Ze reden zwijgend en in mineurstemming terug naar Amsterdam. De aanblik van het veld papavers had hen overdonderd. De Cock schoof na enige tijd de mouw van zijn regenjas iets terug en keek op zijn horloge. Daarna blikte hij opzij naar Xavier de la Croix.
“Het is halféén. Redden we het nog?”
“Wat?”
De oude rechercheur duimde over zijn schouder.
“Vledder moet om twee uur op Westgaarde zijn voor het bijwonen van een gerechtelijke sectie.”
Xavier de la Croix knikte.
“Dat lukt wel, tenzij we in een lange file terechtkomen.”
Vledder boog zich iets naar voren.
“Ik heb wel een tijdje werk op Westgaarde. Toen ik vanmorgen dokter Rusteloos meldde dat ik nog een slachtoffer had met een dolksteek in zijn rug, deed hij het voorstel om Joost van de Gou-wenaer en Petertje Slibbroek meteen na elkaar te behandelen.”
“En daar ben je op ingegaan?”
“Ja, het leek een goede oplossing. Anders had ik morgen weer naar Westgaarde gemoeten.”
De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi. Hij blikte van Xavier de la Croix naar Vledder en terug.
“Ik wil van jullie een belofte,” sprak hij plechtig. Xavier de la Croix keek hem van terzijde aan.
“Een belofte?”
De Cock knikte.
“Jullie stilzwijgen over wat wij in dat veld papavers hebben ontdekt. Ik bepaal het moment waarop de politie Gooi- en Vechtstreek wordt ingelicht.”
Xavier de la Croix keek hem bedrukt aan.
“Wat meld ik bij mijn terugkomst aan de chef van de technische dienst?”
De Cock glimlachte.
“Dat ik jou een zwijgplicht heb opgelegd. Als hij nadere bijzonderheden wil, laat hij mij maar bellen.”
Vledder, op de achterbank, tikte De Cock op zijn rug.
“Waarom die zwijgplicht?”
De oude rechercheur draaide zich naar hem om.
“Ik wil eerst de drievoudige moordenaar ontmaskeren.”
Vledder keek hem verrast aan.
“Zie je daar kans toe?”
“Dat denk ik wel. Ik moet alleen nog iemand ervan overtuigen dat hij zijn medewerking moet verlenen.”
“Wie?”
De Cock gleed even met zijn pink over de rug van zijn neus.
“Een oud-marineman, die alles weet van breedte- en lengtegraden.”
Rechercheur De Cock zat naast Vledder op de Rigakade in de donkere laadruimte van een oude, gammele bestelbus met op de buitenkant als opschrift de naam van een niet-bestaand aannemersbedrijf. Hij had de bestelauto tijdelijk van het hoofdbureau te leen. Het onooglijke busje werd door de rechercheurs van kamer 119 zo nu en dan als geheime observatiepost gebruikt.
Door een kijkgat zag hij aan de overkant van de weg het silhouet van een oude legerloods tegen het vale maanlicht afsteken. Rondom de oude loods was het aardedonker, maar De Cock wist dat bij een teken van hem de voor- en achterkant van de loods in het felle licht van schijnwerpers zou staan. De technische dienst had op zijn aanwijzingen de nodige voorzieningen getroffen.
De Cock had opnieuw een beroep gedaan op zijn collega’s Appie Keizer en Fred Prins. Zoals steeds hadden zij blijmoedig hun medewerking toegezegd. Appie Keizer acteerde als een in lompen gehulde oude zwerver, terwijl de zwaargebouwde Fred Prins de achterkant van de loods bewaakte. Vledder stootte De Cock in zijn zij.
“Dit beeld komt mij zo bekend voor.”
De Cock gromde kort.
“Een paar jaar geleden hebben wij deze loods[8] ook al eens als ontmoetingsplaats gebruikt.
Dit is voor mij in feite een noodoplossing. Ik had de ontmoetingsplaats het liefst in de woning van Alex van Wijngaarden gesitueerd…compleet met een pilsje op tafel. Maar Alex weigerde. Hij vond het te riskant voor zijn vrouw en zijn zoon. Hij wilde ook niet dat ik die twee tijdelijk ergens anders onderbracht.”
“Toen kwam je op het idee van deze loods?”
vroeg Vledder.
“Ja.”
“Gaf Alex van Wijngaarden het onmiddellijk toe?”
“Wat?”
“Dat hij die anonieme brief met de plaatsaanduiding van het veld papavers had geschreven?”
De Cock glimlachte.
“Alex van Wijngaarden is een eerlijke vent. Toen de heer Van de Gouwenaer hem belde dat er een derde slachtoffer was gevallen, besloot hij mij in te lichten.”
Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
“Hoe kende hij die plek?”
“Joost had hem op een zondag in zijn eigen wagen meegenomen en hem die plek laten zien. Volgens Van Wijngaarden had Joost voortdurend wroeging. Hij heeft de tragedie nooit kunnen verwerken. Joost was ook de man die op die plek de papavers heeft gezaaid.”
“Het zaad dat Xavier de la Croix en ik in de geheime bergplaats van zijn secretaire hebben gevonden.”
“Precies.”
Vledder gebaarde voor zich uit.
“Heb je als lokaas die Alex van Wijngaarden in de loods laten plaatsnemen?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Niet…eh, niet Alex van Wijngaarden. Die zit thuis bij vrouw en kind.”
Vledder grinnikte vreugdeloos.
“Wie ontvangt dan de dader als die komt?”
De Cock trok zijn gezicht strak.
“Jouw Adelheid.”
De adem in de keel van Vledder stokte.
“Adelheid?”
“Ja.”
“Je bent gek!”
De Cock trok zijn schouders op.
“Jij hebt blijkbaar thuis met haar over deze zaak gesproken. Ze belde mij op en vroeg of ze bij de ontknoping een rol mocht spelen.”
Vledder ademde diep.
“Dat had je toch met mij…”
Hij maakte zijn zin niet af.
De gsm in de binnenzak van De Cock maakte geluid. De oude rechercheur hield het apparaatje tegen zijn oor en hoorde de stem van Appie Keizer.
“Er komt een grote vrachtwagen de Rigakade op rijden. Ik weet niet of die iets met deze affaire heeft te maken. Maar als hij voor de loods stopt, dan moeten jullie hem kunnen zien.”
De Cock stootte Vledder aan.
“Heb je Appie verstaan?”
“Ja.”
De Cock blikte op de verlichte wijzerplaat van zijn horloge.
“Vreemd. Hij is zeker tien minuten te vroeg.”
Vledder reageerde verwonderd.
“Verwacht je dat hij met een vrachtwagen komt.”
“Min of meer.”
Vledder hijgde.
“De wagen stopt…voor de loods.”
De Cock knikte.
“Wacht tot er iemand is uitgestapt. Ik heb geen zin in wilde achtervolgingen.”
Vledder gebaarde voor zich uit.
“Het is een man met een koffertje.”
De Cock knikte opnieuw.
“Dat is hem…met een koffertje vol geld.”
Met een megafoon in zijn hand stormde De Cock achter Vledder aan de laadruimte van de oude bestelbus uit.
“Licht!”brulde hij.
Nog geen seconde later baadden de voor- en de achterzijde van de loods in een zee van licht.
De man met het koffertje keek een moment verrast om zich heen. Daarna wierp hij zijn koffertje weg en rende terug naar de vrachtwagen.
Adelheid van Buuren sprintte de houten loods uit. De man realiseerde zich blijkbaar dat de hoge instap van de vrachtwagen hem te veel tijd zou kosten. Hij rende voor de kop van de vrachtwagen weg in de richting van de toestormende Vledder en De Cock.
De man draaide zich om en werd vrijwel direct daarop door Adelheid van Buuren tegen de straat gesmakt. Vledder dook boven op hem en draaide zijn gezicht naar zich toe. Verrast keek hij omhoog naar De Cock.
“Het is…eh, het is Louis van Marcinelle,” stamelde hij. De oude rechercheur knikte.
“Rijk geworden van mensensmokkel.”