De Cock keek de jonge vrouw secondenlang verdwaasd aan en leunde toen geschrokken achterover.
‘Uw moeder?’ riep hij verrast uit. ‘Uw… eh, uw eigen moeder?’
Dorethea van Hellendoorn knikte met een strak gezicht.
‘Zij.’
De Cock zweeg even om de schok te verwerken. Hij was heel wat gewend, maar een dergelijke botte beschuldiging was hij in zijn lange carrière als rechercheur nog niet tegengekomen.
Na een poosje had hij zich hervonden. Hij stak zijn beide handen naar voren en drukte de vingertoppen tegen elkaar. ‘Ik neem aan,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘dat u voor zo’n uiterst ernstige beschuldiging… dat uw bloedeigen moeder van serieuze moordplannen op uw vader is bezield… gegronde redenen hebt?’
Dorethea van Hellendoorn trok haar mond iets scheef.
‘Inderdaad, die heb ik.’
De Cock gebaarde in haar richting.
‘Gevoelsmatig?’
Dorethea van Hellendoorn schudde haar hoofd.
‘Niet alleen gevoelsmatig.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘U wilt toch niet beweren,’ sprak hij met een zweem van ongeloof, ‘dat u voor uw beschuldiging ook nog concrete aanwijzingen hebt?’
Dorethea van Hellendoorn zuchtte diep.
‘Laat ik proberen om het u te schetsen. Het huwelijk tussen mijn vader en moeder is nooit goed geweest.’ Ze sprak met een ondertoon van wrevel. ‘Ik heb mij… vanaf het moment dat ik over dergelijke dingen kon nadenken… er steeds over verbaasd, dat die twee ooit in harmonie met elkaar naar het stadhuis zijn gestapt.’ Om haar mond met dunne lippen hing een wrange grijns. ‘En dat zij daarna beiden nog de euvele moed hadden om mij te verwekken is een compleet, ondoorgrondelijk raadsel. Het moet volgens mij in een vlaag van verstandsverbijstering zijn gebeurd. Een andere verklaring is er niet.’
De Cock keek haar verward aan.
‘U… eh, u bent verwekt in een vlaag van verstandsverbijstering?’
Dorethea van Hellendoorn knikte heftig.
‘Het kan niet anders. Ik heb, zo lang ik leef, nooit bemerkt dat die twee enige affectie voor elkander koesterden. Ze leefden volkomen langs elkaar heen… als vreemden… zo ongeïnteresseerd, zo liefdeloos, zo zonder enige emotie, dat ze naar mijn mening niet eens in staat waren om elkaar oprecht te haten.’
De jonge vrouw nam een kleine pauze. Ze streek met haar hand langs haar voorhoofd. De bittere woorden hadden haar zichtbaar vermoeid.
De Cock liet haar even begaan.
‘Van liefde… het bedrijven daarvan… kon volgens u geen sprake zijn?’
Dorethea van Hellendoorn schudde haar hoofd.
‘Vader,’ ging ze na een poosje verder, ‘is een in zichzelf gekeerd man, die volkomen opgaat in zijn werk. Zacht, sensibel, maar volkomen blind voor de dingen om hem heen. Moeder daarentegen is een vrouw van de wereld, die zich graag laat zien… zich uitbundig presenteert en affaires met tal van mannen achter de rug heeft.’
‘Ze was uw vader ontrouw?’
De studente grijnsde.
‘Ze heeft het begrip “trouw” nooit gekend… noch ten opzichte van mijn vader… noch ten opzichte van mij. Ze is… eh, ze is een egoïstisch dier. Haar hele denken en doen is gericht op haarzelf.’
De Cock trok gelaten zijn schouders op.
‘Toch hoor ik nog steeds niets van een motief voor moord,’ sprak hij kalm. ‘Dergelijke huwelijken vormen bepaald geen uitzondering in ons lieve landje en leiden tot geluk van ons, rechercheurs, niet altijd tot een catastrofe.’
Dorethea van Hellendoorn wierp de oude rechercheur een kille blik toe. Ze schoof onrustig heen en weer op haar stoel, klemde daarna haar lippen op elkaar en strekte haar rechterwijsvinger naar De Cock uit.
‘Vorig jaar wilde moeder scheiden,’ vervolgde ze scherp. ‘Ze had weer eens een man ontmoet met wie ze haar verdere leven wilde slijten. Zonder enige gêne legde ze dat in mijn bijzijn aan vader uit en deed hem enige voorstellen om tot een echtscheiding te komen… voorstellen in hoofdzaak van financiële aard. Geld is het enige dat haar werkelijk interesseert. Vader weigerde pertinent om op haar voorstellen in te gaan. Wij zijn getrouwd, zei hij. En dat betekent… tot de dood ons scheidt.’
‘En?’
Dorethea van Hellendoorn gebaarde heftig.
‘Moeder werd kwaad. Ze was des duivels. Ik had haar nog nooit zo gezien. Met opgestoken armen, een rood hoofd en geklauwde handen liep ze op vader toe en brieste: “Dat wordt dan wel jouw dood.”’
De Cock knikte traag voor zich uit.
‘Dat wordt dan wel jouw dood,’ herhaalde hij vlak. De oude rechercheur keek vragend naar de studente op. ‘En deze uitspraak is de basis van uw beschuldiging aan het adres van uw moeder?’
‘Ja.’
‘Buiten deze woorden heeft uw moeder zich nooit over haar moordplannen geuit?’
‘Nee.’
De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.
‘Een smalle basis,’ sprak hij analyserend. ‘Ik denk niet dat ik in geval van een moord op uw vader hiermee een Nederlandse rechter van de schuld van uw moeder kan overtuigen.’
Dorethea van Hellendoorn boog zich met een ruk naar voren en kneep haar lippen op elkaar tot een dunne streep.
‘Maar ze meende dat… ik ken haar… ze meende wat ze zei.’ De stem van de jonge vrouw sloeg over. ‘Ze is… ze is een satansgebroed.’
De Cock ontweek haar emotie en keek haar gelaten aan.
‘Uw moeder wenste de dood van uw vader. Ik bedoel… op dat moment.’
Dorethea van Hellendoorn schudde haar hoofd.
‘U ziet dat verkeerd,’ reageerde ze scherp. ‘Op dat moment werd haar verlangen zichtbaar. Het was er al… lange tijd… sluimerend.’
De Cock bracht zijn gezicht in een ernstige plooi.
‘U acht uw moeder in staat tot moord?’
De studente knikte nadrukkelijk.
‘Absoluut.’
De Cock schoof haar een blocnote toe en gaf haar een ballpoint.
‘Geef mij de naam en het adres van uw vader,’ sprak hij vriendelijk, ‘dan ga ik in de loop van de dag eens met hem praten.’
Het meisje pakte de ballpoint en schreef met hoekige blokletters: Hermanus van Hellendoorn, Binnenkant 1714, Amsterdam-Centrum. Daarna legde ze de ballpoint neer en stond op.
‘Daar is vader meestal,’ sprak ze kalm. Haar felle emotie scheen wat weggeëbd. ‘Daar heeft hij zijn kantoor. Ik ga nu naar hem toe. Ik wil hem nog even spreken voor ik terugga naar de campus.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Dat zal hem zeker aangenaam verrassen.’ De oude rechercheur zweeg even. ‘En wees maar eerlijk,’ ging hij verder. ‘Zeg hem gerust dat u naar aanleiding van zijn brief bij mij aan de Warmoesstraat bent geweest. En vertel hem dat ik over een uurtje bij hem ben voor een nadere uitleg.’
‘Dat zal ik doen.’
De Cock keek haar beminnelijk glimlachend aan.
‘En maak je niet ongerust.’
Dorethea van Hellendoorn reageerde niet. Met een strak gezicht draaide ze zich om en kloste op haar korte laarsjes weg.
De oude rechercheur keek haar peinzend na. Opeens kreeg hij een schok… een onverklaarbare dreun pal onder zijn schedeldak. Het was alsof ook zijn hart een moment van schrik stilstond. Achter op de rug van het jack van het verschoten spijkerpak van Dorothea van Hellendoorn ontwaarde hij een wrede veelkleurige duivelskop. Op het ritme van haar tred grijnsde de kop in glinsterend borduursel.
Toen Dorethea van Hellendoorn was vertrokken, keek Vledder de grijze speurder enige tijd verwonderd aan.
‘Wat is er met je?’ vroeg hij bezorgd. ‘Je lijkt wel geschrokken.’
De Cock knikte.
‘Dat ben ik ook,’ bekende hij zuchtend. ‘Ik had een moment het onzalige gevoel dat de baarlijke duivel van mij wegliep.’
Vledder lachte.
‘In de opmerkelijke verschijning van een jonge vrouw?’
De oude rechercheur wuifde in de richting van de deur.
‘Het kwam door die duivelskop.’
Vledder gniffelde.
‘Je meent die bespottelijke duivelskop op de rug van haar jack?’
‘Inderdaad.’
Vledder stelde hem gerust.
‘Dat is modern. Je ziet op dat spijkergoed en op die wilde slobbertruien tegenwoordig de meest vreemde teksten en afbeeldingen.’
De Cock reageerde niet. De duivel, zo vond hij, was geen figuur om mee te koketteren. Het was beter dat men de satan zo ver mogelijk uit de buurt bleef. Spelen met de duivel was en bleef in zijn ogen een gevaarlijke zaak. De literatuur stond bol van de vele verschrikkingen die mensen door duivelsverachting waren overkomen.
Vledder onderbrak zijn overpeinzingen.
‘En?’
De oude rechercheur keek hem wat verward aan.
‘Wat bedoel je?’
‘Ga je echt met die man praten?’
De Cock knikte traag.
‘Ik heb het beloofd. Bovendien wil ik wel eens uit zijn eigen mond horen of hij zich waarlijk bedreigd voelt… door wie… door wat… waarom?’
‘Maar zolang hij niet werkelijk is vermoord, kun je niets wezenlijks voor die man doen. Het is stom, maar zo zit ons werk bij de politie nu eenmaal in elkaar. Er moet altijd eerst iets gebeuren.’
De Cock protesteerde.
‘Als die man werkelijk is vermoord, heeft het allemaal geen zin meer.’
Vledder grinnikte.
‘Waarom niet?’ antwoordde hij sarcastisch. ‘Dan kunnen wij samen op ons gemak naar zijn moordenaar gaan zoeken. Dan zijn we pas echt “in de rechtmatige uitoefening van onze bediening”, zoals de wet dat zo keurig formuleert.’
‘Onzin,’ sprak De Cock afwijzend. ‘Daar is die man dan niet meer mee gebaat.’
‘Wat wil je dan… een stevig gebouwde politieagent naast de man opstellen… als een soort privé-lijfwacht om hem tegen de moordzuchtige aanvallen van zijn vrouw te beschermen?’
Het klonk spottend.
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Dat is onmogelijk,’ reageerde hij kalm. ‘Dat weet je best. Als wij bij alle echtelieden die elkaar in dit lieve landje naar het leven staan een levensechte politieman zouden moeten plaatsen, dan konden we nog wel een paar…’ Hij maakte zijn zin niet af en kauwde op zijn dikke onderlip.
‘Ik kreeg het idee,’ ging hij verder, ‘dat die Dorethea van Hellendoorn zich werkelijk zorgen maakte over het welzijn van haar vader.’ De oude rechercheur blikte naar zijn jonge collega en trok zijn schouders op. ‘Wat is erop tegen om een praatje met die man te maken?’
‘Als je daar je tijd aan wilt verprutsen,’ antwoordde Vledder laatdunkend.
De Cock reageerde fel.
‘Je verprutst geen tijd,’ riep hij bestraffend, ‘als je interesse in mensen toont. Zeker niet in mensen die in moeilijkheden verkeren.’
Vledder boog zich naar hem toe.
‘En daar geloof jij in?’
‘Wat?’
‘Dat die vader van Dorethea van Hellendoorn in moeilijkheden verkeert?’
De Cock knikte nadrukkelijk.
‘Natuurlijk verkeert die man in moeilijkheden.’ In de stem van de oude rechercheur klonk enige opwinding. ‘Die Dorethea van Hellendoorn is geen zweverige tiener, die in een romantische opwelling meent dat zij haar vader van een dreigende ondergang moet redden. Integendeel, volgens mij is zij een uiterst kiene jongedame, die uit de brief die haar vader haar schreef, exact heeft gedistilleerd in welke netelige situatie die man zich bevindt.’
Vledder was niet overtuigd.
‘Ik vond het toch vreemd dat ze jou die brief niet wilde laten lezen. Dan had je daaruit je eigen conclusies kunnen trekken. Nu moet je afgaan op hetgeen die dochter daaruit afleidt.’
De Cock gebaarde achteloos.
‘Dat maakt mij niet wantrouwend. Misschien stonden in die brief zaken vermeld, die ze liever niet aan de openbaarheid wilde prijsgeven… voor ons verborgen wilde houden. Ik heb daar wel begrip voor. Daarom heb ik ook niet aangedrongen.’ De grijze speurder zweeg even. Zijn breed gezicht lag in een ernstige plooi. ‘Maar van één ding ben ik inmiddels overtuigd geraakt: Dorethea van Hellendoorn kwam niet voor niets naar de Warmoesstraat. In haar gevoel heerst de zekerheid, dat haar vader op een of andere manier in levensgevaar verkeert.’
Vledder snoof verachtelijk.
‘En daarbij presenteert dochterlief bij voorbaat, zonder enig blikken of blozen, haar eigen moeder als moordenares.’
Het klonk cynisch.
De Cock tuitte zijn lippen.
‘Dat is haar persoonlijke mening. Zij kent de spanningen tussen haar ouders en verbindt daar consequenties aan. Zo moet je dat zien. Maar het is heel goed mogelijk, dat de dreiging die Hermanus van Hellendoorn blijkbaar voelt en waarvan hij in de brief aan zijn dochter getuigt, uit een andere hoek komt.’
Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
‘Heet hij zo… Hermanus van Hellendoorn?’
‘Ja.’
‘Waar woont hij?’
De Cock trok het blocnote naar zich toe.
‘Binnenkant 1714,’ las hij hardop. ‘Daar heeft hij zijn kantoor.’
‘Is dat niet vlak bij de Oude Schans en de Montelbaanstoren?’
De Cock knikte.
Vledder boog zich iets naar voren.
‘Ik heb kortgeleden iets over ene Hermanus van Hellendoorn gelezen,’ sprak hij pijnlijk nadenkend. ‘Een artikel met daarbij een foto van de Montelbaanstoren. Dat was, als ik mij goed herinner, in Management Team, een business magazine voor zakenlieden… managers, captains of industry.’
De Cock keek hem belangstellend aan.
‘Wat stond in dat artikel?’
Vledder antwoordde niet direct.
‘In navolging van een groepje professoren,’ antwoordde hij weifelend, ‘die de Amerikaanse president Franklin Delano Roosevelt in de moeilijke jaren dertig zou hebben bijgestaan, had hij samen met een aantal Nederlandse geleerden een zogenaamde Brain Trust opgericht.’
De Cock trok zijn neus iets op.
‘Brain Trust?’ herhaalde hij met hoorbare minachting. ‘Wat is dat?’
‘Brain Trust… een concentratie van mensen met hersenen… door het bedrijfsleven te consulteren wanneer een onderneming, op welke wijze dan ook, in moeilijkheden is geraakt… of een nieuw gebied wil bestrijken.’
‘Tegen betaling?’
Vledder lachte.
‘Uiteraard… forse tarieven. Verstand en kennis moeten worden betaald. Het was, zo heb ik althans begrepen, beslist geen charitatieve instelling.’
De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.
‘Weet je nog met welke heren Hermanus van Hellendoorn die Brain Trust vormde?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Ik herinner mij geen andere namen. Ik dacht dat er geen andere namen in het artikel werden genoemd.’
‘Ben je geabonneerd op dat Management Team?’
Vledder spreidde zijn handen.
‘Ik las het artikel in de wachtkamer van mijn tandarts. Ik weet ook niet van wanneer dat magazine was. Misschien lag het daar al maanden. Ik ben geen regelmatig bezoeker van een tandarts. Ik heb het niet zo erg op zo’n kwelgeest, maar ik had al dagen kiespijn en…’
Het rinkelen van de telefoon op het bureau van De Cock onderbrak hem.
De jonge rechercheur boog zich ver naar voren, nam de hoorn van het toestel en luisterde.
De Cock monsterde zijn gelaatsexpressies en las de plotselinge schrik op zijn jong gezicht.
Na enkele seconden legde Vledder de hoorn op het toestel terug. Hij zag bleek en zijn mond hing half open.
‘Het… eh, het was Dorethea van Hellendoorn,’ stotterde hij.
‘En?’
De jonge rechercheur slikte.
‘Ze heeft zojuist haar vader gevonden.’
‘Dood?’
Vledder knikte.
‘Vermoord in zijn kantoor.’