4

Toen Vledder in het politiebureau aan de Warmoesstraat de grote recherchekamer binnenstapte, keek De Cock vragend naar hem op. ‘Heb je haar netjes naar de trein gebracht?’

De jonge rechercheur knikte.

‘Heel netjes.’ Hij maakte glimlachend een weids gebaar. ‘Pal aan haar zijde… lopend door Amsterdams misdadige binnenstad… als een waakzame en strijdbare chaperon langs vuige verkrachters, sluwe tasjesdieven en loerende zakkenrollers.’

De Cock lachte om de gezwollen toon.

‘Moest ze nog een kaartje kopen?’ vroeg hij nuchter.

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Ze had een dagretour eerste klas Hengelo-Amsterdam. Dat heeft ze mij laten zien.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Vroeg je erom?’

‘Nee. Ze deed het spontaan… uit eigen beweging. Ze haalde het uit een zak van haar jack. Het was wat verkreukeld. “Kijk,” zei ze, “dat is goedkoper dan twee keer een enkele reis.”’

‘Het kaartje droeg de datum van vandaag?’

‘Ja.’

‘En toen?’

Vledder maakte een schouderbeweging.

‘In een verder lege coupé heb ik nog enige minuten tegenover haar gezeten tot de trein vertrok.’

‘Heeft ze nog iets gezegd?’

Vledder liet zich in de stoel achter zijn bureau zakken. ‘Ik… eh, ik vond haar opvallend kalm,’ sprak hij weifelend. ‘Ongewoon na zo’n toch gruwelijke ervaring. Het was alsof ze de gewelddadige dood van haar vader nu al had verwerkt. “Ik kom niet meer in Amsterdam terug,” zei ze. “Ik ga beslist niet naar zijn begrafenis. Ik wil mijn moeder nooit meer zien en van vader heb ik al voor eeuwig afscheid genomen.”’

De Cock schudde afkeurend zijn hoofd.

‘Dat is niet goed,’ sprak hij somber. ‘Zo snel, zo abrupt mag men emoties niet verdringen. Dat geeft later toch problemen en lange naweeën.’

Vledder haalde zijn schouders op.

‘Ik wist ook niet hoe ik haar moest opvangen,’ sprak hij zuchtend. ‘Ik heb oprecht geprobeerd om haar te troosten, maar ze sloot zich volkomen af voor elk blijk van medeleven of begrip. Toen ik bij het afscheid in de trein tegen haar zei, dat de mogelijkheid bestond dat wij in verband met ons onderzoek haar nog eens zouden willen benaderen, antwoordde ze heel rustig en gelaten dat ze wel bereid was om ons beiden op de campus van de universiteit te ontvangen.’

De Cock grinnikte.

‘Toch aardig.’

Vledder knikte.

‘Geloof me,’ sprak hij lachend, ‘dat zei ze in alle ernst. “Na de dood van mijn vader heb ik in Amsterdam niets meer te zoeken.”’

De Cock wreef zich achter in zijn nek.

‘Dorethea van Hellendoorn,’ sprak hij hoofdschuddend, ‘is nog niet van ons af.’

Vledder keek hem verrast aan.

‘Hoe… eh, hoe bedoel je dat?’ vroeg hij verward. ‘Verdenk je haar? Denk je dat Dorethea van Hellendoorn zelf iets met de gewelddadige dood van haar vader te maken heeft?’

‘Ik wil toch haar alibi wel natrekken.’

Vledder fronste zijn wenkbrauwen.

‘Haar alibi?’ vroeg hij verwonderd.

‘Ja.’

‘Voor wanneer?’

‘Woensdagavond.’

‘Gisteravond?’

In Vledders stem klonk ongeloof.

De Cock knikte nadrukkelijk.

‘Jij was er vanmorgen niet bij, maar de lijkstijfheid was algemeen. Toen op verzoek van dokter Den Koninghe de broeders van de Geneeskundige Dienst Hermanus van Hellendoorn uit zijn bureaustoel tilden en op de vloer legden, vormde zijn bovenlijf met zijn onder- en bovenbenen een omgekeerde Z-houding. Die algehele lijkstijfheid wordt pas zo’n zes tot acht uur na de dood bereikt. Dat betekent dat Hermanus van Hellendoorn vrijwel zeker gisteravond, dus woensdagavond, werd vermoord.’

Vledder kneep zijn ogen half dicht.

‘Dan zou Dorethea van Hellendoorn gisteravond na haar daad naar de campus van de universiteit terug zijn gereisd om vanmorgen opnieuw naar Amsterdam te komen om ons aan de Warmoesstraat te vertellen dat haar vader zal worden vermoord… waarna ze zelf de moord ontdekt.’ De jonge rechercheur trok een grimas. ‘Dat is knap geraffineerd.’

De Cock spreidde zijn beide handen.

‘Onmogelijk?’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Zeker niet. Maar daar is toch flink wat koelbloedigheid voor nodig.’

‘En die acht je bij haar niet aanwezig?’

Vledder trok een bedenkelijk gezicht.

‘Ze is nog zo jong.’

De Cock negeerde de opmerking. De grijze speurder vouwde zijn handen en boog zich iets naar voren.

‘Wat mij zo intrigeert,’ sprak hij wrevelig, ‘is het beeld dat zij van haar vader schetst. Dat klopt van geen kant.’

‘Hoezo?’

De Cock pakte een notitie uit de lade van zijn bureau.

‘Ik heb het opgeschreven.’ De oude rechercheur legde zijn aantekeningen voor zich neer. ‘Vader, zo zegt Dorethea van Hellendoorn, is een in zichzelf gekeerd man, die volkomen opgaat in zijn werk. Zacht, sensibel, maar volkomen blind voor de dingen om zich heen. Ook zegt ze: in relatie tot mensen is vader niet zo sterk. Erg terughoudend. Ik denk dat hij voortdurend bang is om gekwetst te worden.’

Vledder keek hem niet-begrijpend aan.

‘Zulke mensen zijn er toch? Ik vind het een vrij redelijke karakterbeschrijving.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Als wij na het ontdekken van de moord in restaurant Lotus aan de Binnen Bantammerstraat Brain Trust ter sprake brengen, is diezelfde vader plotseling een heel andere man. Dorethea van Hellendoorn zegt dan van hem… geen wetenschapper die zich opsloot in een ivoren toren. Vader had een zakelijk instinct en vond het vergaren van bezit geen besmette bezigheid. Die zachte, terughoudende, sensibele, in zichzelf gekeerde Hermanus van Hellendoorn, die voortdurend bang was om gekwetst te worden, een man die volkomen blind was voor de dingen om zich heen… had vele contacten met het bedrijfsleven, kwam op het fantastische idee van een Brain Trust, belegde vergaderingen, bracht wetenschappers samen, coördineerde kennis… maakte die te gelde… was een zakenman en een geboren leider.’ De grijze speurder legde zijn notitie terug in de lade van zijn bureau en keek op.

‘Beste Dick Vledder, dat zijn volgens mij twee totaal van elkaar verschillende mensen.’

De jonge rechercheur gebaarde voor zich uit.

‘Misschien was die Hermanus van Hellendoorn wel een soort luipaardmens… geestelijk gevlekt… een man die zich steeds anders voordeed. Ik heb wel eens gelezen dat er dergelijke mensen bestaan… mensen met een gespleten persoonlijkheid die…’

De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder maakte zijn zin niet af. Hij pakte de hoorn van het toestel en luisterde. Na luttele seconden legde hij de hoorn op het toestel terug.

De Cock keek hem aan.

‘Wie was dat?’

Vledder wees met zijn vinger naar de vloer.

‘De wachtcommandant… Jan Kusters. Beneden voor de balie staat een vrouw, die dringend de hulp van de recherche inroept.’

De Cock strekte een open hand naar hem uit.

‘Waarvoor?’

Vledder zuchtte.

‘Ze zegt dat haar man gisteravond niet is thuisgekomen… hij heeft niet thuis geslapen. Dat was volgens haar nog nooit eerder voorgekomen. Ze heeft vanmorgen zijn kantoor gebeld, maar de telefoon wordt niet opgenomen. Ze is nu bang dat er iets ernstigs met haar man is gebeurd.’

De Cock kneep zijn ogen half dicht.

‘Hoe heet die vrouw?’

Vledder trok zijn gezicht strak.

‘Sybille… Sybille van Hellendoorn.’


De Cock keek gespannen toe hoe de vrouw van de deur naar zijn bureau schreed. Kalm, waardig, met een iets ingehouden tred. Ze droeg een felrood, fraai gesneden mantelpakje van een losse tweed, dat haar slanke figuur accentueerde. Lang, goudblond haar golfde tot op haar schouders. De grijze speurder schatte haar achter in de dertig, maar besefte dat het raffinement van haar kleding en haar make-up de waarde van zijn schatting stellig beïnvloedde. Maar van één ding was de oude rechercheur overtuigd: Sybille van Hellendoorn was een aantrekkelijk vrouw… een opmerkelijke en dominante verschijning.

Pas toen ze pal naast zijn bureau stond, kwam De Cock traag uit zijn stoel overeind. Het was een pose om aan te geven dat hij niet onder de indruk was.

Sybille van Hellendoorn keek hem aan. Koel, hooghartig. Ze had, zo stelde de oude rechercheur vast, dezelfde helgroene ogen als haar dochter.

‘U bent rechercheur De Cock?’

De grijze speurder knikte.

‘De Cock… eh, De Cock met ceeooceekaa,’ antwoordde hij kalm. ‘Ik stel er prijs op dat mijn naam goed wordt gespeld.’ Hij zweeg even voor het effect. ‘Waarmee kan ik u van dienst zijn?’

In de helgroene ogen van de vrouw glom verwondering.

‘Heeft die politieman beneden u dan niet ingelicht?’ vroeg ze hautain. ‘Ik heb toch gehoord wat hij door de telefoon heeft gezegd.’

De Cock veranderde van tactiek. Hij schonk haar een glimlach en gebaarde hoffelijk naar de stoel naast zijn bureau. ‘U bent Sybille van Hellendoorn,’ opende hij vriendelijk, ‘en u maakt zich zorgen over het welzijn van uw echtgenoot.’

‘Exact.’

‘Hebt u een bijzondere reden voor uw ongerustheid?’

Sybille van Hellendoorn reageerde geprikkeld.

‘Herman is vannacht gewoon van huis weggebleven,’ sprak ze snel. ‘Dat is voor het eerst sinds ons huwelijk.’

‘Bent u al lang getrouwd?’

‘Ruim twintig jaar.’

‘Onenigheid?’

‘Met wie?’

‘Tussen u beiden?’

Sybille van Hellendoorn schudde haar hoofd.

‘Zeker niet. Herman en ik hebben… dat mag ik wel zeggen… een harmonisch huwelijk… met uiteraard ruimte voor een persoonlijke ontplooiing.’

De Cock vouwde zijn handen.

‘Een andere vrouw?’

‘Herman?’

‘Ja.’

Om de mond van Sybille van Hellendoorn gleed een medelijdend, smadelijk lachje.

‘Onzin,’ reageerde ze luchtig. ‘Er moet iets met hem zijn gebeurd. En ik wil dat u dat onderzoekt.’

De Cock knikte traag voor zich uit.

‘U bent al op zijn kantoor geweest?’

Sybille van Hellendoorn schudde haar hoofd.

‘Ik heb gebeld… een paar maal. De telefoon wordt niet opgenomen.’

‘Waar woont u privé?’

‘Aan de Zuidelijke Wandelweg… dichtbij de Amstel.’

De Cock gebaarde in haar richting.

‘Is het niet mogelijk dat uw man plotseling op reis is gegaan… voor zaken… familiebezoek?’

Sybille van Hellendoorn schudde opnieuw haar hoofd. Feller. ‘Dan had Herman mij dat verteld… was ik met hem meegegaan. Herman gaat nooit alleen ergens heen.’

De Cock wreef nadenkend over zijn brede kin. Zijn scherp verstand zocht een opening… een inleiding tot een droevige mededeling. Hij vond die in de verleden tijd.

‘Had… eh, had uw man vijanden?’

Sybille van Hellendoorn keek hem wantrouwend aan.

‘Waarom vraagt u dat?’

De Cock boog zich iets naar voren en lette scherp op haar reactie.

‘Omdat… eh, omdat,’ sprak hij weifelend, ‘wij uw man vanmorgen dood in zijn bureaustoel hebben aangetroffen.’

Haar ogen werden groot en haar mond zakte half open.

‘Dood?’

De Cock knikte met langzame hoofdbewegingen.

‘Vermoord.’

Sybille van Hellendoorn sloot haar ogen. Haar lichaam wiegelde op haar stoel en haar armen hingen slap naar beneden. Traag gleed haar handtasje van haar schoot op de vloer.

Vledder kwam uit zijn stoel overeind en rende geschrokken toe. De jonge rechercheur hield haar vast en keek De Cock verwijtend aan. ‘Kon het niet anders?’ siste hij tussen zijn tanden.

De grijze speurder reageerde niet. Scherp analyserend, uiterlijk onbewogen, volgde hij de reacties van Sybille van Hellendoorn. Om onverklaarbare redenen ontbraken bij hem gevoelens van medelijden… van medeleven. De vrouw was hem niet sympathiek. Integendeel. Er was iets aan die mooie Sybille van Hellendoorn, aan haar optreden, haar verschijning, haar dominerend gedrag, dat hem tegenstond… waarvan hij gruwde.

De Cock hield zijn onderzoekende blik onafgebroken op Sybille van Hellendoorn gericht. Hij trachtte zijn gevoelens van afkeer voor de vrouw te toetsen aan zijn verstand. Het lukte niet. Zijn gevoelens lieten zich verstandelijk niet onderbouwen. Ze bleven ongerijmd en ongegrond.

Maar langzaam groeide in de oude rechercheur begrip voor de haat die dochter Dorethea jegens haar moeder koesterde.

Sybille van Hellendoorn deed haar ogen open. Ze waren droog en schenen nog heller groen dan voorheen. Haar korte blik naar De Cock was koel en om haar mond lag een wrange trek. Met bruuske bewegingen duwde ze Vledder van zich af.

‘U kunt mij loslaten,’ sprak ze scherp. ‘Ik ben er weer.’

De Cock vroeg zich af of ze werkelijk enige seconden buiten bewustzijn was geweest. Het ergerde hem dat hij dat niet goed kon doorzien. De kleur van haar gelaat was door haar zware make-up niet waarneembaar.

Sybille van Hellendoorn bukte zich en raapte haar tasje van de vloer. Daarna keek ze naar De Cock op.

‘Herman is dood?’

‘Ja.’

‘Vermoord?’

‘Inderdaad.’

‘Hoe?’

De Cock weifelde even. De oude rechercheur vroeg zich af hoe openhartig hij kon zijn. ‘Iemand… eh, iemand joeg hem een paar kogels in zijn borst.’

De blik van Sybille van Hellendoorn vernauwde.

‘En dat wist u al,’ sprak ze scherp, ‘op het moment dat ik hier binnenkwam?’

De Cock knikte gelaten.

‘Dat wist ik, ja.’

De vrouw klemde haar lippen op elkaar.

‘En toch stelt u mij een reeks onzinnige vragen… of er redenen bestonden voor mijn ongerustheid… hoe lang ik was getrouwd… of ik onenigheid had met mijn man… of er een andere vrouw in het spel was… of mijn man misschien op reis was.’ Haar stem droop van puur sarcasme. ‘En dat terwijl u allang wist dat Herman was vermoord.’

De Cock reageerde niet direct. Hij keek haar secondenlang strak aan. Zijn breed gezicht was een stalen masker, waarop geen enkele emotie trilde. Het sarcasme van de mooie Sybille van Hellendoorn verbaasde de grijze speurder niet. Hij had totaal geen moeite met haar felle reactie. Haar repliek beantwoordde volkomen aan het verwachtingspatroon dat hij zich tijdens het onderhoud van haar had gevormd.

De oude rechercheur zette voorzichtig zijn beide ellebogen op het blad van zijn bureau en vouwde zijn handen.

‘Mevrouw Van Hellendoorn,’ sprak hij kalm, bijna plechtig, ‘het was mijn plicht om u in te lichten omtrent het lot van uw man. Aan die verplichting heb ik inmiddels voldaan. Mocht u bezwaren hebben tegen het moment dat ik daarvoor koos, dan spijt mij dat.’

Hij zweeg even en veranderde van toon.

‘U moet bedenken, dat het als rechercheur ook mijn taak is om de moordenaar of moordenares van uw man op te sporen. En daartoe diende mede die reeks… naar uw gevoel… onzinnige vragen.’

Sybille van Hellendoorn schonk hem een spottend lachje.

‘U verdenkt mij… van moord op mijn man?’

De Cock haalde even diep adem.

‘Ik zoek naar het waaróm van de moord op uw man… naar een motief.’ De grijze speurder keek naar haar op. ‘Hebt u zo’n motief?’

‘Belachelijk.’

De Cock reageerde onbewogen.

‘Hebt u een motief voor de moord op uw man?’ drong hij aan.

Sybille van Hellendoorn stak vertwijfeld haar beide handen omhoog.

‘Wat moet ik? Moet ik hier echt op antwoorden?’

‘Ja of nee.’

Sybille van Hellendoorn schudde haar hoofd.

‘Natuurlijk heb ik geen motief voor de moord op mijn man. Dat is dwaasheid.’

De Cock schonk haar een milde glimlach.

‘Waar was u gisteravond?’

Sybille van Hellendoorn toonde enige verwarring.

‘Gisteravond?’

De Cock knikte.

‘Woensdag.’

De blik van de vrouw verhelderde.

‘Woensdag… Woensdagavond… dat is mijn bridgeavond. Dan speel ik bridge met een paar dames.’

‘Zo ook gisteravond?’

Sybille van Hellendoorn knikte heftig.

‘De dames zullen u dat zeker willen bevestigen.’

Загрузка...