De jonge Vledder hield het gaspedaal zo diep mogelijk ingeduwd. Hij reed fel, wild, als een bezetene. Gebogen over het stuur, een verbeten trek om de smalle mond, dwong hij de oude Volkswagen tot een uiterste krachtinspanning. De motor gierde van ellende.
De Cock keek hem van terzijde aan. ‘Wat is er, jô?’ schreeuwde hij boven het geluid van de motor uit. ‘Heb je haast?’ Vledder antwoordde niet. Gespannen, star voor zich uitkijkend, reed hij met onverminderde snelheid verder. Aan het einde van de lange weg langs het kanaal kwam hij slippend uit de bocht. De zijkant van een vrachtwagen schoof rakelings voorbij. De Cock schudde zijn hoofd en grinnikte.
‘Wat wil je?’ riep hij cynisch. ‘De dood inhalen of ontvluchten? Het geeft je toch niets. Hoe dan ook, de dood wint altijd.’ ‘Lollig…’ beet Vledder hem snauwerig toe, ‘verdomde lollig. Kijk eens aan, meneer de rechercheur maakt grapjes, verdomd leuke grapjes over de dood.’
De Cock schoof zijn onderlip naar voren. Hij reageerde niet. Hij had het niet grappig bedoeld. Helemaal niet. Het was meer een waarschuwing geweest om niet te hard te rijden. Hij betwijfelde ook of Vledder het wel als een grapje had opgevat. Hij dacht van niet. Het was zo maar een uitbarsting van de jongen. Hij kende zijn leerling lang genoeg om te beseffen hoe hij zich nu voelde. De gruwelijke ontdekking op de stortplaats had hem aangetast; zijn evenwicht ondermijnd. Hij had dat bij vorige gelegenheden ook al gemerkt. De jongen trok het zich te veel aan. Te gevoelig. Hij kon op het juiste moment niet genoeg afstand nemen. In de Spaarndammerstraat bij het viaduct raakten ze met de wagen in een file. Zij kwamen nog slechts stapvoets vooruit. De Cock vond het best. Hij liet zich behaaglijk onderuit zakken en onderzocht met aandacht de plastic pop die hij van de stortplaats had meegenomen. Vledder bekeek hem van opzij en grijnsde. ‘Er is op een afschuwelijke manier een jong meisje vermoord,’ zei hij. ‘Zo afschuwelijk, dat men de brokstukken bij elkaar heeft moeten zoeken. En wat doet de grote speurder?’ Hij haalde zijn neus op en snoof spottend. ‘De grote speurder vraagt heel beleefd aan een vuilnisman of hij een oude, vieze pop mag meenemen.’
Hij reed weer een stukje op en schudde vertwijfeld het hoofd. ‘Verdomme nog aan toe, er zijn toch wel belangrijker dingen dan een oude pop met één poot.’
‘Zoals…?’
Vledder keek hem vernietigend aan. ‘Het oplossen van de moord.’
De Cock zuchtte.
‘Kijk,’ zei hij gelaten, ‘daar ben ik nu al die tijd mee bezig.’
Brigadier Bijkerk, de dikke wachtcommandant van de Warmoesstraat, stond van zijn stoel achter de balie op toen Vledder en De Cock het bureau binnenkwamen.
‘Hoe is het met dat bericht van de stortplaats?’ vroeg hij belangstellend. ‘Kan ik het opsporingsbericht van het meisje De Bougaerde nu laten vervallen?’
De Cock knikte traag.
‘Dat kun je. We behoeven haar niet meer op te sporen. We hebben haar gevonden. In stukken. Vermoord.’ Hij grijnsde in de richting van Vledder. ‘We zoeken nu alleen nog maar de dader.’ Brigadier Bijkerk grinnikte. ‘Meer niet?’
‘Och, dat is een koud kunstje, met zo’n leerling.’
Vledder trok een gezicht als een oorwurm. Hij draaide zich om en wilde verder gaan naar de recherchekamer. Brigadier Bijkerk riep hem terug.
‘Ik heb hier in de wachtkamer een man die je geloof ik veel over dat meisje de Bougaerde kan vertellen. Hij zit hier al meer dan een uur op jullie te wachten.’
Vledder keek hem argwanend aan. ‘Wie?’
Bijkerk raadpleegde een notitie.
‘Ene Ronald van Stuchteren. Ik heb hem maar zolang voor jullie vastgehouden. Hij vroeg naar rechercheur De Cock en zei dat hij kwam in verband met het verdwijnen van die Nanette de Bougaerde. Als je leermeester het tenminste goedvindt… Dan heb je alvast iets om mee te beginnen.’
De Cock knikte gretig. ‘Ik vind het best. Laat die Ronald van Stuchteren maar vast naar het verhoorkamertje brengen. Ik denk zo dat vriend Vledder hem graag een paar vragen wil stellen, superintelligente vragen. Is het niet, m’n jong?’ Wat Vledder bromde, was niet te verstaan.
Bijkerk lachte luid.
Ronald van Stuchteren toonde zich zelfbewust. Toen Vledder en De Cock het verhoorkamertje binnenkwamen, stond hij op, maakte een beleefde buiging en ging weer rustig zitten. ‘Mijn vader,’ sprak hij geaffecteerd, ‘vertelde dat ik mij in de belangstelling van de heren rechercheurs mag verheugen.’ Hij maakte een klein artistiek handgebaartje en toonde een regelmatige rij prachtige witte tanden. ‘Wel, hier ben ik dan.’ De Cock knikte traag. ‘We zien het,’ zei hij gelaten. ‘We zien het.’ Hij wuifde in de richting van Vledder.
‘Mijn collega zal u een paar vragen stellen. Het is, zoals u begrijpt, zuiver formeel, gewoon een kwestie van routine. Maar ik moet u toch aanraden de werkelijkheid geen geweld aan te doen. Anders gezegd: wij willen de waarheid.’
Ronald van Stuchteren grinnikte.
‘De waarheid en niets dan de waarheid.’
Hij vond zijn eigen opmerking blijkbaar nogal geslaagd. Hij bracht zijn armen gekruist voor zijn borst en straalde van zelfgenoegzaamheid.
De Cock streek met zijn hand langs zijn gezicht.
‘De waarheid,’ zei hij met enige nadruk, ‘de waarheid is niet grappig. Meestal niet.’
Ronald haalde wat nonchalant zijn schouders op en Vledder schoof een stoel bij.
‘U bent nog bij uw vader in huis?’
‘Ja.’
‘U hebt broers, zusters?’
‘Nee.’
Terwijl Vledder zo het verhoor op gang bracht, bekeek De Cock de jongeman eens aandachtig. Ronald van Stuchteren, zo vond hij, had weinig met de makelaar Van Stuchteren gemeen. Er was geen sprake van enige gelijkenis, noch qua gedrag en optreden, noch qua uiterlijk. Ronald was een slanke jongeman met blond golvend haar tot diep in de nek, groene ogen en zachte, haast weke gelaatstrekken. Knap, op een wat griezelige, bijna onmanlijke manier. Zoals hij daar zat in het verhoorkamertje vormde hij een uitdaging. Lachend, provocerend, in een fel paars jack met bloemetjes en een lichte pantalon, die knellend nauw om zijn benen sloot, antwoordde hij op de vragen die Vledder hem stelde. ‘Kunt u goed met uw vader overweg?’
‘Moet ik daar op antwoorden?’
‘A ls u wilt.’
‘Nee.’
‘Waarom niet?’
Ronald van Stuchteren grijnsde. ‘Welke jongeman van mijn leeftijd kan wel goed met zijn vader overweg? We verdragen elkaar. Dat is het gunstigste wat ik ervan zeggen kan.’ ‘Tot voor kort was dat anders?’
‘Hoezo?’
‘Ik meen van uw vader begrepen te hebben dat u zich na de dood van uw moeder wat meer aan hem bent gaan hechten. Hij sprak zelfs van een goede vader-zoonverhouding.’
Ronald van Stuchteren antwoordde niet direct. Hij liet zijn hoofd iets zakken. Het was voor het eerst dat hij zijn hautaine houding iets liet varen. ‘Wat moest ik?’ zei hij na een poosje. ‘Hij was alles wat ik nog had. Ik kon moeilijk met mijn verdriet naar de buren gaan. Niet? Tenslotte was hij mijn vader.’ Vledder aarzelde even. ‘Dat… eh, dat klinkt bitter.’
‘Ja,’ schreeuwde Ronald, ‘dat klinkt bitter. Ik weet het. Maar weet u waaraan mijn moeder stierf? Weet u dat? Nee, natuurlijk, dat weet u niet. Dat zal hij u niet verteld hebben, de verlopen Don Juan. Maar ik zal het u zeggen: ze stierf aan vernedering.’ ‘Vernedering?’
‘Ja, vernederd door de honderden avontuurtjes die mijn vader had met juffrouwen van allerlei slag.’
‘En uw moeder wist dat?’
Ronald knikte heftig.
‘Mijn vader bezat zelfs de onbeschaamdheid, de brutaliteit beter gezegd, om in haar bijzijn tegen anderen over zijn zogenaamde veroveringen op te scheppen. Denkt u zich dat eens in.’ Hij schudde een paar maal zijn hoofd.
‘Mijn moeder… mijn moeder was een lieve, zachte vrouw. Ze zei nooit wat. Ze heeft zich nooit openlijk tegen de uitspattingen van mijn vader verzet. Ze leed in stilte.’
Vledder slikte en schoof zijn stoel iets naar achteren. Onderwijl wierp hij een schuinse blik naar De Cock, die tegen de muur stond geleund. Een bemoedigend knikje van zijn leermeester sterkte hem in de mening dat hij het verhoor in dezelfde richting moest voortzetten.
‘Uw moeder nam u in vertrouwen?’
‘Ja.’
‘Voor zover zij dus op de hoogte was van uw vaders avontuurtjes, was u dat ook?’
‘Inderdaad, moeder had voor mij geen geheimen.’
‘Hebt u met haar wel eens over een scheiding gesproken?’ ‘Moeder wilde niet scheiden.’
‘Waarom niet?’
‘Ten eerste uit religieuze overwegingen. Mijn moeder was een godsdienstige vrouw. En verder wilde zij mijn erfdeel veiligstellen.’ Vledder trok zijn wenkbrauwen op. ‘Veiligstellen…?’ ‘Ja, begrijpt u, zolang het huwelijk tussen mijn moeder en mijn vader niet werd ontbonden, was ik de enige erfgenaam. Moeder wilde dat dit zo bleef. Wanneer zij eventueel tot een echtscheiding had besloten, was vader beslist hertrouwd en wie weet hoeveel wettige nakomelingen daarvan weer het gevolg zouden zijn geweest.’
Vledder grijnsde breed. ‘En vele varkens maken de spoeling dun.’ ‘Een bepaald onelegante opmerking,’ reageerde Ronald fel. ‘Ik zou zeggen, bijna beledigend.’
Over het gezicht van Vledder gleed een lichte blos. De scherpe toon van de jonge Van Stuchteren bracht hem echter niet uit de cadans van zijn verhoor.
‘Als ik u goed heb begrepen,’ ging hij rustig verder, ‘dan achtte u, toen uw moeder stierf, uw vader verantwoordelijk voor haar dood. Is het niet?’
‘Ja.’
‘U was van mening dat zijn gedrag de gezondheid van uw moeder had ondermijnd?’
‘Ja.’
‘Hebt u hem dat wel eens gezegd?’
Ronald zuchtte. ‘Nee, ik heb het hem nooit gezegd. Hij heeft mij daarvoor eenvoudig de kans niet gegeven.’
Vledder keek hem wat verward aan. ‘Dat… eh, dat begrijp ik niet.’ Ronald zuchtte opnieuw. ‘Toen mijn moeder was gestorven, besloot ik hem eens onomwonden de waarheid te zeggen. Het werd toch eindelijk wel eens tijd, vond ik, dat iemand dat deed. Zolang moeder nog leefde, had ik ter wille van haar gezwegen.’ ‘En?’
De jonge Van Stuchteren streek met zijn hand langs zijn blonde haren. Daarna trok hij zijn schouders iets op en maakte een mistroostig gebaar.
‘Toen het erop aankwam,’ zei hij wat somber, ‘kon ik het niet. Ziet u, tot mijn grote verbazing toonde hij oprecht verdriet. De dood van mijn moeder had hem diep aangegrepen. Daarmee nam hij mij alle wapens uit de hand. Hij was er werkelijk kapot van. Hij sloot zich op in zijn kamer en liet zich dagenlang niet zien. Het was een vorm van berouw, dacht ik.’
Vledder keek hem onderzoekend aan. ‘Hoezo, dacht ik?’ De jongeman snoof verachtelijk.
‘Nog geen jaar na haar dood papte hij alweer met een jong meisje aan.’
‘Nanette?’
‘Ja,’ zei hij wat afwezig, ‘Nanette de Bougaerde. Op een avond kwamen ze naar mij toe, hand in hand, en vader… weerzinwekkend… verkondigde met bibberende stem, dat ze het eens waren geworden en binnenkort zouden gaan trouwen.’
Vledder stond van zijn stoel op.
‘En daarmee,’ sprak hij plechtig, ‘begon het drama. Het dramaNanette, of: de dans om het gouden kalf.’