6

De Cock nam een kleine pauze. De grijze speurder vroeg zich af hoe hij het verhoor zou voortzetten. Met een verholen blik keek hij naar de man naast zich. Harold van Haastricht was naar zijn mening een intelligent man, en na dochter Dorethea de tweede die hem vertelde dat Hermanus van Hellendoorn bang was om te worden vermoord… een moord, die inmiddels op een gruwelijke wijze was voltrokken.

De oude rechercheur wreef zich over zijn kin.

‘U zegt,’ opende hij, ‘dat de dood van uw vriend Herman u diep heeft getroffen.’

‘Dat is waar. Het is zo’n kille confrontatie met de kortstondigheid van ons bestaan.’

De Cock keek hem ernstig aan.

‘Die vriendschap van u voor de heer Van Hellendoorn, was die wederkerig? Ik bedoel, beschouwde hij u ook als zijn vriend?’

Harold van Haastricht knikte nadrukkelijk.

‘Zeker. Er was sprake van een hechte band. Onze vriendschap dateert al van de tijd dat wij beiden studeerden aan de Technische Hogeschool in Delft.’ Er kwam een glimlach op zijn gezicht. ‘We gingen ook samen op vrijersvoeten en onze vrouwen zijn weer vriendinnen van elkaar.’

De Cock gebaarde in zijn richting.

‘U zegt dat Herman van Hellendoorn bang was om te worden vermoord… ik neem aan, dat hij u van die angst heeft verteld?’

‘Inderdaad.’

‘Langgeleden?’

‘Sinds onze discussies over het al dan niet wereldkundig maken van onze uitvinding.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Hield,’ vroeg hij met enige weifeling, ‘zijn angst verband met het al dan niet wereldkundig maken van die uitvinding?’

‘Absoluut.’

De Cock boog zich naar hem toe.

‘Hoe?’ vroeg hij verbaasd. ‘Wie zou hem dan moeten vermoorden?’

Harold van Haastricht antwoordde niet direct. Hij sloot even zijn ogen en leunde iets in zijn stoel achterover.

‘Dit,’ begon hij voorzichtig, aarzelend, ‘is voor u als rechercheur vermoedelijk een vreemde materie. En dat is u niet kwalijk te nemen. Maar ik kan u verzekeren dat uitvinders vaak grote risico’s lopen. Vooral wanneer hun uitvinding voor anderen bedreigend is.’

‘Kan dat?’

Harold van Haastricht reageerde emotioneel.

‘Denkt u eens in… wereldwijd… een brandstofbesparing van een kwart… dat betekent bijvoorbeeld voor oliemaatschappijen een verkoopdaling van vijfentwintig procent. En dat is niet gering. Hetzelfde geldt voor olieproducerende landen.’ Hij boog zich weer voorover. ‘Denkt u echt, rechercheur, dat men blij is met onze uitvinding?’

De Cock was even met stomheid geslagen.

‘Maar met zo’n uitvinding… zo’n fantastische uitvinding is toch eenieder gebaat? Al jaren wordt er door de overheid bij de bevolking op aangedrongen om vooral spaarzaam te zijn met energie… leerzame spotjes op de tv over isolatie… gesloten gordijnen.’ De oude rechercheur schudde ongelovig zijn hoofd. ‘En zo’n uitvinding zou niet welkom zijn?’

Harold van Haastricht schonk hem een meelijwekkend lachje.

‘Stel,’ antwoordde hij op een doceertoontje, ‘dat een of andere farmaceutische onderneming na veel research en een miljoeneninvestering een kostbaar geneesmiddel tegen een bepaalde ernstige ziekte heeft ontwikkeld en op de markt heeft gebracht… en korte tijd later komt iemand tot de ontdekking, dat het simpel innemen van bijvoorbeeld een lepel zuiveringszout een heilzamer uitwerking op de zieke heeft dan dat dure geneesmiddel… Wat denkt u dan dat er met die uitvinder gebeurt?’

De Cock grijnsde.

‘Die krijgt de Nobelprijs voor scheikunde.’

Harold van Haastricht schudde zijn hoofd. Zijn gezicht zag rood. ‘Dat is wel erg kortzichtig,’ riep hij kwaad. ‘Zelfs voor een rechercheur.’

De Cock lachte om de opmerking.

‘Ik ben ook geen zakenman,’ reageerde hij gnuivend.

Harold van Haastricht strekte in een wild gebaar zijn rechterarm uit. ‘Ik zal u zeggen wat er gebeurt… Van zo’n uitvinder wordt voor veel geld het zwijgen gekocht. En omdat dan toch altijd de kans bestaat, dat zo’n uitvinder later alsnog gaat spreken… of voor zijn uitvinding van een concurrerende farmaceutische onderneming een nog aanlokkelijker aanbod krijgt… is het uiteindelijk veel eenvoudiger om…’ Harold van Haastricht maakte zijn zin niet af. Vragend keek hij naar De Cock op.

De grijze speurder liet zijn hoofd iets zakken.

‘… om ervoor te zorgen,’ vulde de oude rechercheur somber aan, ‘dat zo’n uitvinder verder voor eeuwig zwijgt.’


Toen Harold van Haastricht was vertrokken, zijn voetstappen op de gang waren verklonken, viel er in de grote recherchekamer een hoorbare stilte. Aan het gebladderde plafond zoemde een defecte tl-buis en buiten in de regen krijste een hoertje een vervloeking en galmde een dronken sloeber op weg naar huis een droevig lied.

Het was Vledder, die de stilte verbrak.

‘Wat denk jij?’ vroeg hij hulpeloos.

De Cock maakte een schouderbeweging.

‘Ik ben geschrokken,’ antwoordde hij zacht.

Vledder stond op, pakte de stoel naast het bureau van De Cock en ging daar achterstevoren op zitten.

‘Dit werpt toch een heel ander licht op de noodbrief die Van Hellendoorn aan zijn dochter op de campus schreef… en de beschuldiging, die Dorethea daar later aan koppelde.’

‘Je bedoelt die beschuldiging aan het adres van haar moeder.’

Vledder knikte.

‘Uit hetgeen Harold van Haastricht ons vertelde, moeten we toch concluderen dat Hermanus van Hellendoorn geen vrees koesterde ten opzichte van zijn vrouw. Zijn angst hield verband met de uitvinding die hij had gedaan… de reactie van instellingen en ondernemingen, die door zijn uitvinding zouden worden benadeeld.’

De Cock schudde traag zijn hoofd. Op zijn brede gezicht lag een bedenkelijke trek. ‘Er klopt iets niet,’ sprak hij grimmig.

Vledder keek hem verrast aan.

‘Wat klopt er niet?’

De Cock gebaarde heftig.

‘De angst, die Hermanus van Hellendoorn zou hebben om de gevolgen van zijn uitvinding.’

Vledder spreidde zijn beide handen.

‘Vind jij de uiteenzetting van Harold van Haastricht niet reëel?’ vroeg hij verongelijkt. ‘Acht je het onmogelijk, dat mensen omwille van hun uitvinding worden vermoord?’

De Cock gebaarde wat nonchalant.

‘Ik heb daar geen zicht op. Ik zei het al: ik ben geen zakenman. Ik weet niet hoe scrupuleus men in die kringen handelt. Ik besef alleen, dat ik als rechercheur met een dergelijke mogelijkheid rekening moet houden.’ De grijze speurder zweeg even en zuchtte diep. ‘Maar het motief ontbreekt.’

Vledder keek hem niet-begrijpend aan.

‘Er is toch een uitvinding?’

De Cock knikte.

‘Maar wie weet dat… wie draagt kennis van die uitvinding?’

‘De mensen van Brain Trust.’

De Cock knikte opnieuw.

‘En verder? Weten grote oliemaatschappijen of machtige regeringen van olieproducerende landen, dat die Hermanus van Hellendoorn en zijn mensen in Amsterdam iets leuks op het gebied van energiebesparing hebben uitgevonden?’

Het klonk kleinerend.

‘Vermoedelijk niet.’

De Cock grinnikte.

‘Hoe kunnen die dan tot actie komen?’

Vledder keek hem met grote ogen aan.

‘Je hebt gelijk. Die angst van Hermanus van Hellendoorn miste elke grond.’

De Cock schudde zijn hoofd. Zijn gezicht stond ernstig.

‘Die angst was er,’ sprak hij nadrukkelijk. ‘Hermanus van Hellendoorn heeft wel degelijk een doodsdreiging gevoeld. En dat die dreiging wezenlijk was… bewijst zijn gruwelijke dood.’

De Cock stond van zijn stoel op en begon door de grote recherchekamer te stappen. De grijze speurder deed dat graag. In de cadans van zijn tred lieten zijn gedachten zich gemakkelijker ordenen. De zaak Hermanus van Hellendoorn intrigeerde hem. Hij had de stellige overtuiging dat zijn tegenstander iemand was met grote geestelijke gaven, die misdadig werden aangewend. Een fenomeen, waarmee hij in de loop der jaren vertrouwd was geraakt. De oude rechercheur bedacht bitter, dat er veel meer inventiviteit en geestkracht werd gestoken in het kwade, dan in het goede.

Bij het bureau van Vledder bleef hij staan.

‘Heb jij vanmorgen na het onderzoek het kantoor van de vermoorde Hermanus van Hellendoorn nog afgesloten en verzegeld?’

Vledder knikte overtuigend.

‘Met touw en lak.’

‘En de brandkast?’

Vledder stond van zijn stoel op, liep naar zijn bureau en pakte een bos sleutels uit een lade. ‘Ik heb de brandkast op slot gedraaid en de sleutels meegenomen. De officier van justitie moet morgen maar zeggen of hij de zaak vrijgeeft, zodat ook die vieze bloedplas kan worden opgeruimd.’

De Cock staarde secondenlang wazig voor zich uit. Het mechanisme van zijn denken draaide ineens op volle toeren. Plotseling kwam hij in beweging en beende hij naar de kapstok.

Vledder kwam hem na.

‘Wat ga je doen?’

De Cock draaide zich half om.

‘Neem die bos sleutels mee.’

Vledder reageerde verward.

‘Wat wil je dan?’

De Cock wurmde zich in zijn regenjas.

‘Naar het kantoor van Van Hellendoorn. We halen die brandkast leeg.’

‘Nu?’

De Cock knikte.

‘Voor het te laat is.’


De beide rechercheurs stapten in en reden met hun nieuwe Golf van de spekgladde houten steiger achter het politiebureau naar de Oudebrugsteeg. Het regende nog steeds, fel, met door de wind gedreven vlagen. Op het Damrak spiegelden kleurrijke lichtreclames speels in het natte asfalt.

De Cock had er geen oog voor. De blik van de oude rechercheur werd als in een hypnose gevangen door een traag zwiepende ruitenwisser in een boog van vettige strepen.

Vledder keek hem van terzijde aan.

‘Wat wil je in vredesnaam met de inhoud van die brandkast doen?’ vroeg hij geprikkeld.

De Cock brak zich uit de hypnose los.

‘Overbrengen naar de brandkast op het hoofdbureau aan de Elandsgracht.’

Vledder grinnikte.

‘Waarom… wat heeft dat voor zin… van de ene brandkast naar de andere?’

De Cock ademde diep.

‘Dat is veiliger… de brandkast op het hoofdbureau wordt dag en nacht bewaakt.’ De grijze speurder zweeg even met gesloten ogen. ‘Ik realiseerde mij plotseling, dat ik tijdens het verhoor zo dom ben geweest om Harold van Haastricht te onderbreken.’

‘Wanneer?’

De Cock zwaaide.

‘Harold van Haastricht sprak over een formule… Van Hellendoorn zou, zo zei hij, de enige man van Brain Trust zijn, die de ge-he-le formule… en toen onderbrak ik hem.’

Vledder fronste zijn wenkbrauwen.

‘Formule?’

De Cock knikte.

‘Een of ander geschrift, waarin de gegevens van de uitvinding staan vermeld.’

Vledder keek hem van terzijde aan.

‘Jij denkt,’ vroeg hij verrast, ‘dat die formule van de uitvinding in de brandkast van Van Hellendoorn was geborgen?’

De Cock knikte opnieuw.

‘Ik wist vanmorgen nog niets van een formule af… anders had ik toen al de inhoud van de brandkast in beslag genomen.’

‘Waarom?’

De Cock gebaarde ongeduldig.

‘Om vast te stellen of het motief voor de moord op Van Hellendoorn verband houdt met zijn uitvinding. Als die formule tegelijk met zijn dood is verdwenen, dan kunnen we in alle redelijkheid aannemen, dat het de moordenaar om die formule was te doen.’

Vledder blikte op zijn horloge. De jonge rechercheur stelde vast dat het al een kwartier na middernacht was. ‘En dat moet nu nog gebeuren?’

‘Wat bedoel je?’

Vledder snoof.

‘Die brandkast van Van Hellendoorn leeghalen. Ben je bang dat die wegloopt?’

Het klonk spottend.

De Cock greep uit wanhoop even met zijn handen naar zijn hoofd. ‘Die brandkast loopt niet weg, maar als er van die uitvinding per ongeluk iets is uitgelekt… en iemand vannacht op het onzalige idee komt om die oude Lips even open te peuteren, dan kan ik niet meer nagaan of die formule er wel of niet was.’

Vledder zweeg mokkend.

Vanaf de Prins Hendrikkade reed de jonge rechercheur de Kalkmarkt op en parkeerde de Golf aan de Oude Schans bij de Montelbaanstoren. Ze stapten uit en sjokten naar de Binnenkant.

‘Weet jij hoe zo’n formule eruitziet?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Geen flauw idee. Maar dat is geen probleem. We roepen die luitjes van Brain Trust bij elkaar, laten aan hen de inhoud van de brandkast zien en dan horen we wel of die formule er is of niet.’

Op de Binnenkant voor nummer 1714 bleven ze staan. Plotseling tastte Vledder naar zijn schouderholster en greep zijn pistool.

De Cock keek hem geschrokken aan.

‘Wat is er?’

Vledder wees met het pistool in zijn hand naar de deur.

‘De verzegeling is verbroken.’

‘Had je die buitendeur afgesloten?’

Vledder knikte.

‘De sleutel zat aan dezelfde bos.’

De Cock trok een vies gezicht en wuifde naar het pistool van Vledder. ‘Doe eerst dat ding weg.’ De oude rechercheur pakte zijn zaklantaarn en liet het licht langs de sponningen glijden. Bij het slot ontdekte hij een paar verse moeten in het hout. Voorzichtig drukte hij zijn linkerschouder naar voren. De deur gaf mee. Langzaam duwde hij hem verder open en ging naar binnen.

Vledder volgde. Het pistool was teruggestopt in zijn holster.

Voorzichtig drukte De Cock zijn negentig kilo langs de trap omhoog naar de eerste etage. Voor de deur naar het kantoor van Van Hellendoorn bleef hij even staan en luisterde. De hete adem van Vledder gleed achter langs zijn nek. Toen de jonge rechercheur zich naast de deur had geposteerd, gaf De Cock een ferme trap.

Met een knal klapte de deur open.

De Cock scheen naar binnen.

Bij de brandkast, een zware boormachine in zijn hand, stond een man. De grijze speurder liet het ovaal van zijn zaklantaarn over het verschrikte gezicht glijden.

Omzichtig stapte de oude rechercheur naderbij… een zoete glimlach op zijn breed gezicht.

‘Mooie Karel,’ grinnikte hij, ‘die kast is voor jou net een maatje te groot.’

Загрузка...