Vier Kind der stormen

Lona Kelvin trok haar kleren aan. Twee stukken onderkleding, twee stukken bovenkleding, grijs op grijs, en ze was gekleed. Ze liep naar het raam van haar kleine kamer en keek naar buiten. Sneeuw. Witte wervelingen in de nacht. Ze konden de sneeuw snel genoeg de baas zodra het de grond raakte, maar ze konden niet verhinderen dat het viel. Nog niet.

Een wandeling in de Arcade, besloot Lona. Dan slapen en weer een dag voorbij.

Ze deed haar jack aan. Huiverde al bij voorbaat. Keek om zich heen.

Netjes tegen de muur geplakt foto’s van baby’s. Geen honderd baby’s; eerder zestig of zeventig. En niet haar baby’s. Maar zestig babyfoto’s konden er netzogoed honderd zijn. En voor een moeder als Lona zouden alle baby’s haar baby’s kunnen zijn.

Ze zagen eruit zo als baby’s eruit zien. Bolle, nog ongevormde gezichten met knopjes van neuzen en glimmende natte kwijlmondjes en nietsziende ogen. Fijne oortjes, pijnlijk volmaakt. Gebalde kleine handjes met onwaarschijnlijk schitterende nageltjes. Perzikhuidjes. Lona strekte haar hand uit en beroerde de foto die het dichtst bij de deur hing en verbeeldde zich dat ze babyfluweel aanraakte. Vervolgens bracht ze haar hand naar haar eigen lichaam. Legde hem op haar platte buik. Legde hem op een kleine harde borst. Legde hem op haar dijen waaruit een legioen kinderen wel en niet te voorschijn waren gekomen. Ze schudde haar hoofd met een gebaar waarin men zelfmedelijden had kunnen zien, maar haar zelfmedelijden was op dit moment grotendeels weggezogen, en er was alleen nog maar een korrelig bezinksel van verwarring en leegheid over.

Lona ging naar buiten. De deur sloot zich zachtjes achter haar.

De lift bracht haar snel naar de begane grond. De wind zwiepte door de smalle gang tussen de hoge gebouwen. Boven haar hoofd drong de kunstmatige nachtgloed de duisternis terug; gekleurde bollen bewogen zich in stilte heen en weer. Sneeuwvlokken dansten er tegen aan. Het plaveisel was warm. De gebouwen die haar omgaven waren helder verlicht. Naar de Arcade, zeiden Lona’s voeten haar. Naar de Arcade om een eindje te lopen in de helderheid en de warmte van deze avond van sneeuw.

Niemand herkende haar.

Gewoon een meisje dat vanavond alleen uitging. Muisgrijs haar dat om haar oren wapperde. Een dunne nek, afhangende schouders, een ontoereikend lichaam. Hoe oud? Zeventien. Zou veertien kunnen zijn. Niemand vroeg het. Een muisgrijs meisje.

Muisgrijs.

Dr. Teh Ping Lin, San Francisco, 1966:

‘Op de vastgestelde ovulatietijd, door hormonen geïnduceerd, werden vrouwelijke muizen van het zwarte agoeti C3H/HeJ ras opgesloten met vruchtbare mannetjes van een albinoras, ofwel BALB/c, ofwel Cal A (oorspronkelijk A/Crgl/2). Negen tot twaalf uur na de verwachte paring, werden de ova uit de eileiders gespoeld, en bevruchte ova geïdentificeerd door de aanwezigheid van het tweede poollichaampje of door observatie van de pronuclei.’

Het was een inspannend experiment voor de dokter. Microinjectie was zelfs toen niets nieuws meer, maar het werk met cellen van zoogdieren vertoonde gebreken. De onderzoekers waren niet in staat geweest om de structurele of functionele zuiverheid van het hele ovum te behouden. Niemand had Lona Kelvin ooit op de hoogte gebracht dat:

‘De eitjes van zoogdieren zijn klaarblijkelijk moeilijker te injecteren dan andere cellen wegens de dikke zona pellucida en het vitellinemembraan, die beide zeer elastisch en resistent zijn tegen de penetratie van een microinstrument, vooral in het onbevruchte stadium.’

Groepen jongens stonden zoals gewoonlijk bij elkaar in de hal die toegang gaf tot de Arcade. Sommigen hadden een meisje bij zich. Lona keek schuw naar ze. De winter drong niet door tot in de hal; de meisjes hadden hun thermomantels uitgedaan en lieten zich trots bekijken. Die daar had haar tepels met lichtgevende stof behandeld en een ander had haar schedel geschoren om de fijne structuur van het been te laten zien. Daar, voluptueus in de laatste weken van haar zwangerschap, liep een roodharige gearmd met twee grote jonge mannen die gierend van de lach obsceniteiten naar elkaar brulden.

Lona sloeg haar gade, geprikkeld. Dikke buik, een omvangrijke last. Kan ze haar tenen zien? Haar borsten zijn opgezwollen. Doen ze pijn? Het kind was op de oude manier verwekt. Lona knipperde met haar ogen. Hijgen en stoten en een rilling tussen de dijen en er is een baby gemaakt. Eén baby. Misschien twee. Lona gooide haar smalle schouders naar achteren, vulde haar benauwde longen met lucht. Het gebaar deed haar borsten omhoog en naar voren komen en er verscheen kleur op haar hoekige wangen.

‘Ga je naar de Arcade? Ga met mij.’

‘Hee, lijster! Laten we zingen!’

‘Vriend nodig, vriendin?’

Flarden van zinnen. Brommende invitaties. Niet voor haar. Nooit voor haar.

Ik ben een moeder.

Ik ben de moeder.

‘Deze bevruchte eitjes werden vervolgens geplaatst in een medium bestaande uit drie delen verdunde Locke-oplossing, een deel 2,9 procent natriumcitraat dihydraat, en 25 mg runder-gamma globuline (BGG, Armour) per milliliter oplossing. Penicilline (100 eenh./ml) en streptomycine (50 (μg/ml) werden aan het medium toegevoegd. Viscositeit van het medium hij 22 °C was 1,1591 cp en zijn pH 7,2. De eitjes werden voor micromanipulatie en injectie gedeponeerd in een druppel runder-gamma-globuline-citraat-Locke-oplossing (GCL) welke bedekt was met minerale olie in een vaseline-omhulsel op een objektglaasje.’

Deze avond was er een kleine verrassing voor Lona. Een van de jongens die in de hal rondhingen benaderde haar. Was hij dronken? Zo hongerig naar seks dat ze aantrekkelijk voor hem was? Bewogen door medelijden voor het onaanzienlijke wijfje? Of wist hij wie ze was en wilde hij in haar roem delen? Dat was ’t minst waarschijnlijke van alles. Hij wist ’t niet, zou ’t niet willen weten. Roem was er helemaal niet.

Hij was geen schoonheid, maar ook niet weerzinwekkend lelijk. Van normale lengte; zwart haar dat recht naar voren was gekamd tot bijna op zijn wenkbrauwen; de wenkbrauwen zelf door een plastisch chirurg iets verlegd zodat ze een sceptische omgekeerde V beschreven; de ogen grijs, en glanzend van oppervlakkige kracht; weke huid, neus scherp, vooruitstekend. Ongeveer negentien jaar oud. Vuilgele huid met zichtbare strepen daaronder, zongevoelige patronen die op het midden van de dag in volle glorie zouden opblinken. Hij zag er hongerig uit. In zijn adem een mengsel van goedkope wijn, gekruid brood, een vleugje (opschepper!) gefiltreerde rum.

‘Hallo, liefje. We gaan samen. Ik ben Tom Pijper. De zoon van Tom Pijper. En jij?’

‘Alsjeblieft — nee,’ mompelde Lona. Ze probeerde weg te komen. Hij ging voor haar staan, uitademend.

‘Ben je al met iemand? Met iemand binnen afgesproken?’

‘Nee.’

‘Waarom dan niet met mij? Je zou ’t slechter kunnen treffen.’

‘Laat me met rust.’ Een zwak fluisteren.

Hij keek haar sluw aan. Kleine ogen die zich in de hare boorden. ‘Ruimteman,’ zei hij. ‘Net terug van andere werelden. We gaan aan een tafel zitten en ik vertel je er alles over. Moet een ruimteman niet afslaan.’

Er kwam een frons op Lona’s voorhoofd. Ruimteman? Andere werelden? Saturnus dansend binnen zijn ringen, groene zonnen achter de nacht, bleke creaturen met vele armen? Hij was geen ruimteman. Ruimte laat sporen achter in de ziel. Tom Pijper’s zoon was niet gebrandmerkt. Zelfs Lona kon dat zien. Zelfs Lona.

‘Dat ben je niet,’ zei ze.

‘Wel. Ik zal je een paar sterren noemen. Ophiuchus. Rigel. Aldebaran. Daar ben ik geweest. Kom, bloem. Kom mee met Tom.’

Hij loog. Hij gaf zichzelf meer glans om zijn aantrekkelijkheid te vergroten. Lona huiverde. Achter zijn brede schouder zag ze de lichten van de Arcade. Hij kwam dicht tegen haar aanleunen. Zijn hand ging naar beneden, vond haar heup, bewoog zich wellustig over haar platte bil, haar magere lendenen.

‘Wie weet?’ fluisterde hij hees. ‘De nacht kan ons alles brengen. Misschien geef ik je wel een baby. Ik wed dat je dat leuk vindt. Heb je ooit een baby gehad?’

Haar nagels haalden zijn wang open. Hij deinsde terug, verrast, bebloed, en een ogenblik lang gloeiden de streepvormige ornamenten onder zijn huid helder op, zelfs in het kunstlicht. Zijn ogen stonden wild. Lona draaide zich met een ruk om en ontweek hem, ging op in de menigte die zich door de hal drong.

Met haar ellebogen baande ze zich een weg tot in de Arcade.

Tom, Tom, pijper’s zoon, geeft je een baby als snel loon

‘Driehonderdenéén pas bevruchte eitjes werden in een vaseline-omhulsel gehouden en elk kreeg een van de volgende experimentele behandelingen: (i) geen pipetpunctuur en geen injectie; (ii) een ovumpunctuur maar geen injectie; (iii) een injectie van 180 μ3 van de oplossing welke ongeveer 5 pg BGG bevatte; (iv) een injectie van 770 μ3 van een oplossing die 20 pg BGG bevatte; of (v) een injectie van 2730 μ3 van de oplossing die 68 pg BGG bevatte.’

De Arcade schitterde. Hier waren alle goedkope pleziertjes verzameld onder één glasachtig dak. Toen Lona de poort doorging, drukte ze haar duim tegen de klok teneinde haar aanwezigheid te registreren en een kaartje te kopen. Het kostte niet veel om binnen te komen. Maar ze had geld, ze had geld. Daar hadden ze wel voor gezorgd.

Ze plantte haar voeten stevig neer en keek omhoog, verdieping na verdieping, totdat haar ogen het dak zestig meter boven haar bereikten. Er viel sneeuw maar niet op het dak zelf; efficiënte windapparaten verhinderden dat de vlokken het koepelvormige dak raakten en ze vielen naar beneden waar de kleverige dood op het verwarmde plaveisel hen wachtte.

Ze zag de gokafdelingen waar iemand alle mogelijke spelletjes kon spelen voor alle mogelijke inzetten. De inzetten waren gewoonlijk niet hoog. Dit was de plek voor de jongeren met een platte beurs. Voor de zwoegers. Maar wanneer iemand daar zin in had kon hij heel wat verliezen, en sommigen hadden dat ook gedaan. Roulettes draaiden, lichten floepten aan en uit, knoppen klikten. Lona begreep niets van de gokspelletjes.

Verder omhoog, in een net van nauwe gangen, was er vlees te koop voor degenen die daar behoefte aan hadden of zin in hadden. Vrouwen voor mannen, mannen voor vrouwen, jongens voor meisjes, meisjes voor jongens, en elke denkbare combinatie. Waarom ook niet? Een menselijk wezen was vrij om over zijn lichaam te beschikken op wat voor wijze ook, zolang dit niet regelrecht in strijd kwam met het welzijn van een ander. Degenen die verkochten waren niet gedwongen om te verkopen. Ze konden bijvoorbeeld ook in een winkel gaan staan. Lona ging niet naar de kamers van het vlees.

Hier op de begane grond van de Arcade stonden de kraampjes van kleine kooplieden. Voor een handvol munten kreeg je een zak vol surprises. Wat dacht je van een dunne draad levend vuur om de donkere dagen mee op te vrolijken? Of een huisdier van een andere wereld, dat zeiden ze tenminste, maar in werkelijkheid werden de juweelogige padden gekweekt in de laboratoria van Brazilië. Wat dacht je van een poëziedoos om je in slaap te zingen? Foto’s van de groten der aarde, zo handig gemaakt dat ze konden glimlachen en praten? Lona zwierf rond. Lona keek. Lona raakte niets aan, kocht niets.

‘De levensvatbaarheid van de eitjes werd getest door transplantatie in vruchtbare wijfjesalbino BALB/c of Cal A onder anesthesie. De recipiënten kregen door hormooninjecties hun ovulatie gelijktijdig met de agoeti-C3H donors en hadden gecopuleerd met vruchtbare mannetjes van eigen albinoras.’

Eens zullen mijn kinderen hier komen, zei Lona tegen zichzelf. Dan kopen ze speelgoed. Ze zullen zich vermaken. Ze rennen door de menigte —

— zij alleen vormen al een menigte —

Ze voelde adem in haar nek. Een hand streelde haar romp. Tom Piper? Ze draaide zich in paniek om. Nee, nee, niet Tom Piper, gewoon de een of andere hengst van een jongen die aandachtig naar boven zat te staren naar de verdieping van de handelaren in vlees. Lona verwijderde zich.

‘De gehele procedure vanaf het ogenblik dat de experimentele eitjes uit de eileiders van de donor werden gespoeld tot het ogenblik van hun transplantatie in het infundibulum van de recipiënt nam 30 tot 40 minuten in beslag. Tijdens dat tijdsbestek waarin de eitjes in vitro op kamertemperatuur werden gehouden krompen er vele binnen hun zonae pellucidae.’

Hier was de dierentuin. Gekooide wezens die heen en weer liepen, loerden, smeekten. Lona ging naar binnen. De laatste wilde beesten, hier? Een wereld waaruit alle dieren waren verjaagd? Hier was de reuzenmiereneter. Wat was zijn snuit en wat zijn staart? Een luiaard sloeg gretig zijn klauwen in een dode boom. Nerveuze coatimundis liepen in hun kooi heen en weer. De stank van wilde dieren werd uit de zaal weggezogen door zoemende pompen onder de flagstone vloer.

‘…de gekrompen eitjes bleven over ’t algemeen in leven en werden als in wezen normaal beschouwd…’

De dieren joegen Lona angst aan. Ze ging weg, uit de dierentuin en liep nogmaals de galerij op de begane grond van de Arcade rond. Ze dacht dat ze Tom Piper achter zich aan zag komen. Ze schoof in het voorbijgaan langs de strakke buik van het zwangere meisje.

‘…het aantal degenererende embryo’s en resorptieplaatsen werd ook onderzocht bij de autopsie van de recipiënten…’

Ze realiseerde zich dat ze hier helemaal niet wilde zijn. Thuis, veilig, warm, alleen. Ze wist niet wat angstaanjagender was: mensen in grote kuddes, of één persoon, alleen.

‘…een redelijk groot aantal eitjes overleven micromanipulatie en injectie van een vreemde stof…’

Ik wil weg, besloot Lona.

Uitgang. Uitgang. Waar was de uitgang? Uitgangen waren hier niet favoriet. Ze wilden dat je bleef. Veronderstel dat er brand uitbrak? Robots die uit verborgen panelen tevoorschijn schoten, de gloed blusten. Maar ik wil weg.

‘…een nuttige methode wordt hiermee dus verschaft…’

‘…de overleving van pronucleaire eitjes na de diverse behandelingen wordt in Tabel I getoond…’

‘…de foetussen die zich uit de microgeïnjecteerde eitjes ontwikkelden waren vaak kleiner dan hun soortgenoten in vivo, maar er werden verder geen afwijkingen geconstateerd…’

Dank u, Dr. Teh Ping Lin uit San Francisco.

Lona vluchtte.

Ze rende in razende vaart in een cirkel om het binnenste van de Arcade heen. Tom Piper vond haar weer terug, riep haar iets toe, stak zijn armen naar haar uit. Hij is vriendelijk. Hij heeft geen kwaad in de zin. Hij is eenzaam. Misschien is hij wel echt een ruimteman.

Lona vluchtte.

Ze ontdekte een uitgang en rende de straat op. De geluiden van de Arcade stierven weg. Hier buiten in het duister voelde ze zich kalmer en het angstzweet op haar huid droogde op, waardoor ze een beetje afkoelde. Lona huiverde. Ze liep haastig naar haar huis, ondertussen vele malen over haar schouder kijkend. Om haar dij gegespt zaten anti-aanrandingswapens die elke verkrachter op andere gedachten zouden brengen: een sirene, een rookbom, een laser die golven verblindend licht spoot. Toch, je kon nooit weten. Die Tom Piper; hij kon overal en tot alles in staat zijn.

Ze bereikte haar kamer. Het licht ging aan. Zestig of zeventig zachte afbeeldingen tegen de muur geplakt. Lona raakte ze aan. Moesten ze geen schone luier aan? Luiers waren een eeuwige waarheid. Hadden ze melk gemorst over hun roze wangen? Zou ze hun krullen kammen? Zachte schedels, nog niet dicht; flexibele beenderen; platte neusjes. Mijn baby’s. Lona’s handen streelden de muur. Ze wierp haar kleren af. Er kwam een moment waarop ze door slaap werd overmand.

Загрузка...