15
Valentina haastte zich over het Aleksanderplein. Er gleden schaduwen over haar gezicht terwijl een vlagerige wind de wolken langs de hemel joeg.
Niets was ooit gemakkelijk.
Ze was al bij drie andere ziekenhuizen geweest maar het antwoord was steeds hetzelfde: Je bent te welgesteld. Je bent te goed opgevoed. Je bent niet geschikt. Toch kon ze blindelings verband oprollen en kende ze alle botten in het lichaam, en ook de drukpunten en het bloedvatenstelsel.
Ik ben wél geschikt.
Je moet taai zijn. Ze haalde Jens’ visitekaartje uit haar zak en keek nogmaals naar het adres. Ze ging lopen. Ze vroeg twee keer de weg, maar ze merkte dat ze toch een verkeerde afslag had genomen en nu in een stil zijstraatje liep met verderop een wit kerkje. Het gouden kruis op de koepel wierp een lange schaduw op de weg. Aan de verste kant stond een groep mannen rond een vuurpot, alsof ze op iets wachtten. Juist op het moment dat ze langs de kerk liep, haastte een jongeman zich naar buiten en hees twee zakken uit een handkar, die buiten geparkeerd stond, op zijn rug.
‘Arkin, wat doe jij hier in hemelsnaam?’
Ze had de chauffeur evengoed een mes tussen de ribben kunnen steken. Hij draaide zich met een ruk om en wankelde onder het gewicht van de zakken, liet er een vallen. Toen de zak de grond raakte scheurde de zijkant open en rolden er twee aardappels uit.
Ze staarde naar de zak. Arkin staarde naar haar.
‘Waarom bent u hier?’ vroeg hij snel.
‘Ik heb een verkeerde weg genomen.’
‘Ik heb de indruk dat u af en toe geen idee heeft waar u naartoe gaat.’
Hij zei het niet met een strak gezicht, zijn chauffeursgezicht. Dit gezicht had harde lijnen en arrogante trekken. Zijn woorden bevroren in de ijzige lucht tussen hen en ze had ze het liefst weer terug in zijn mond geduwd. Ze bukte zich opeens, raapte de twee aardappels op en stak die naar hem uit.
‘Volgens mij zijn die van jou.’
‘Spasibo.’
Ze gebaarde met een hand naar de zakken. ‘Wat ga je daarmee doen?’
‘Ik ben vader Morozov aan het helpen.’
Ze keek even naar de kerk. ‘Is hij hier priester?’
‘Ja. Hij deelt voedsel uit aan de armen.’
Ze kon zijn ogen nieuwsgierig op zich gericht voelen. ‘Ik probeer weer naar de hoofdweg te komen. Kan ik soms beter weer teruggaan?’ vroeg ze.
‘Dat is aan u. U kunt doorgaan of u kunt teruggaan naar wat u kent.’ Ze had het vage gevoel dat hij het niet over de weg had, maar hij wees over haar schouder. ‘De hoofdweg is terug, die kant uit.’
‘Dank je.’ Ze begon weg te lopen.
Hij tilde de zakken op, één onder elke arm, en liep de kerk in, zich er niet van bewust dat hij een spoor van aardappels achter zich liet. Ze keek hem na tot hij verdwenen was, raapte toen de aardappels op en stapte de kerk binnen. De lucht was er kouder, de ingang was krap. Voor haar waren wat oude houten deuren die naar de kerk zelf leidden, maar links van haar was een korte gang die eindigde in een stenen trap naar beneden. Op de bovenste trede lag een aardappel.
Ze liep geruisloos naar beneden. De trap voerde met een bocht naar een ondergrondse ruimte, schemerig en bedompt, met een gewelfd plafond. Er hing een doordringende lucht van nat metselwerk. Er klonken stemmen van mannen, die op rijen stoelen voor een lage tafel zaten; ze zaten met hun rug naar haar toe.
‘Het enige wat zij willen is praten. Praten en nog eens praten. Ik ben er doodziek van,’ zei iemand.
‘Daar ben ik het helemaal mee eens, Anton. We hebben genoeg van al die woorden. Het wordt tijd voor echte actie.’
‘Hou es op met dat gemopper,’ zei Arkin. ‘We willen allemaal meer actie zien. Hij komt ons vandaag toespreken en dan zullen we horen wat voor plannen hij…’ Hij zweeg.
Hij had haar gezien. Alle ogen volgden zijn blik en ze hoorde kreten van ergernis toen ze zich bewust werden van haar aanwezigheid.
‘Je vergat de rest van je aardappels.’ Ze stak een handvol naar hem uit.
De mannen namen haar allemaal kritisch op. Er werden sjaals voor gezichten getrokken. Ze constateerde dat de zakken op de tafel waren gelegd, waar uit de ene gescheurde de inhoud naar buiten was gegleden, als bij een geslacht varken, maar onder de aardappels lag iets wat op geen enkele groente leek, iets hoekigs wat in een zwarte doek was gewikkeld. Arkin liep snel naar haar toe.
‘Mijn lieve meisje, laat mij die van je overnemen.’
De stem kwam van achter haar. Ze draaide zich met een ruk om en zag een zwarte gestalte boven haar uit rijzen.
‘Dank u,’ mompelde ze, en ze stak hem de aardappels toe.
‘Dit is vader Morozov.’ Arkin was naast haar komen staan. ‘Wat komt u in hemelsnaam hier doen? Ik dacht dat u weg was.’
‘Broeder,’ zei de priester met een hartelijke stem, die was bedoeld om de scherpe randen van Arkins grofheid weg te strijken, ‘dat is geen manier om onze bezoekster te verwelkomen.’ Hij inspecteerde haar gezicht met bedachtzame ogen en streelde zijn baard alsof die hem moest helpen tot een besluit te komen. Hij was gekleed in een grove zwarte soutane en een hoge, gehavende zwarte hoed, met op zijn borst een koperen crucifix gespeld, vlak onder de rafelige uiteinden van zijn baard. ‘Je bent welkom om je bij ons te voegen, wie je ook mag zijn, lieve kind. We zijn hier bijeengekomen in gebed voor ons land in deze moeilijke tijden, en om onze Heilige Vader om leiding en wijsheid te vragen.’
Er klonk geen geluid van beneden haar, maar ze kon voelen dat ze allemaal naar haar keken. Het gezicht van de priester was gerimpeld als de schil van een oude appel, maar ze dacht niet dat hij veel ouder was dan haar vader. Ze glimlachte naar hem. Haar wangen voelden stijf.
‘Dank u, maar ik moet nu gaan. Ik wilde u alleen maar de aardappels brengen die buiten waren gevallen.’
Zelfs in haar eigen oren klonk het onnozel. Dus toen hij opzij stapte, holde ze haastig de trap op. De mannen bij de vuurkorf weken uiteen om haar door te laten en ze liep in een snel tempo de straat uit. Ze was zich bewust van hun ogen die haar volgden, en ze vroeg zich af wie hen vandaag kwam toespreken. En wat voor plannen hij had.
De voordeur sloeg met een klap dicht, zodat Valentina opschrok. Er trok een golf koude buitenlucht over de overloop boven en ze hield op met heen en weer lopen. Ze tuurde over de balustrade naar de verdieping eronder. Jens was zich niet van haar aanwezigheid bewust en rende met twee treden tegelijk de trap op, met het licht van de gaslamp schitterend op zijn vuurrode haar, alsof het werd aangetrokken door de energie die in hem school. Zijn hand schoot over de trapleuning omhoog, snel en doelbewust. Kwam hij altijd zo van zijn werk thuis? Zo vol leven?
‘Hallo Jens.’
Hij bleef staan en wierp een blik omhoog. Zodra hij haar zag, veranderden zijn ogen. Er verschoof iets in hem. Zijn mond ging open alsof hij iets wilde zeggen, maar er kwam geen geluid over zijn lippen. Hij sprong de laatste treden op en kwam naar voren tot hij haar bijna kon aanraken. Maar net niet helemaal. Ze merkte dat op, de manier waarop hij de afstand tussen hen wist te bewaren. Zijn ogen keken haar onderzoekend aan.
‘Is er iets aan de hand?’ vroeg hij snel.
‘Nee. Ik wilde alleen even met je praten.’
Zijn blik was nog steeds op haar gezicht gericht.
‘Hoe ben je hier binnengekomen? Je duikt als een soort toverfee voor de deur van mijn appartement op.’
Ze schoot in de lach, zag zijn blik naar haar mond gaan.
‘Je conciërge heeft me binnengelaten. Ik heb tegen hem gezegd dat ik je nichtje ben.’
Hij glimlachte, met een geamuseerde trek rond zijn mond die haar voor dat moment weer terugvoerde naar hun dans, samen op het bal.
‘Geloofde hij je?’ vroeg hij.
‘Ik denk het wel. Hij zei dat ik hier op de overloop in de warmte kon wachten, in plaats van buiten op het trottoir.’
‘Dan is die sukkel nog dommer dan ik dacht.’
‘Waarom?’
‘Omdat jij veel te mooi bent om een nichtje van me te kunnen zijn.’
De woorden troffen haar onverwachts. Hij lachte niet, hij sprak ze achteloos in de stille, stoffige lucht terwijl hij langs haar heen liep om de deur van zijn appartement van het slot te doen. Het gebouw was al oud, met ingewikkeld sierpleisterwerk en een barokke uitbundigheid aan sierlijsten en houtsnijwerk, maar het was nu wat aftands, de gloriedagen waren allang vervlogen. Zelfs de lucht was oud en muf, alsof deze door te veel mensen in de loop van te veel jaren was ingeademd. Valentina was geschokt dat een man met zulke moderne ideeën in zo’n ouderwets appartementengebouw wilde wonen.
Hij deed de deur met een zwaai open. ‘Heb je zin om binnen te komen?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Misschien kan ik dat maar beter niet doen.’
‘Uiteraard.’ Hij knikte hoffelijk. ‘We moeten je reputatie niet in de waagschaal stellen, hè?’
Hij lachte haar uit, onder zijn beleefde manier van doen.
‘Misschien,’ zei ze, met een zwiep van haar donkere haar, ‘zou het toegestaan zijn… als je nichtje, begrijp je.’
De groene ogen werden nog groener. ‘Als mijn nichtje,’ herhaalde hij.
Ze stapte langs hem heen het appartement binnen.
Ze had nog nooit zo’n kamer gezien. Het meubilair was allemaal van blank, honingkleurig hout, met zulke rechte lijnen dat ze even dacht dat het nog niet af was. De vloer was van geschuurde grenen planken met kleurige kleden erop, en voor de haard lag een groot kleed van een langharige vacht, zo romig als een schaal melk. Aan de muren hingen ingelijste foto’s van rendieren in sneeuwlandschappen. Ze moest zich bedwingen om niet te staren.
‘En, nícht, kan ik je een kopje thee aanbieden?’
‘Nee Jens, dank je wel. Ik kan niet lang blijven.’
Hij nam haar beide gehandschoende handen in de zijne en hield ze vast. Hij bekeek ze. ‘Zulke kleine handen.’ Zijn vinger gleed over de palm van haar hand. ‘En toch zoveel talent erin.’
Ze schudde haar hoofd. Haar longen voelden alsof ze gloeiend heet werden.
‘En,’ zei hij, ‘wat is het waarover je me wilde spreken?’ Hij liet haar niet los.
‘Je zei dat je een vriend hebt die dokter is.’
‘Ja, dat klopt.’
‘Ik heb zijn hulp nodig.’
Hij greep haar handen nog iets steviger vast. ‘Ben je ziek?’
‘Nee, nee, dat is het niet.’
‘Wat voor hulp zoek je dan?’
Ze vertelde hem over de ziekenhuizen. Het kwam er allemaal tegelijk uit, alles over de misprijzende blikken achter de bureaus. De afwijzingen. Ze vertelde hem dat ze haar allemaal als ‘ongeschikt voor de verpleging’ beschouwden. Ook al hadden ze verpleegsters nodig, toch vertrouwde geen van hen haar.
‘Zelfs onze eigen huisarts wil me niet helpen.’
Ze vertelde Jens hoe boos het haar had gemaakt en dat ze het liefst haar hoofd op de tafel had gelegd om het uit te schreeuwen van frustratie, maar dat ze in plaats daarvan helemaal de stad door was gelopen naar deze met bomen omzoomde laan om hem daar op te wachten. Hij luisterde zonder haar te onderbreken en toen ze klaar was zei hij niet dat ze haar plannen moest opgeven. Dat had ze gevreesd: dat zijn stem zich bij alle andere zou voegen, dat hij zou proberen haar toekomst uit haar vingers te trekken zonder te beseffen hoe belangrijk die voor haar was. Maar hij deed het niet.
‘Kom,’ zei hij kortaf, ‘dan gaan we met dokter Fedorin praten.’
‘Spasibo. Dank je wel.’
‘Hij zal helpen, zelfs als dit betekent dat ik moet beloven hem de volgende maand met kaarten te laten winnen. Maar’ – hij boog zich nog dichter naar haar toe en keek haar onderzoekend aan – ‘weet je zeker dat je dit wilt?’
Ze knikte. ‘Ik weet het zeker.’
‘Heel goed. Laten we dan maar met die ouwe kwakzalver gaan praten.’
‘Mag ik mijn handen terug?’
Hij keek er verbaasd op neer. Alsof ze op de een of andere manier nu van hem waren.
‘Als dat moet.’ Hij bracht één hand omhoog naar zijn lippen en boog er formeel overheen. ‘Op de toekomst van sanitarka Ivanova, zuster Ivanova.’
Ze vond het moeilijk om niet van deze man te houden.
Toen ze arriveerden zat doktor Fedorin op de vloer van zijn salon kaart te spelen met zijn dochtertje van vijf en hij krabde in zijn bakkebaarden om zich te concentreren.
‘Neem me niet kwalijk dat ik niet opsta. Mijn kleine Anna is bezig me in te maken.’
Het kind lachte naar hen en hield haar kaarten stevig tegen haar kin gedrukt. ‘Ik heb papa één spelletje laten winnen.’ Maar ze kraaide van plezier toen hij zijn laatste kaart speelde en zij die prompt aftroefde. Haar gretige handjes grepen de berg gesuikerde amandelen waarmee ze hadden gewed en Jens lachte en woelde door haar donzige blonde haar.
‘Anna, je vader is de slechtste kaartspeler van heel Petersburg, en jij zult een van de beste worden.’
Ze wipte een amandel in de mond van haar vader, klopte hem troostend op de wang en holde met haar buit naar een bank bij het raam. De dokter liet wijn serveren.
‘En, wat kan ik voor jullie doen?’ Hij bekeek zijn gasten belangstellend.
Jens stelde haar voor. ‘Dit is Valentina Ivanova. Ze heeft jouw hulp nodig, waarde vriend. Ze wil een opleiding volgen tot verpleegster, maar de ziekenhuizen hebben haar afgewezen als “ongeschikt”.’
‘Ben je dat?’ De dokter richtte zich tot Valentina.
‘Ben ik wat?’
‘Ongeschikt voor dit werk?’
‘Nee.’
‘Misschien is dat een oordeel dat je niet zelf kunt vellen.’
De woorden klonken hard, maar ze protesteerde niet. Hoe kon ze bezwaar maken tegen iets wat werd gezegd door deze vader die, in zijn olijfgroene broek, als een langbenige sprinkhaan met zijn dochtertje op de vloer zat en haar met kaarten liet winnen? Ze wist niet dat vaders zoiets deden.
‘Ik zal u zeggen waarom ik denk dat ik geschikt ben voor de verpleging.’ Ze keek de dokter ernstig aan. ‘Ik heb in de afgelopen zeven maanden mijn verlamde zusje helpen verzorgen. Ik heb de anatomie van het menselijk lichaam bestudeerd en’ – ze zocht koortsachtig naar iets anders wat bij hem de doorslag zou kunnen geven – ‘ik speel piano.’
Hij knipperde even met zijn ogen. Ze glimlachte. ‘Ik zal uw dochtertje “Für Elise” leren spelen.’
Tegen de verste muur van de kamer stond een piano met een stapel boeken op de klep, die kennelijk nooit werd bespeeld. Het kind liet haar gesuikerde amandelen voor wat ze waren en bleef stijf als een soldaat staan, met ingehouden adem.
‘Mijn vrouw speelde vroeger,’ zei de dokter zacht. ‘De piano is sindsdien niet meer aangeraakt.’
‘Ik vind het heel verdrietig van uw vrouw, doktor. Ik zou me zeer vereerd voelen op haar piano te mogen spelen en haar dochter les te geven. Is dit een overeenkomst?’
Zijn blik bleef verlangend rusten op de mahoniehouten pianokruk waarop zijn vrouw altijd had gezeten. Hij knikte.
Anna huppelde door de kamer om de boeken eraf te halen.
‘Dank je, Jens.’
Hij had haar met zijn rijtuig naar huis gebracht, maar ze hadden weinig gezegd toen de lucht donker werd en de lichten op de bruggen aangingen. De winterse middagen duurden kort in Sint-Petersburg.
Jens en Valentina stonden voor haar huis op de oprit van grind, hun schaduwen bewogen schuchter naast elkaar. De woorden voor het afscheid wilden niet komen.
‘Ik verheug me op het bezoek aan jouw tunnels op vrijdag,’ zei ze opgewekt. Het donker maakte delen van zijn gezicht onzichtbaar voor haar. ‘Het zal spannend zijn te zien wat jij hebt ontworpen.’
‘Mooi zo.’
De manier waarop hij het zei klonk niet goed.
‘Is er een probleem?’
‘Niets wat ik niet kan hanteren.’
Ze ving een glimp op van het gewicht dat hij op zijn brede schouders moest dragen, de verwachtingen waaraan hij moest voldoen.
‘Het is een grote verantwoordelijkheid, hè?’ zei ze zacht. ‘Elke dag.’
‘Jij zult hetzelfde ontdekken, in de verpleging.’
‘Ik kijk ernaar uit.’
Dat veroorzaakte eindelijk een glimlach. ‘Ik popel om jou in je uniform te zien.’
Ze lachte, maar ze voelde dat er iets haperde. ‘Bedankt in elk geval dat je me hebt gered van een lot dat te vreselijk is om je voor te stellen. Ik zou van verveling zijn gestorven als ik een hele middag had moeten kijken naar volwassen mannen die met zwaarden spelen.’
‘Degens. Geen zwaarden.’
Ze haalde haar schouders op. ‘Het is allebei vervelend.’
‘En tunnels zijn niet vervelend?’
‘Nee, tunnels zijn echt niet vervelend. Die hebben een doel.’
Hij deed een stapje achteruit. Bij haar vandaan.
‘Valentina.’
Ze hield haar adem in. Wachtte.
‘Valentina, waar wilde die huzaar met je vader over praten?’
‘Kapitein Tsjernov?’
‘Ja, kapitein Tsjernov.’
‘Hij betekent niets voor mij. Vergeet hem.’ Ze ging met haar vingers door de heldere vrieslucht, alsof ze elk spoor van hem van haar vingertoppen wilde wissen. Geen sterren om naar omhoog te kijken. Geen maan.
‘Het is niet zo moeilijk om te raden waarover hij met je vader wilde praten. Over jou.’
‘Hij betekent niets voor me,’ zei ze nogmaals, deze keer met meer nadruk, en ze stapte naar voren. ‘Ik wil niets met kapitein Tsjernov te maken hebben. Helemaal niets.’
Hij stak zijn hand uit en pakte haar kin vast, duwde die recht in het schijnsel van de lamp boven de deur. ‘Beloof je dat?’
‘Ik beloof het.’
‘Daar houd ik je dan aan.’
Ze wilde zeggen: ‘Houd míj vast. Míj.’
Het geluid van een auto verstoorde ronkend de stilte, en het geknerp van wielen op het grind. Haar vader was thuisgekomen en verbrak dit moment.
‘Valentina,’ zei Jens op gedempte toon, terwijl hij haar kin losliet, ‘laat niet anderen over je leven beslissen.’
Het autoportier werd dichtgeslagen en haar vader kwam met grote stappen naar hen toe. Valentina’s ogen troffen even die van de chauffeur, die in zijn uniform achter het stuur zat en haar scherp opnam, maar ze wendde zich af alsof hij onzichtbaar was.
‘Goedenavond, meneer.’ Jens boog hoffelijk naar haar vader. Hij kreeg een korte knik bij wijze van antwoord. In zijn dikke bontjas leek generaal Ivanov net een beer die log naar zijn hol sjokte, toen hij met een grom van voldoening de voordeur openwierp.
‘Naar binnen, Valentina. Nu meteen, alsjeblieft. Ik moet met je praten.’
Hij liep het huis in zonder op een antwoord te wachten. Ze bleef staan waar ze was, tot de auto naar de garage aan de achterkant van het huis reed en zij weer even alleen waren.
‘Jens,’ zei ze, ‘vergeet niet wat ik je heb beloofd.’
‘Nee,’ zei hij, met die lage stem die tot diep in haar binnenste doordrong, ‘ik zal het niet vergeten. Heb niets met hem te maken.’
Ze knikte, en in het licht van de deuropening zag ze dat zijn mond zich welfde tot iets wat een glimlach had kunnen zijn. Maar hij was nu buiten bereik. Ze zag hem met lange, soepele passen naar zijn rijtuig lopen, waar het paard hem zacht hinikend verwelkomde. Valentina wist dat ze de woorden die zouden volgen niet kon inhouden.
‘Jens.’
Hij bleef staan. Het lamplicht viel op zijn kaak en op een pluk van zijn haar.
‘Jens, zul jij hetzelfde doen?’
‘Wat bedoel je?’
‘Hoe zit het met de vrouw die groene jurken draagt en met haar ogen haken in je slaat? Degene die loopt alsof de hele wereld van haar is?’
Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Gravin Serova?’
‘Ach ja. Ze ziet eruit als een gravin. Die bedoel ik.’
‘Wat is er met haar?’
‘Wil jij met haar ook niets te maken hebben?’
Ze hoorde dat hij snel inademde.
‘Jij ook niet met haar?’ hield ze aan.
Hij begon naar haar terug te lopen, met één hand uitgestoken, de palm omhoog, alsof hij een paard een appel wilde voeren. ‘Het is gecompliceerd,’ begon hij. ‘Het is niet zo gemakkelijk om…’
‘Ik begrijp het.’ Ze klemde haar kaken opeen.
‘Nee, je begrijpt het helemaal niet. Ik beloof je echt dat ik niets met haar te maken zal hebben op de manier die jij bedoelt, maar ik moet haar nog steeds bezoeken omdat… Valentina, niet doen…’
Het was te laat. Ze was naar binnen verdwenen en sloeg de deur met een klap achter zich dicht.
Het is gecompliceerd. Wat bedoelde hij daarmee? Hoe kon hij nog steeds bij gravin Serova op bezoek willen? Hij begreep toch zeker wel…
‘Valentina,’ zei haar vader, ‘ik wil beginnen met te zeggen dat ik goed nieuws voor je heb.’
Hij zou instemmen met haar opleiding tot verpleegster. Ze ontspande zich en glimlachte dankbaar. ‘Dank u, papa.’
‘Je hebt kapitein Tsjernov ontmoet?’
‘Da.’
‘Een knappe man, dat zul je toch met me eens moeten zijn.’ Valentina knikte. Ze probeerde vriendelijk te zijn. Ze was punt nummer vier van haar lijst niet vergeten. Zorgen dat papa me vergeeft.
‘Zijn vader is graaf Tsjernov,’ weidde hij uit. ‘Hoofd van een van de meest vooraanstaande families in Petersburg. De kapitein is een uitermate welgestelde jongeman. Ben je je hiervan bewust?’
‘Mama heeft het me verteld.’
‘Ik wil dat je met hem trouwt.’
De woorden sneden door haar heen. Vlijmscherp.
‘Papa.’ Ze schreeuwde niet. Smeekte niet. In plaats daarvan sprak ze rustig. ‘Ik heb u al eerder gezegd dat ik niet van plan ben met iemand te trouwen. Ik ben van plan voor Katja te zorgen.’
Heel even wilde hij haar niet aankijken. ‘Kapitein Stepan Tsjernov heeft mij permissie gevraagd jou het hof te maken. Het is een grote eer.’ Zijn jukbeenderen bewogen hevig, alsof hij op iets hards kauwde. ‘Ik wil niet nog meer van dit soort dwaze dingen van je horen, Valentina. Je moeder en ik zijn hier heel beslist over. Geloof me, als vader weet ik wat voor jou het beste is. Als je wat ouder bent, zul je ons er dankbaar voor zijn.’
Ze bleef roerloos op het Perzische tapijt staan. ‘Papa, ik wil je echt niet dwarsbomen, echt niet, maar ik wil ook niet met kapitein Tsjernov trouwen. Ik heb dat al eerder uitgelegd…’
Er verscheen een vuurrode blos op zijn wangen en zijn zware wenkbrauwen trokken zich samen boven teleurgestelde ogen. Ze begreep dat hij vond dat ze hem in de steek liet.
‘Wees me alsjeblieft niet ongehoorzaam, Valentina.’
‘Of anders, papa? Wat zul je anders doen?’ Ze probeerde te glimlachen. ‘Mij met de paardenzweep geven?’
Hij liep naar haar toe, sloeg een arm om haar schouders en kuste de zijkant van haar hoofd. ‘Dank je wel dat je Katja hebt gered. Nu heb ik je nodig om dit voor mij te doen. Zo eenvoudig is het.’
Het was koud in haar kamer, maar Valentina merkte het niet op. Ze glipte snel uit haar kleren, liet ze op de vloer vallen, maar ze kon haar huid niet afstropen. Ze kroop in bed en trok de gewatteerde deken over haar hoofd. Ze huiverde.
Zo eenvoudig is het.
Niets was hier eenvoudig. Niet met haar vader en niet met Jens.
‘Jens, ik heb een belofte gedaan. Niets met hem te maken hebben. Ik heb het je plechtig beloofd.’
Buiten tikte de wind tegen het raam.
‘Dus waarom, Jens,’ fluisterde ze, ‘waarom wil jij mij niet dezelfde belofte doen?’
Ze probeerde haar hart tot bedaren te brengen, wachtend op die lage stem van hem die zacht iets tegen haar zei. De minuten tikten voorbij maar er klonk geen stem, dus wierp ze de deken van zich af.
‘Wat ben jij hier aan het doen?’
Valentina schrok op. ‘Niets.’ Ze kon nog net de forse gestalte van Liev Popkov in het donker ontwaren. Hij stond op zo’n tien stappen afstand tegen een muur van het huis geleund en haar ogen zouden hem in de duisternis niet hebben opgemerkt als hij niet had gesproken.
‘Hoe lang sta je daar al?’ vroeg ze.
‘Lang genoeg.’
‘Om mij te bespioneren? Voor mijn vader?’
Hij gromde. Ze hoorde hem op de grond spuwen.
Ze stonden buiten op het grind aan de achterkant van het huis, waar om deze tijd van het jaar overdag nauwelijks zon kwam en het ’s nachts hard vroor. Sneeuw en ijs vormden er verraderlijke richels. Valentina stampte er met een stok op, peuterde erin, gleed er met haar gehandschoende vingers over.
Heel zorgvuldig onderzocht ze de richels centimeter voor centimeter, bij het licht dat uit het raam van de muziekkamer viel. Ze wilde Popkov vragen haar te helpen, maar de woorden bleven haar in de keel steken, dus bleef ze zwijgend en alleen zoeken. Minutenlang zei geen van beiden iets.
‘Zoek je iets?’ vroeg hij ten slotte.
‘Ja.’
‘Wat is het?’
‘Dat is mijn zaak.’
‘Het is koud, hierbuiten.’
Ze zei niets maar bleef over het ijs voelen. Opnieuw stilte.
‘Is dit het wat je zoekt?’
Haar hoofd ging met een ruk omhoog. Hij was niet van zijn plaats gekomen maar hij stak zijn hand uit. Ze liep erheen, voorzichtig over het ijs, en staarde naar zijn grote knuist. In het midden van zijn handpalm lag iets wat glansde, iets van metaal. Ze griste het van zijn hand, sloot haar vingers er stijf omheen. Het was de sleutel van de piano.
‘Jij rotzak!’
Hij lachte, luid en onstuimig.
Ze sloeg met haar stok tegen zijn knie, wierp de stok toen weg en lachte met hem mee. Het was een vreemd, geïsoleerd geluid, dat weergalmde in de ijzige vrieskou van de avond.
‘Jij rotzak,’ zei ze nog eens.
Toen liep ze met grote stappen terug naar het huis.
Viktor Arkin zag Popkov terug kuieren naar de stallen. Hij had die forse kerel urenlang in de schaduwen zien wachten, schijnbaar ongevoelig voor de sneeuw en de snerpende wind, wachtend tot het meisje zou komen zoeken naar iets wat ze kennelijk had verloren. Alsof hij wist dat ze vroeg of laat zou komen. Hij had de manier gezien waarop Popkov haar had geplaagd, haar had uitgedaagd tot ze haar geduld verloor, en hij had Popkov benijd om het zorgeloze gemak waarmee hij dit deed. Alsof het Popkov allemaal geen donder kon schelen. Ze had hem een rotzak genoemd, maar ze hadden erbij gelachen. Samen hadden ze gelachen. Arkin begreep niet goed waarom.
Hij voelde zich verlegen met vrouwen, hij wist niet wat hij moest zeggen en hij begreep nooit waar ze het over hadden. De vrouwen op zijn politieke bijeenkomsten en in de comités waren allemaal lawaaierig en agressief. Het leek wel of ze man wilden zijn, vond hij. Soms voelde hij een behoefte om met Valentina en Jelizaveta Ivanova te praten, de auto stil te zetten om echt met hen te praten, om erachter te komen wat er in hen omging. Er was iets aan Valentina wat niet helemaal klopte. Daarom had ze hem zo laten schrikken toen ze hem betrapte bij het uitladen van de munitie in de kerk, omdat hij geen idee had hoe ze zou reageren. Het was duidelijk dat ze achterdochtig was, maar zou ze die achterdocht ook aan haar vader kenbaar maken? Zou ze hem vragen de Ochrana te waarschuwen?
Hij zou voorzichtiger moeten zijn, nu nog meer dan ooit. Hij liep geruisloos terug naar de garage, ging naar binnen en deed de deur dicht. Zijn zenuwen stonden strakgespannen, maar hier kwam bijna nooit iemand anders binnen, hier was het veilig. Het was altijd hetzelfde, dit vuur dat hem verteerde, deze behoefte om voorwaarts te trekken naar de nieuwe dag die zou komen. Het ongeduld plukte en trok aan hem, en hij probeerde het tot bedaren te brengen, achter de auto. Tegen de muur had hij een keurige stapel kartonnen dozen neergezet, met motoronderdelen, blikken olie, poetslappen, reservegereedschap, machineonderdelen, allemaal zaken die bij een garage hoorden. Niemand zou iets vermoeden, niemand zou dieper graven.
Alleen hij wist van het krat, het krat dat onder de dozen stond. Alleen hij wist wat erin zat.