14

‘Hier in zijn kantoor aan de Prinsengracht?’

Leonardus van Ledeacker knikte.

‘Om twaalf uur.’

De Cock schoof zijn oude hoedje iets naar voren en krabde zich achter in zijn nek. ‘Middernacht,’ sprak hij met enige achterdocht, ‘een vreemd en vooral spookachtig tijdstip voor een ontmoeting.’

Leonardus van Ledeacker trok achteloos zijn schouders op. ‘Winfred zei dat hij niet eerder kon komen. Hij woont in een flat aan de Realengracht en heeft een hond, een lief dier, een schnautzer. Maar dat beest kan niet alleen zijn. Dan blaft hij hinderlijk. Omwonenden hebben vaak geklaagd. Winfred kon pas weg nadat zijn vrouw van haar bridgeclub thuiskwam.’

‘Speelt uw vrouw ook bridge?’

Leonardus van Ledeacker knikte.

‘Het is een soort passie van die vrouwen.’ De biochemicus gebaarde naar de gevel. ‘Het is zeker wat later geworden. Winfred is er nog niet. Er brandt geen licht in zijn kantoor.’

De Cock keek schuin omhoog naar de verlichte wijzers van de klok van de Westertoren. ‘Het is ook nog geen twaalf uur. Hij heeft nog ruim vijf minuten.’

Van Ledeacker glimlachte. ‘Dan blijven we even wachten,’ reageerde hij gemoedelijk.

De Cock keek hem van terzijde aan. ‘Heeft Winfred van Wateringen tegen u gezegd waartoe die uitnodiging diende?’

‘Zeker.’

‘En?’

Leonardus van Ledeacker aarzelde. ‘Winfred belde mij vandaag laat in de middag op. Zo rond de klok van vijf uur. Ik was net van plan om mijn kantoor te verlaten.’ De biochemicus staarde nadenkend voor zich uit. ‘Er volgde een vreemd gesprek… een bijna onmogelijke dialoog.’

De Cock kneep zijn ogen half dicht.

‘In welk opzicht?’

Leonardus van Ledeacker reageerde onzeker.

‘Winfred zei: “Leo, ik vraag het jou op de man af… heb jij Herman vermoord?”’

De Cock hield zijn hoofd iets scheef.

‘Zo… zonder enige inleiding?’

Leonardus van Ledeacker knikte.

‘Die vraag verraste mij ook volkomen. Ik begon luidkeels te lachen en zei: “Natuurlijk niet. Het ligt niet in mijn aard om mensen te vermoorden… en zeker Herman niet.”’

De Cock keek hem gespannen aan.

‘En toen?’

Leonardus van Ledeacker trok nerveus, met plukkende vingers, de kraag van zijn regenjas iets op. Het was puur een gebaar om tijd te winnen.

‘Toen zei hij: “Leo, ik was het ook niet.” Het klonk wat paniekerig. Er volgde een kleine stilte en toen vroeg hij: “Leo, heb jij Harold vermoord?” In normale gevallen zou ik woedend de hoorn op het toestel hebben gesmeten, maar ik had de stellige indruk dat Winfred van Wateringen serieus was… oprecht meende wat hij zei. Zijn vreemde vraag was bepaald niet als grap bedoeld.’

De Cock gebaarde voor zich uit.

‘Wat hebt u geantwoord?’ vroeg hij strak.

Leonardus van Ledeacker grinnikte vreugdeloos.

‘Ik zei: “Winfred, hoe kom je op het idee? Wat een waanzin. Natuurlijk heb ik Harold niet vermoord… waarom zou ik?”’

De Cock voelde de spanning in hem trillen.

‘Hoe reageerde hij?’

Leonardus van Ledeacker grinnikte opnieuw.

‘Hij zei: “Leo, ik ook niet. Mijn handen zijn schoon… daar kleeft geen bloed aan. Dat moet je geloven.”’ De biochemicus zweeg enige seconden en schudde toen zijn hoofd. ‘Als ik eraan terugdenk… het was het meest bizarre telefoongesprek dat ik ooit in mijn leven heb gevoerd.’

De Cock negeerde de opmerking.

‘Toen nodigde Winfred van Wateringen u uit voor een gesprek op zijn kantoor?’

Leonardus van Ledeacker knikte.

‘Winfred zei: “We moeten samen eens gaan praten. Het is de hoogste tijd. Ik heb het akelige gevoel dat iemand bezig is om alle leden van Brain Trust naar de andere wereld te helpen.” Hij zei ernstig: “Jij, Leo, en ik… wij twee zijn nog over… en wanneer slaat de moordenaar opnieuw toe?”’

De Cock knikte begrijpend.

‘Van Wateringen was bang.’

Leonardus van Ledeacker zuchtte diep.

‘Dat was hij… doodsbang. Althans… zo klonk zijn stem. Die trilde een beetje. Winfred van Wateringen toonde dezelfde angst als Herman van Hellendoorn kort voor zijn dood.’

De Cock bracht zijn gezicht dichtbij.

‘En u… kent u ook angst?’

Leonardus van Ledeacker schudde traag zijn hoofd.

‘Als ik werkelijk angstig was,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘dan zou ik niet op deze middernachtelijke uitnodiging zijn ingegaan.’

De Cock veinsde verbazing.

‘Waarom niet?’

Van Ledeacker frommelde opnieuw aan de kraag van zijn regenjas. ‘Ondanks zijn ontkenningen tijdens ons telefoongesprek vanmiddag,’ sprak hij langzaam, ‘en ondanks zijn plotselinge ommezwaai… zie ik in Winfred van Wateringen… ik zeg het u eerlijk… toch een mogelijke moordenaar.’

De Cock keek hem verrast aan.

‘Waarop baseert u die verdenking?’

De man spreidde zijn handen.

‘We waren met ons vieren,’ legde hij geduldig uit. ‘De inzet was de formule van onze uitvinding, die Van Hellendoorn niet wilde vrijgeven. Van Hellendoorn en Van Haastricht zijn dood. Ik weet voor mij en mijn geweten dat ik onschuldig ben.’ De biochemicus zweeg, keek naar De Cock op. ‘Men behoeft dan geen rechercheur te zijn om de dader aan te wijzen.’

De Cock glimlachte.

‘Een eenvoudig rekensommetje.’

‘Precies.’

‘U sprak over een plotselinge om-me-zwaai. Wat was dat?’

‘Winfred zei vanmiddag spijt te hebben van het feit, dat hij tijdens onze bijeenkomst van Brain Trust met Harold van Haastricht op één lijn was gaan zitten… dat ook hij had aangedrongen op een snelle verkoop van de uitvinding.’

De Cock trok zijn wenkbrauwen op.

‘Dat vond hij nu geen juist standpunt meer?’

Leonardus van Ledeacker schudde zijn hoofd.

‘Hij was van mening dat de leden van Brain Trust naar mij hadden moeten luisteren.’

De Cock keek de biochemicus onderzoekend aan.

‘Naar u?’

‘Ja.’

‘Wat… eh, wat was dan uw standpunt ten aanzien van die uitvinding?’

Leonardus van Ledeacker klemde zijn lippen op elkaar.

‘Vernietigen.’


Vledder lachte.

‘Jij was dus zaterdagavond, zo rond middernacht, nog met Handige Henkie op stap?’

De Cock knikte.

‘Ik wilde er jou niet bij betrekken voor het geval er iets mis zou gaan.’

‘En?’

‘Wat bedoel je?’

‘Heb je iets bereikt?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Het werd niets. Leonardus van Ledeacker had van Winfred van Wateringen een uitnodiging gekregen om op zijn kantoor te komen praten. Op het moment dat Henkie en ik naar binnen zouden gaan, kwam Van Ledeacker op de gracht aanwandelen.’ De oude rechercheur gniffelde. ‘Gelukkig zag ik hem op tijd, zodat ik Handige Henkie van het toneel kon laten verdwijnen.’

Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

‘Twaalf uur… een vreemd tijdstip voor een ontmoeting. Heb je daar op de Prinsengracht nog met Van Ledeacker gesproken?’

De Cock knikte.

‘Vrij uitgebreid. Van Ledeacker dacht dat ook ik een uitnodiging van Van Wateringen had gekregen. Daar ben ik maar niet op ingegaan. Ik kon hem moeilijk vertellen dat ik een oud-inbreker achter de hand had om eens in dat kantoor te gaan snuffelen.’

‘Wat zei Van Wateringen?’

De Cock trok zijn schouders op.

‘Hij kwam niet. Toen hij om kwart over twaalf nog niet was verschenen, ben ik van de Prinsengracht weggegaan. Van Ledeacker bleef… ondanks het feit dat ik hem had aangeraden van een ontmoeting met Van Wateringen af te zien. Ik ging terug naar de Westermarkt. Daar stond Handige Henkie nog trouw bij de Golf op mij te wachten. Ik heb hem snel naar huis gebracht, zodat hij nog een poosje naar een videofilm kon gaan kijken. Thuis, om ongeveer kwart voor een, heb ik het kantoor van Van Wateringen gebeld. Toen hij zelf opnam, heb ik hem gevraagd of ik Van Ledeacker even aan de lijn kon krijgen.’

Vledder grinnikte

‘Kreeg je hem?’

De Cock knikte.

‘Ik vroeg aan Van Ledeacker hoe het met zijn gezondheid was. Puik, zei hij. Toen heb ik opgehangen en ben naar bed gegaan.’

‘Van Wateringen was dus wel gekomen.’

‘Ja.’

Vledder keek zijn oude collega wat verstrooid aan.

‘Wat had je die avond feitelijk in het hoofd? Ik bedoel, wat wilde je met het gezelschap van Handige Henkie?’

De Cock maakte een moedeloos gebaar.

‘Het was een opwelling. Het kwam in feite door een opmerking van jou.’

Vledder reageerde verrast.

‘Van mij?’

De Cock knikte.

‘Jij zei zaterdag toen wij samen het feit bespraken dat ook Van Haastricht met een Nagant-revolver 7.62 mm was vermoord en wij daaruit de conclusie trokken dat hij dan niet de moordenaar van Van Hellendoorn was geweest: tenzij Harold van Haastricht met zijn eigen wapen werd vermoord. Ik… eh, ik vond dat toen een nogal absurde gedachte, maar later kwam ik op het idee, dat die mogelijkheid best aanwezig was.’

‘Hoe?’

‘Van Haastricht en Van Wateringen waren de twee leden van Brain Trust die een snelle verkoop van de uitvinding voorstonden. Hun obstakel was Herman van Hellendoorn. Beiden hadden een motief… een gezamenlijke interesse… en mede daardoor een onderlinge band. Ik overdacht de mogelijkheid dat Van Wateringen na de moord op Van Hellendoorn in de overtuiging heeft geleefd, dat Van Haastricht de dader was en dus… in het bezit van de formule.’

De ogen van Vledder lichtten op.

‘Dan zou de moord op Van Haastricht geen zinloze daad zijn, maar volkomen passen in de jacht om het bezit van de formule.’

De Cock knikte instemmend.

‘Ik ben nog nooit in het kantoor van Van Wateringen aan de Prinsengracht geweest, maar ik nam aan dat daar wel een brandkast zou staan.’

Vledder gniffelde.

‘Vandaar… Handige Henkie.’

De Cock glimlachte.

‘Henkie wilde aanvankelijk niet mee… had allerlei bezwaren… had voor het weekend een paar videofilms gehuurd, maar toen ik stevig bleef aandringen, capituleerde hij toch.’

Vledder trok een droevig gezicht.

‘Arme Henkie.’

De Cock negeerde de opmerking.

‘Ik had een paar kartonnen dozen op de achterbank van onze Golf gezet. Mijn plan was om met de hele inhoud van de brandkast van Van Wateringen naar Van Ledeacker te rijden om hem te vragen of de formule van de uitvinding tussen de papieren van Van Wateringen zat.’

Vledder trok een bedenkelijk gezicht.

‘Een vrij riskante en ook een volkomen onwettige onderneming.’

De Cock knikte met een ernstig gezicht.

‘Vandaar dat ik jou er liever buiten hield. En mocht er iets scheef gaan, dan had ik ook Handige Henkie gedekt en gezegd dat hij onder mijn dwang had gehandeld.’ De oude rechercheur zweeg even. Na een paar seconden stak hij gebarend zijn rechterwijsvinger omhoog. ‘Maar als ik de formule had gevonden, dan had ik Van Wateringen gearresteerd voor de moord op Van Haastricht en dan was ook de moord op Van Hellendoorn tot een oplossing gekomen.’

Vledder grijnsde.

‘Nu heb je niets.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Kun je begrijpen,’ grinnikte hij, ‘hoe verrast ik was, toen ik zaterdagavond Leonardus van Ledeacker op de Prinsengracht zag lopen. Ik dacht dat ik een middernachtgeest zag verschijnen.’ De oude rechercheur liet zijn hoofd iets zakken. ‘Ik ben ook een beetje kwaad op mijzelf.’

‘Waarom?’

De Cock trok een somber gezicht.

‘Ik ben als een beginneling te werk gegaan,’ sprak hij afkeurend. ‘Met een paar simpele telefoontjes had ik kunnen weten, dat Van Ledeacker en Van Wateringen met elkaar op de Prinsengracht een afspraak hadden. Dan had ik die hele onderneming niet op touw hoeven te zetten… met die operatie kunnen wachten op een gunstiger moment.’

Vledder lachte vrijuit.

‘De oude meester bekent schuld.’

De Cock grinnikte.

‘Ik ben er na een kalme zondag een beetje overheen,’ sprak hij berustend. ‘Maar die zaak van Brain Trust begon aardig aan de uiteinden van mijn zenuwen te kietelen.’ De grijze speurder glimlachte. ‘Dat moet je stevig onderdrukken, anders zoek je naar middelen voor een snel resultaat.’

Vledder knikte begrijpend.

‘Een inbraak aan de zijde van Handige Henkie.’

De Cock maakte een triest gebaar.

‘Ik denk niet dat het mij voorlopig zal lukken om Handige Henkie opnieuw voor een of andere operatie te strikken. Hij was knap narrig toen ik hem naar huis bracht.’

Vledder wees voor zich uit.

‘Ik heb gisteren van huis uit nog een paar maal Jan Kusters gebeld.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Aan het bureau Warmoesstraat?’

Vledder knikte.

‘Ik wilde weten of jij er was.’

De Cock keek hem verwonderd aan.

‘Waarom?’

Vledder trok een zoete grijns.

‘Dan was ik ook gekomen. Onmiddellijk. Ik wist de hele dag met mijn tijd geen raad. Ik had als kind al moeite met het beleven van een gewijde rustdag.’

De Cock lachte. Het rinkelen van de telefoon op zijn bureau deed die lach verstommen.

Vledder reikte ver naar voren en pakte de hoorn van het toestel.

De Cock keek toe. Hij had in de loop der jaren de gelaatsexpressies van zijn jonge collega leren kennen. De oude rechercheur zag in de nek van Vledder een ader zwellen en schrok.

De jonge rechercheur legde de hoorn op het toestel terug en keek op. Zijn gezicht zag bleek.

De Cock slikte.

‘Wie was het?’

‘Henriette… Henriette van Wateringen. Ze heeft zojuist haar man in zijn kantoor gevonden.’

‘Dood?’

Vledder knikte.

‘Vermoord.’

Загрузка...