14

Hu de Wachter verwachtte op de thuisreis geen moeilijkheden. Het stond vast dat Lockridge tot Brann zou doordringen in de periode tussen Storms vertrek naar de twintigste eeuw en de vernietigende tegenaanval van haar vijand. Dat feit lag verankerd in de wereldgeschiedenis.

De details ervan waren echter onbekend. (Evenals de afloop, dacht Lockridge somber. Zou hij het er levend afbrengen of niet? Door de onzekerheidsfactor van de tijdpoorten was het onmogelijk dat van te voren te controleren.) Maar indien agenten van de Gardisten Hu's gezelschap zouden opmerken, zouden ze er op zijn minst genomen toch te veel uit kunnen afleiden. Daarom ging hij omzichtig te werk.

Zelfs bij daglicht, zonder vijanden die hen op de hielen zaten en in gezelschap van een held en een god, was Auri bang voor het graf dat de ingang naar de tunnel maskeerde. Lockridge zag hoe wanhopig zij was en hoe zij verstijfde. ‘Probeer nog één keer dapper te zijn, zoals je het ook vroeger geweest bent,’ zei hij.

Ontdaan maar dankbaar glimlachte zij hem toe.

Lockridge had zich tegen Storms beslissing verzet. De koningin van de Wachters had haar gebiedende houding laten varen en vriendelijk gezegd: We hebben nauwkeurige informatie nodig over deze cultuur. Antropologische aantekeningen alleen zijn niet voldoende; we moeten hun psyche in diepte ontleden om te voorkomen dat we afschuwelijke fouten maken nu we zo nauw met hen in contact treden als in mijn bedoeling ligt. Ervaren specialisten kunnen veel te weten komen door het observeren van een typische vertegenwoordiger van een primitieve samenleving, die met de beschaving in aanraking komt. En waarom zouden we haar niet daarvoor gebruiken? Na alle vroegere ervaringen zal het haar echt niet méér schade doen. Zou jij iemand anders in zo'n abnormale situatie willen plaatsen?’ Hij had daar niets tegen in kunnen brengen.

De aarde opende zich en zij daalden omlaag in de tunnel. Op hun reis naar de toekomst ontmoetten zij niemand. Maar in de zevende eeuw na Christus bracht Hu hen weer naar de oppervlakte. ‘Bij deze poort regeert Frodhi over de Deense eilanden,’ legde hij uit. ‘Bovendien heerst er hier vrede op het vasteland en de Wanen — de oudere aarden watergoden — zijn minstens nog even sterk als de Asen. Een eindje verder zullen de Gardisten ons terugdrijven, dan beginnen ook de tochten van de Noormannen. Er bestaat heel veel kans dat we in dat deel van de tunnel vijanden tegenkomen.’

Lockridge dacht aan de mannen met wie hij gestreden had, en trok een bedenkelijk gezicht.

In de buitenwereld was het winter, een dik pak sneeuw lag onder de kale bomen van het nog altijd onafzienbare woud, de lucht was koud en egaal grijs. ‘We kunnen onmiddellijk verder,’ besliste Hu, ‘we zijn veilig voor waarneming vanaf de grond. Niet dat het erop aankomt indien een of andere inboorling ons zou zien. Maar toch… ’ Hij raakte de knoppen van zijn zwaartekrachtgordel aan en tezamen stegen zij omhoog.

‘Lynx, waar zijn we?’ riep Auri uit. ‘Zo iets moois kan niet bestaan!’

Lockridge, die gewend was aan het schouwspel van wolken die er van boven uitzagen als witte bergen met blauwe schaduwen, had meer belangstelling voor de vraag hoe zij het tijdens hun vliegreis door deze ijskoude lucht zo warm konden hebben. Een verwarmingstoestelletje? Maar toen hij de ogen van het meisje zag stralen, benijdde hij haar een beetje. Het deed hem goed haar weer te horen lachen. Denemarken verdween achter hen. Duitsland, het grensland van de christenheid, lag eveneens onder een dik wolkendek verborgen, maar een uur later begonnen de Alpen scherp tegen de horizon af te steken. Hu bepaalde zijn positie en korte tijd later daalde hij met zijn gezellen door de wolken heen omlaag. Lockridge zag een dorpje liggen — houten hutten bedekt met plaggen en omringd door een palissade — midden in een overigens verlaten winters landschap. De bodem was heuvelachtig, donkere riviertjes doorsneden een dunne deken van sneeuw, langs de oevers van de meren lagen ijsschotsen. Dit was het land dat eens Beieren zou heten.

Hu vloog zo snel hij kon, in een lange glijvlucht daalde hij af naar een hoge bergkam. Toen zij de grond hadden bereikt, slaakte hij een uiterst menselijke zucht van opluchting. ‘Thuis!’ zei hij.

Lockridge keek om zich heen. De rotsachtige en sombere woestenij maakte een benauwende indruk op hem. ‘Nou, ieder zijn meug.’

Een lichte geprikkeldheid tekende zich af op Hu's fijne gelaatstrekken. ‘Dit is het land van de Koriach; in de toekomst zal het een van haar domeinen zijn en daarom behoort het haar in alle tijden toe. In deze omgeving zijn niet minder dan zeven tunnels gebouwd. Een ervan heeft een poort die tot deze kwarteeuw toegang geeft.’

‘Maar niet op mijn eigen tijd, hè? En daarom kon zij vanuit Amerika niet naar Duitsland gaan. Maar ik vraag me af waarom ze niet op het idee gekomen is om langs deze route vanuit neolithisch Denemarken terug te keren, in plaats van via Kreta.’

‘Gebruik je verstand!’ viel Hu uit. ‘Na de ontmoeting met de Gardisten in die tunnel — jij was er bij, je zou het moeten weten — achtte zij de mogelijkheid dat zoiets nog eens zou gebeuren, te groot. Nu echter, nu we Brann hebben, is deze route betrekkelijk veilig.’ Hij liep weg. Lockridge en Auri gingen achter hem aan. Het meisje huiverde, de bevroren grond knerpte onder haar blote voeten.

‘Hé, zo gaat het niet,’ zei Lockridge. ‘Kom hier.’ Hij tilde haar op en zij nestelde zich tevreden in zijn armen.

Ver hoefden ze niet te gaan. In een ondiepe grot opende Hu de grond. Het licht van het toegangspad vermengde zich met het grijze daglicht.

In een stilte die het pulseren van de krachtvelden nog luider deed klinken, reden zij naar de toekomst. Eenmaal moesten zij overstappen, waarbij zij door een poort naar een tunnel gingen die, materieel gesproken, in de drieëntwintigste eeuw bestond, en vandaar door een tweede poort naar de tunnel die Hu hebben moest. Lockridge's pols begon sneller te kloppen en zijn mond werd droog.

Aan het einde vonden zij aan de andere zijde van de drempel een voorvertrek dat ruimer was dan alle andere die Lockridge had gezien. De vloer was met dikke tapijten bedekt; tussen de talrijke kasten hingen rode draperieën. Vier in het groen geklede schildwachten brachten toen Hu verscheen, als groet hun pistool aan het voorhoofd. Zij leken absoluut niet op hem, maar onderling vertoonden zij een merkwaardige gelijkenis: klein, fors, met platte neuzen en zware kaken.

Hu negeerde hen, zocht in een kast en haalde twee diaglossa's te voorschijn. Lockridge haalde zijn diaglossa van de hervormingstijd uit zijn oor om plaats te maken voor de nieuwe. ‘Geef die maar aan mij,’ zei Hu.

‘Nee, ik houd ze,’ antwoordde Lockridge. ‘Ik wil later weer met mijn makker Jesper kunnen praten.’

‘Versta je me?’ zei Hu. ‘Ik heb je een bevel gegeven.’ De schildwachten kwamen dichterbij.

Lockridge verloor zijn geduld. Je weet wat je kunt doen met je bevelen,’ zei hij, ‘als je begrijpt wat ik bedoel. Ik gehoorzaam uitsluitend aan haar — en aan niemand anders.’ Even leek het alsof de Wachter in de houding zou springen. Zijn gezicht verstrakte. ‘Zoals u wilt.’

Lockridge besloot van deze overwinning te profiteren. ‘En zou je me ook een broek willen bezorgen? Dit neolithische geval heeft geen zakken.’

‘U krijgt straks een gordel met tasjes. Volgt u me maar… alstublieft.’

De schildwachten hadden het gesprek, dat in het Kretenzisch was gevoerd, niet kunnen volgen. Maar het was verontrustend om te zien hoe zij als het ware voelden wat er gebeurde; zij weken achteruit. Lockridge bevestigde de nieuwe diaglossa in zijn oor en op de wijze die hij zich inmiddels wat eigen had gemaakt, activeerde hij zijn hersenen om de gegevens te verzamelen die op dit nieuwe milieu betrekking hadden.

Talen: twee belangrijke, een Oostelijke en een Westelijke, Wachterstaal en Gardistentaal; onder de lagere standen van beide rijken leefden nog andere talen voort. Godsdienst: hier een mystiek, ritualistisch pantheïsme, waarin Zij het symbool en de belichaming was van al het goddelijke; bij de vijand alleen een kille, materialistische wereldbeschouwing. Regeringsstelsel: hij walgde van de stroom gegevens over het Gardistengebied: slaven die tot levende machines waren gemaakt ten behoeve van de weinige heersers. Ten aanzien van de Wachters kreeg hij maar weinig informatie. Het was blijkbaar geen democratie, maar hij kreeg de indruk dat het een welwillende hiërarchische structuur was, waar de wetten eerder op traditie berustten dan op formele vernieuwingen, waar de macht verdeeld was onder aristocraten die één waren met hun volk, meer als priesters of vaders dan als meesters. Of als priesteressen, moeders, meesteressen? De vrouwen namen een overheersende positie in. Aan de top stonden de Koriachs, die — nou ja — iets waren dat het midden hield tussen een paus en een Dalai Lama? Nee, ook dat eigenlijk niet. Vreemd hoe alles in het vage was gehouden. Misschien kregen bezoekers mondelinge uitleg over de plaatselijke omstandigheden.

Toen bevond Lockridge zich in het paleis en hij vergat zijn twijfels.

Zij hadden niet het hellende toegangspad genomen, maar waren omhoog gevlogen via een schacht die ze hoog in het gebouw weer verlieten. Voor hen strekte zich blinkend een weidse vloer uit, groenblauw van kleur en ingelegd met figuren van vogels, vissen, slangen en bloemen, die bedrieglijk levensecht waren. De vloer voelde warm en zacht aan onder hun voeten. Zuilen van jade en kristal rezen tot een ongelooflijke, duizelingwekkende hoogte, waar ze uitbloeiden in kapitelen van met edelstenen bezaaid gebladerte. Maar niet minder mooi waren de planten die op de grond rond de zuilen en rond de fontein in het midden groeiden. De meeste van die rode, paarse en gele zoet geurende bloemen waren hem onbekend; tweeduizend jaar na zijn eigen tijd had de wetenschap nieuwe bronnen van vreugde voortgebracht. Het kleurrijke, gewelfde plafond was doorschijnend; het oog werd getrokken naar een koepel waarin alle kleuren van de regenboog speelden en waardoor men, zo leek het, een blik wierp in de oneindigheid; geen enkele kathedraal had ooit een zo indrukwekkend en heerlijk raam bezeten. De muren waren transparant en Lockridge zag een landschap met tuinen, terrassen, boomgaarden, parken en heuvels in stralend zomerlicht. En… wat was dat reusachtige majesteitelijke dier met gebogen slagtanden? Het kwam onder de bomen uit en deed een roedel herten vlakbij als het ware in het niet verzinken… een mammoet, hierheen gebracht over een tijdspanne van twintigduizend jaar als een symbool van Haar grootheid?

Zeven knapen en zeven meisjes, als tweelingen op elkaar gelijkend, slank en schoon in hun naaktheid, knielden voor Hu. ‘Welkom,’ zeiden zij in koor, ‘welkom, gij die het Mysterie dient.’

Niet meer dan één avond durfden de Wachters Lockridge toestaan voordat hij zijn opdracht ging uitvoeren. Als verklaring gaven zij dat er te veel spionnen rondzwierven. Luxueus gekleed zat hij met Auri op iets dat noch een stoel, noch een bank was, maar dat zich doorlopend volmaakt aan de omtrek van hun lichaam aanpaste. Zij genoten van hem onbekende spijzen die een onovertroffen smaak hadden. De wijn was al even voortreffelijk en hij geraakte erdoor in een toestand van dromerig welbehagen. ‘Zit er een verdovend middel in?’ vroeg hij, maar Hu zei: ‘Laat je vooroordelen varen. Waarom zou je niet een onschadelijk genotmiddel gebruiken?’ De Wachter vertelde vervolgens over dranken en reukwerken die de menselijke geest toegang verschaften tot het bewustzijn van Haar werkelijke aanwezigheid in alles wat bestond. ‘Maar die zijn voor de grote plechtigheden gereserveerd. De mens is te zwak voor een langdurig besef van de godheid in zichzelf.’

‘Vrouwen kunnen het vaker verdragen,’ zei Vrouwe Yuria. Zij nam in Storms raad een vooraanstaande plaats in; zij was blond, had ogen als viooltjes, maar in haar Dianagezicht en -gestalte was de verwantschap duidelijk herkenbaar. Er zaten meer vrouwen dan mannen in de regering en het was duidelijk dat vrouwen overal voorrang hadden. De familiegelijkenis was echter bij allen te vinden, beide seksen waren knap, vitaal en zonder een spoor van veroudering. Hun conversatie was een flonkerend woordenspel, dat Lockridge al spoedig niet meer kon volgen; hij gaf de poging om eraan deel te nemen op, leunde achterover en genoot ervan zoals hij van muziek genoten zou hebben. Later kon hij zich geen goed idee vormen van wat er nu eigenlijk was gezegd. Vervolgens gingen zij naar een andere zaal, waar kleuren in een hypnotiserend ritme over vloer en wanden gleden. Bedienden liepen geruisloos rond met schalen vol verversingen, maar Lockridge kon nergens de bron ontdekken van de muziek waarop zij dansten. Van zijn diaglossa leerde Lockridge de ingewikkelde passen en de Wachtersdames waren meegaand in zijn armen; hun bewegingen voegden zich naar de Zijne totdat de twee lichamen zich als één bewogen. Ofschoon de toonladder hem vreemd was, voelde hij zich door deze muziek dieper ontroerd dan door alle andere muziek die hij in zijn leven had gehoord.

‘Ik denk dat jullie subsonische trillingen tussen het geluid door mengen,’ merkte hij op.

Yuria knikte. ‘Natuurlijk. Maar waarom moet je voor alles een naam en een verklaring hebben? Is de werkelijkheid niet voldoende?’

‘Neem me niet kwalijk. Ik ben maar een barbaar.’

Zij glimlachte en trok hem bij de figuur die zij dansten, dichter naar zich toe. ‘Niet “maar”. Ik begin te begrijpen waarom de Koriach jou haar gunst geschonken heeft. Slechts weinigen van ons — en ikzelf zeker niet — zouden zulke avonturiers kunnen zijn als zij en jij.’

‘Eh… dank je.’

‘Ik heb opdracht voor je vriendinnetje te zorgen — kijk, ze is in slaap gevallen — maar vannacht zal ze mij niet nodig hebben. Zou je de nacht met mij willen doorbrengen?’ Lockridge had gedacht dat hij alleen naar Storm verlangde, maar Yuria leek zoveel op haar, dat heel zijn wezen verlangend ‘ja’ schreeuwde. Hij had al zijn wilskracht nodig om uit te leggen dat hij de volgende dag uitgerust moest zijn. ‘Wanneer je terugkomt dan?’ nodigde Yuria hem uit. ‘Het zal mij een eer zijn.’ De muziek, de wijn en deze vrouw namen elke twijfel of hij wel zou terugkeren, van hem weg. Vrouwe Tareth danste voorbij met Hu en riep vrolijk: ‘Reserveer wat tijd voor mij, soldaat!’ Haar partner grinnikte zonder enige jaloersheid. Het huwelijk was een lang vergeten instelling. Op een keer had Storm een beetje boos opgemerkt dat vrije mensen geen eigendomsrechten op elkaar mochten doen gelden.

Vroeg en gelukkig ging Lockridge naar bed. Hij sliep zoals hij niet meer had gedaan sinds hij een pasgeboren baby was.

De morgen was minder vrolijk. Hu drong erop aan dat hij opnieuw een opwekkend middel zou innemen. ‘Je moet ervoor zorgen dat je geest niet door angst wordt vertroebeld,’ zei de Wachter. ‘Het zal in het gunstigste geval een moeilijke en gevaarlijke onderneming worden.’

Zij gingen naar buiten om wat te oefenen met de apparaten die de Amerikaan zou gebruiken, zodat de theoretische kennis die de diaglossa hem verschafte, meer realiteit voor hem zou krijgen. Zij vlogen hoog over een eindeloos parklandschap. Tegen het einde van hun tocht ontdekte Lockridge een lichtgrijze toren. Boven op de vijfhonderd meter hoge top stond het ankh-symbool, dat leven betekent: twee uitgespreide vleugels met daarboven een gouden wiel. ‘Is dat aan de rand van een stad?’ vroeg hij.

‘Spreek me niet van steden,’ zei Hu driftig. ‘Alleen de Gardisten bouwen die smerige holen. Wij laten de mensen dicht bij de aarde, hun moeder, leven. Dit is een fabriek. Er verblijft niemand behalve wat technici. Automatische machines kunnen het zonder zonlicht stellen.’

Zij keerden terug naar het paleis. Van buiten gezien wekten de daken en torenspitsen de indruk van een reusachtige, subtiel gekleurde waterval. Hu bracht Lockridge naar een klein vertrek, waar verscheidene anderen op hen wachtten. Het waren mannen; oorlog was, evenals de techniek, nog hoofdzakelijk mannenwerk, met uitzondering dan van het hoogste niveau, waarop Storm opereerde.

De instructie nam veel tijd in beslag. ‘We kunnen je tot op enkele mijlen van Niyorek brengen.’ Hu wees een plaats aan op de kaart voor hem, de oostkust van een bijna onherkenbaar veranderd Noord-Amerika. ‘Vanaf dat punt moet je je eigen weg zoeken. Zonder baard, met je Gardistenuniform, je diaglossa en met de inlichtingen die wij je verder kunnen geven, moet het je mogelijk zijn tot Branns hoofdkwartier door te dringen. We hebben ons ervan vergewist dat hij op het ogenblik daar aanwezig is, en we weten natuurlijk dat je hem zult spreken.’

Ondanks het spul dat hij had geslikt, trokken Lockridge's maagspieren samen. ‘Wat weten jullie nog meer?’ vroeg hij langzaam.

‘Dat je hebt kunnen ontkomen. Hij heeft een rapport ontvangen — hij zál een rapport ontvangen — dat je een tijdtunnel hebt bereikt en ontsnapt bent.’ Er kwam een behoedzame uitdrukking in Hu's ogen. ‘Het is beter dat ik verder niets zeg. Het gevoel dat je maar een marionet bent in een onveranderlijk drama, zou een ernstige handicap voor je kunnen zijn.’

‘Of de wetenschap dat zij me gedood hebben?’ viel Lockridge uit.

‘Dat hebben ze niet,’ zei Hu. ‘Je moet me maar op mijn woord geloven. Ik zou je iets kunnen voorliegen. Als het nodig was, zou ik dat inderdaad doen. Maar ik zeg je als de volle waarheid dat de Gardisten je niet gevangen zullen nemen of doden. Tenzij later misschien… want Brann zelf heeft nooit kunnen ontdekken wat er van je geworden is. Met een beetje geluk evenwel is het mogelijk dat je via een andere, verledenwaartse poort uit de tijdtunnel kunt uittreden, buiten de stad kunt komen en over de oceaan naar ons land terugkeren. Eenmaal hier zul je weten hoe je het heden weer kunt bereiken. Ik hoop je binnen een maand weer te zien.’

Lockridge's verbittering zakte. ‘Oké,’ zei hij. ‘En nu de details.’

Загрузка...