, zijn diepste beroeringen, zullen altijd kleuren wat hij in de hemel ziet — of het een vliegtuig is of een schip van een andere wereld, of alleen maar een bloedlichaampje van hemzelf. Je kunt het zo stellen: elke schotel is ook een teken.’

De stem van Baardmans was rijp en tegelijk jeugdig intens. Doc — de grote, kale man met de dikke bril — en de Wijfjes tulband luisterden onbewogen. (Het had Margo geen twee minuten gekost om de drie forumleden en verscheidene leden van het gehoor van een bijnaam te voorzien.)

Baardmans vervolgde: ‘Wijlen Dr. Jung heeft dit aspect van de waarnemingen van vliegende schotels grondig onderzocht in zijn boek Ein Moderner Mythus von Dingen die am Himmel gesehen werden.’ Zijn Duits werd met het authentieke gegorgel uitgesproken. Meteen vertaalde hij het: ‘Een moderne mythe van dingen die aan de hemel worden gezien.’

‘Wie is die Baardmans?’ wilde Margo van Paul weten. Hij probeerde het programma te lezen maar in de duisternis van de achterste rij was dat onmogelijk.

Baardmans ging verder: ‘Dr. Jung stelde vooral belang in schotels die er uitzagen als een cirkel, verdeeld in vier delen. Hij brengt deze vormen in verband met wat het Mahayana Boeddhisme mandala’s noemt. Een mandala is een symbool van psychische eenheid — de geest van het individu ten strijde tegen de krankzinnigheid. Het pleegt te verschijnen in tijden van grote spanning en gevaar, zoals tegenwoordig, nu het individu geschokt en verscheurd wordt door zijn angst voor atoomvernietiging, zijn vrees zijn persoonlijkheid te verliezen, veranderd te worden in alwéér een soldaat-slaaf of robotconsument in een totalitaire horde, en zijn vrees zijn contact met zijn eigen cultuur geheel kwijt te raken terwijl deze zich hopeloos verliest in tienduizend moeilijke maar uiterst belangrijke specialisaties.’

Paul onderging een van zijn gebruikelijke aanvallen van schuldig voelen. Nog geen vijf minuten geleden had hij deze mensen schotelmaniakken genoemd, en prompt klonk de allereerste die hij hoorde verstandig en beschaafd.

Een klein mannetje, dat aan dezelfde kant van de eerste rij zat als de hond Ragnarok, stond nu op.

‘Neemt u mij niet kwalijk, Professor,’ zei Kleine Man, ‘maar volgens mijn horloge is er nog maar een kwartier over van de volledige verduistering. Ik wil iedereen eraan herinneren zijn waakzaamheid niet te laten verslappen, en natuurlijk tegelijkertijd aandacht te blijven besteden aan wat onze boeiende sprekers te zeggen hebben. Rama Joan heeft ons verteld van kosmische wezens die hun aandacht aan een dozijn onderwerpen tegelijk kunnen wijden. Dan kunnen wij dat toch zeker wel met twee! Tenslotte houden we deze bijeenkomst vanwege de buitengewone gelegenheid voor waarnemingen, speciaal van de minder stoutmoedige schotels die het licht mijden. Laten we het restant van deze prachtige gelegenheid om Schuchtere Schotels te zien, zoals Ann ze noemt, niet voorbij laten gaan.’

Verscheidene hoofden in de voorste rij draaiden plichtsgetrouw naar deze en gene zijde, toonden profielen met opgeheven kinnen.

Margo stootte Paul aan. ‘Doe je plicht,’ fluisterde ze bars, en tuurde heftig rond.

‘Goede jacht, allemaal’ zei Kleine Man. ‘Excuseert u mij, Professor.’ Hij ging zitten.

Maar voor Baardmans verder kon gaan werd hij aangeroepen door een man met hoge schouders en gevouwen armen die hoog en recht in zijn stoel zat — Margo doopte hem Stastok.

‘Professor, u heeft leuk en dubbelzinnig zitten praten,’ begon Stastok, ‘maar het lijkt mij dat het nog steeds ging over schotels die de mensen zich verbeelden te hebben gezien. In die stel ik geen belang, ook al deed meneer Jung dat. Ik stel alleen belang in echte schotels, zoals die waarmee ik heb gepraat en waarin ik heb gereisd.’

Paul kreeg nieuwe moed. Nu begonnen die mensen zich te gedragen zoals het schotelmaniakken betaamt!

Baardmans leek ietwat geagiteerd te zijn door deze uitdaging. Hij zei: ‘Het spijt me heel erg als ik die indruk heb gewekt. Ik dacht dat ik duidelijk had gemaakt dat —’

Doc hief zijn kale hoofd op en sneed Baardmans’ verdediging af door een hand op zijn arm te leggen, alsof hij wilde zeggen: ‘Laat mij deze figuur maar behandelen.’ De Wijfjes tulband schonk hem een flauwe glimlach en betastte de das die bij haar avondkledij hoorde.

Doc leunde voorover en richtte zijn glimmende schedel en glinsterende bril omlaag naar Stastok, alsof deze een of ander soort insect was.

‘Neemt u mij niet kwalijk, meneer,’ zei hij met een bijna scherpe stem, ‘maar ik meen dat u ook beweert andere planeten per vliegende schotel te hebben bezocht — planeten die de astronomie niet kent.’

‘Dat klopt,’ zei Stastok, en ging wat rechter zitten.

‘Waar zijn die planeten precies?’

‘O, ze zijn… ergens,’ antwoordde Stastok. Hij ontlokte wat gegrinnik door eraan toe te voegen: ‘Echte planeten laten zich niet door een stelletje astronomen heen en weer commanderen.’

Zonder acht te slaan op de lachers vervolgde Doc: ‘Zijn die planeten aan het andere eind van het heelal gelegen — zijn het de planeten van een andere ster, vele lichtjaren ver?’ Zijn stem klonk nu zacht. Zijn dikke brillenglazen leken welwillendheid uit te stralen.

‘Nee, dat zijn ze niet,’ zei Stastok. ‘Het is bijvoorbeeld net een week geleden dat ik Arletta heb bezocht en de tocht kostte maar twee dagen.’

Doc liet zich niet afleiden. ‘Zijn het hele kleine planeetjes die zich achter de zon of de maan of misschien Jupiter ver schuilen, in een soort permanente eclips, zoals mensen die zich in een bos achter de bomen hebben verstopt?’

‘Nee, dat ook niet,’ verklaarde Stastok, die opnieuw zijn schouders rechtte, maar niettemin een beetje een verdedigende houding aannam. ‘Ze verschuilen zich helemaal niet — zij niet. Ze zijn er gewoon… daar buiten. En ze zijn groot, dat kan ik je vertellen — zo groot als de aarde. Ik heb er zes bezocht.’

‘Humm,’ gromde Doc. ‘Zijn het misschien planeten die in de ultraruimte zijn verborgen en toevallig af en toe eens een keer eruit komen — bijvoorbeeld als jij ze gaat bezoeken?’

Nu was het Doc die de lachers meekreeg, maar ook nu negeerde hij ze weer.

‘U gedraagt zich negatief,’ zei Stastok beschuldigend, ‘en veel te theoretisch. Die andere planeten bevinden zich heel gewoon daarbuiten, zeg ik je.’

‘Wel, als ze gewoon daarbuiten zijn,’ brulde Doc zacht, ‘waarom kunnen we ze dan niet heel gewoon zien?’ Hij wierp zijn hoofd triomfantelijk in de nek, of misschien was zijn bril alleen een beetje afgegleden.

Er volgde een flinke pauze. Toen: ‘Ontzettend negatief,’ amendeerde Stastok hooghartig. ‘Het zou je reinste tijdverspilling zijn om jou uit te leggen dat sommige planeten onzichtbaarheidschermen om zich heen hebben, zodat het licht van de sterren langs ze heen buigt. Ik vind het niet nodig nog langer met u te praten.’

‘Laat mij mijn standpunt duidelijk maken,’ zei Doc verhit, tegen zijn volledige gehoor. ‘Ik ben bereid welk idee dan ook te overwegen, zelfs dat er een vreemde planeet in ons zonnestelsel schuilt. Maar ik wil wel tenminste iets van een rationele verklaring horen, zelfs al is het dat de planeet zich in de ultraruimte ophoudt. Ik geef Charles Fulby — (hij wuifde naar Stastok) — een klein plusje voor zijn idee van schermen.’

Hij zweeg triomfantelijk. Kleine Man maakte van de gelegenheid gebruik om naast de grote hond Ragnarok aan het eind van de voorste rij op te duiken en te zeggen: ‘Nog tien minuten over. Ik weet dat dit argument interessant is, maar blijf alstublieft uitkijken. Denk er aan dat we eerst en vooral schotelstudenten zijn. Vliegende planeten zijn opwindend, maar slechts één klein schoteltje, dat door een hele vergadering wordt waargenomen, zou voor ons een ware triomf zijn. Dank u.’


* * *

Asa Holcomb had zijn zaklantaarn gebruikt om signalen naar de stad te zenden vanaf het plateau bij de Bijgeloofbergen. Tenslotte werd er van hem verwacht dat hij probeerde zelf zijn leven te redden. Maar nu, omdat hij moe werd van die plicht, keek hij weer op naar de sterren, die tijdens de totale verduistering zo helder als diamanten waren, en hij had geen moeite ze hun namen te geven. Toen gaf hij zich weer over aan de maan in de schaduw van de aarde. Hij stond daar op de voorgrond als een groots Hopi-embleem, gehamerd van door ouderdom zwart geworden zilver. Er viel altijd iets nieuws te zien in de onveranderlijke nachtelijke hemel. Hij kon hier makkelijk de hele nacht blijven liggen en kijken, zonder zich een ogenblik te vervelen. Maar het gevoel van zwakte en vreemdheid werd groter, en de rots onder hem was erg koud geworden.


* * *

Pepe Martinez en High Bundy verhieven zich van hun kussens en dwarrelden als bladeren naar de vuile bakstenen muur op het dak in Harlem. Wuivend naar de maan zei Pepe: ‘Nog een trek en dan — poef! Dan zit ik er, net als John Carter.’

High zei: ‘Vergeet je ruimtepak niet.’

Pepe zei: ‘Ik zuig mijn longen vol pot en leef daar van.’ Hij zwaaide naar de sterren. ‘Wat staat er op dat zwarte aanplakbiljet voor die juwelenwinkel, High?’

High zei: ‘Aanplakbord! Dat zijn motorfietsen, man, allemaal met een diamanten koplamp, en ze gaan alle kanten op die er zijn.’

Arab, die nog op zijn kussen voor de tent zat, en nu een paar druppels muscatel uit een dun likeurglas in zijn keelgat liet sijpelen, riep: ‘Wat vinden jullie van de nacht, o zonen van mij?’

Pepe riep terug: ‘Prachtig als een zijden serpent, o mijn vader-lief.’


* * *

De maan vervolgde haar grote zwaai door de koude, zwijgende schaduw van de aarde in haar bezadigde tempo van 75 kilometer per minuut, even onherroepelijk als het bloed dat Asa Holcombs borstkas binnensijpelde, of als de spermatozoën die in Jake Leshers lendenen met hun staarten sloegen, of als de hormonen die uit de bijnieren van Don Guillermo stroomden, of als de atomen die spleten om de boilers van de Prince Charles te verhitten, of als de golftreinen die hun gecodeerde beelden overbrachten aan de grot van Spike Stevens, of als Wolf Loners onderbewustzijn dat zijn ramen opende en sloot in het ritme dat hij geestelijke gezondheid noemde. Luna deed het een miljard jaar geleden al; een miljard jaar later zou ze het nog altijd doen. Op een goede dag, zeiden de astronomen, zou de kracht van de getijden haar zo dicht naar de aarde trekken dat razende schokrimpels in haar binnenste haar aan stukken zouden scheuren, haar in iets als de ringen van Saturnus zouden veranderen. Maar dat, zeiden de astronomen, lag nog honderd miljard jaar in de toekomst.

Загрузка...