17

Valentina lag diep weggezakt in haar kussens. De sneeuw zwiepte met vlagen tegen het raam. In de hoeken van het glas zaten ijsbloemen, fijn als het web van een spin, even koud en ongewenst als de gedachten in haar hoofd.

De tijd verstreek. Ze wist niet precies hoe lang. Twee weken? Drie weken? Meer? Ze was ziek geweest, de dagen waren wazig. Er brandde een koorts in haar, het beddengoed was nat van het zweet, haar ledematen lagen verkrampt tussen de lakens. Ze was er blij om geweest. In haar heldere momenten besefte ze dat het een longinfectie door het rioolwater was, maar in haar koortsaanvallen was ze ervan overtuigd dat het een straf was. Mevrouw Davidova was verdronken, haar lichaam was tegen een rooster van een sluis aangespoeld, terwijl Valentina het had overleefd doordat ze vóór haar die ladder op was geklommen.

Af en toe verscheen het zachtmoedige gezicht aan Valentina in haar dromen, en sprak ze zoete woorden. Maar op andere momenten, ’s nachts, wanneer de duisternis in haar hoofd te heet en te zwaar werd, verscheen mevrouw Davidova als een demon uit de hel. Met gloeiende ogen. Met een mond die obsceniteiten spuwde. Dan gilde Valentina het uit. Zuster Sonja kwam dan aan haar bed en zei: ‘Sst, malisjka, stil maar.’ Iets kouds op haar voorhoofd, een slok van een vloeistof, die op haar lippen de bittere nasmaak van laudanum had.

De deur ging zachtjes open en ze hoorde het gefluister van wielen op het tapijt. ‘Ben je wakker?’

‘Ja. Goeiemorgen, Katja. Wat zie je er goed uit.’

Het was waar, Katja zag er inderdaad goed uit. Haar gezicht had kleur, haar haar glansde en ze zat meer rechtop in haar stoel.

‘Ik heb wat ananas voor je meegebracht. Kijk, hier.’

Ze zette een schaaltje op Valentina’s nachtkastje. In de kom lagen twee plakken kanariegele ananas, de geur ervan dreef door de winterse kamer en veranderde deze in een zomerverblijf.

‘Hoe voel je je?’ vroeg Katja.

‘Beter.’

‘Mooi zo. Kom je vandaag beneden?’

Valentina deed haar ogen dicht. ‘Nee. Ik heb een daverende hoofdpijn.’

‘De zuster kan je daar iets voor geven. Je moet echt eens opstaan en…’

‘Nee. Vandaag niet, Katja.’

Er viel een lange stilte. Het raam danste en rammelde in zijn kozijn. Valentina voelde Katja’s hand die de hare optilde.

‘Valentina, je kunt niet zo doorgaan.’

Nog meer stilte. Dichter deze keer, moeilijker om in te ademen.

‘De zuster zegt,’ zei Katja vriendelijk, ‘dat je ziekte is genezen. Dat je beter bent.’

‘Maar ik voel me zwak.’ Nog steeds dichte ogen.

‘Te zwak om naar beneden te lopen?’

Valentina knikte.

De kleine vingers streelden zacht haar hand. ‘Ik hoor je, mijn lieve Valentina. Ik hoor je elke nacht.’

‘Ik weet niet waar je het over hebt.’

‘Natuurlijk wel. Ik hoor je elke nacht langs mijn kamer sluipen wanneer je denkt dat het hele huis slaapt. Dan ga jij naar beneden om piano te spelen. Soms urenlang, zelfs het grootste deel van de nacht.’

‘Nee.’

‘Ja. Je sluipt terug vlak voordat de bedienden aan het werk gaan. Geef het maar toe.’ Katja kneep hard in haar hand, zodat Valentina’s ogen opengingen. ‘Ziezo,’ zei Katja. ‘Nu kijk je me tenminste aan.’

Valentina keek. Dit was niet haar Katja – dit was iemand die onder de huid van haar zusje was geschoven. De blauwe ogen waren koud en bleek als maanstenen. Deze persoon gaf zich uit voor Katja, er klopte niets van.

‘Valentina, wat is er toch met je aan de hand? Wat heeft jou even volledig verlamd als de bom mij heeft verlamd? Je bent niet gewond. Je bent niet ziek. Je hebt zelfs niets met je verjaardag willen doen. Je blijft je hierboven schuilhouden. Waar is al je pit gebleven?’

‘Die is weggespoeld in het riool.’

‘Je leeft nog. Jij bent niet verpletterd of verdronken, jij hebt niet een stuk van je been hoeven missen, zoals de opzichter.’

‘De opzichter? Heeft hij zijn been verloren?’

‘Onder de knie. Geamputeerd.’

Valentina herinnerde zich het jonge gezicht. Met zweet overdekt. Doodsbang. Zijn armen om de nek van Jens geslagen, strak als tentakels.

‘Hij zal met een kruk kunnen lopen,’ zei Katja.

‘Mevrouw Davidova zal nooit meer kunnen lopen.’

‘Nee.’

‘Ik heb haar zien sterven, Katja. Ik heb deze lieve vrouw zien verdrinken.’

Katja’s hand kneep de hare nu iets minder en haar toon werd milder. ‘Je hebt verdriet om haar. Ja, dat is goed. Maar hou niet op met leven om haar.’

Valentina liet zich weer in de kussens vallen. ‘Katja, dat had ík moeten zijn. Zij had op die ladder moeten staan, niet ik.’

‘Maar ze stond er niet. Zij is gestorven, jij niet. Dus ga verder met je leven.’

‘Jens heeft me op de ladder gezet.’

‘De hemel zij dank voor Jens Friis. Hoewel hij je om te beginnen nooit daarbeneden had moeten uitnodigen.’

‘Hou je mond, Katja. Het is niet zijn schuld dat die stomme revolutionairen ons wilden vermoorden.’

‘Mooi zo.’ Katja glimlachte. ‘Eindelijk een vonkje. Je bent het aan Jens verplicht om weer tot leven te komen.’

Maar Valentina trok met een ruk het laken over haar gezicht. ‘Hoepel op, Katja.’

Het laken werd uit haar greep getrokken. ‘Kijk nou toch eens naar jezelf!’ riep Katja uit.

Valentina keek even omlaag, naar zichzelf. Een groezelig nachthemd, haar haar slap en vol klitten. Ze begon haar ogen dicht te doen om dit alles buiten te sluiten, toen een harde klap op haar wang haar hoofd opzij deed rollen.

‘Sta op!’ gilde Katja. ‘Kom uit dat bed.’

‘Nee!’

‘Ben je soms van plan om de rest van je leven in je hol weg te liggen rotten?’

‘Ja. Laat me met rust.’

‘Kíjk nou eens naar jezelf. Jij hebt alles, echt álles. Je hebt geen enkele reden om de wereld te haten. Geen enkele.’

Valentina zei niets, bang om te veel te zeggen.

‘Arme mevrouw Davidova, zij zou er alles voor hebben gegeven om nu in jouw schoenen te staan,’ riep Katja uit. Ze leunde achterover in haar rolstoel en hield haar hand tegen haar keel alsof ze iets moest binnenhouden. ‘Valentina,’ fluisterde ze hees, ‘ík zou mijn onsterfelijke ziel ervoor overhebben om nu jou te kunnen zijn.’

Gezoef van wielen, en ze was weg uit de kamer. Valentina slaakte een lange kreun en draaide haar gezicht naar de muur.

Ze voelde dat er iets in haar hoofd begon te bewegen. Dat er iets als een slang door haar gedachten gleed en deze net zo efficiënt wurgde als het touw van een beul.

Ze werd verpletterd door schuldgevoelens. Het was alsof ze met haar gezicht in de modder werd gedrukt. Katja. Haar moeder. Haar vader. Mevrouw Davidova. Het geamputeerde been van de opzichter. Zelfs haar mooie, ongebruikte paard Dasja, dat ze sinds de dag van de explosie niet meer had bereden.

Diep in haar binnenste klonk een stem die zacht vroeg of als zij er niet was geweest, Jens wel een bezoek aan het rioolsysteem zou hebben georganiseerd. Of, als hij haar niet van kapitein Tsjernov had willen afpikken, al die anderen dan nog in leven zouden zijn geweest. Ze staarde niets ziend naar de muur terwijl ze zichzelf langzaam begon te ontleden.

Stukje bij beetje probeerde ze zichzelf weer in elkaar te zetten. Maar terwijl ze dit deed bekeek ze de vorm en grootte van elk stukje, woog het, betastte het, keurde het. Sommige stukjes wa ren scherp als glas, zodat ze zich eraan sneed. Andere waren glad en rond. Te veel waren zwart en kapot en moesten worden weggegooid. Het duurde lang voor alles wat er overbleef weer in elkaar was gepast.

Het was de ananas die haar ten slotte uit bed joeg. Met elke ademtocht inhaleerde ze iets van de geur ervan, werd er iets van Jens in haar binnenste gebracht. Ze kon het door haar longen voelen trekken, in haar bloedvaten, waar het door de kronkelige wegen van haar aderen werd gepompt. Want alleen Jens zou haar een ananas hebben gebracht. Hij was geweest. Was naar het huis gekomen. Hij lag niet als een ziek dier in zijn bed opgerold. Ze wierp de dekens van zich af en zette haar voeten met een zwaai op de vloer.

Ze smeet haar nachthemd weg, pakte een stukje ananas en legde het op haar tong. Een hap zonneschijn in haar mond. Ze liep naar haar schrijftafel, maakte de lade open en haalde haar lijst tevoorschijn. Ze pakte haar pen en begon te schrijven.

11. Een overeenkomst sluiten met papa.

De straat was grauw. Er stond een gure wind van zee die over de onverharde weg blies en de gevallen sneeuw opjoeg zodat deze in slierten door de lucht tolde, even groezelig als de onderrok van een hoer. Jens mat met grote stappen het stuk land uit, in gedachten druk bezig terwijl hij berekeningen noteerde, en hij merkte bijna niet de eenzame gestalte op in een zware overjas die van een bredere man leek te zijn. Jens stopte zijn pen en blocnote in zijn zak, stampte het ijs van zijn valenki, zijn warme laarzen, en stapte naar voren.

‘Goedemorgen, excellentie. Dobroje oetro.

Davidov deed zelfs geen poging om te doen alsof hij blij was hem te zien. Er was tegenwoordig niets en niemand wat de minister blij maakte. Hijzelf al helemaal niet.

‘We boeken voortgang,’ kondigde Jens aan.

‘Is er een overeenkomst over de verkoop van het land?’

‘De papieren zijn opgesteld en klaar. Hebt u de overboeking bij de bank geregeld?’

Da.

Jens knikte, tevreden. Dat was precies wat hij wilde horen. Dit stuk braakliggend land en de verzameling armoedige krotten ernaast zouden binnenkort onder een nieuwe eigenaar vallen en klaar zijn om te worden bebouwd. Hij keek even naar de hutjes, niet beter dan hondenhokken.

‘Wanneer alles ondertekend en bezegeld is,’ zei Jens, ‘zal ik bekendmaken dat het rioolsysteem volgend voorjaar naar dit district wordt uitgebreid.’

Davidov stopte zijn vuisten in zijn zakken en snoof eens in de lucht. Wat verwachtte hij te zullen ruiken? Geld? Een dikke stapel vettige roebels langs de rand van het land? Uit een van de hutjes kwam een vrouw met een hoofddoek om en met schoenen van touw aan haar voeten. Ze had een zinken emmer met vloeibaar afval bij zich, die ze omkeerde op de weg. Jens wendde zijn hoofd af. De straat stonk naar pis. De vrouw bleef in de kou naar hen staan kijken, met hangende schouders.

‘En dan?’ vroeg Davidov.

‘En dan hebt u inmiddels het comité voorgelicht over hoe er moet worden gestemd.’ Hij deed een stap naar voren, alsof hij de man onder druk wilde zetten, waarbij zijn lengte een voordeel was.

Davidov mompelde iets, meer tegen zichzelf dan tegen wie dan ook, maar de wind voerde zijn woorden mee.

‘Is er een probleem?’ wilde Jens weten.

‘Ik ben doodziek van riolen. Ik wil er nu niets meer mee te maken hebben, net zomin als het comité, na…’

‘Excellentie, we hadden een overeenkomst. Het is uw taak om de misverstanden van het comité uit de wereld te helpen.’ Hij deed een greep in zijn zak en haalde zijn sigarettenkoker tevoorschijn, een cadeau van gravin Serova, verfijnd zilverwerk van Fabergé. Hij bood de minister een sigaret aan, nam er zelf een, en stak beide sigaretten aan met de aansteker, met zijn handen eromheen gevouwen tegen de wind, zodat hij Davidov op intieme wijze dichtbij had.

‘Excellentie, houdt u nu voet bij stuk. U bent degene die beslist wat het comité denkt, dat weten we allebei.’

Hij zag Davidov zwellen, alsof de vleierij als een kussentje vet onder zijn huid schoof.

‘Het comité is van mening…’

‘Het comité kan de pot op,’ snauwde Jens.

Hij draaide zich om, wierp zijn sigarettenkoker met een boog door de lucht en zag hem kletterend voor de voeten van de vrouw met de zelfgemaakte schoenen vallen. Ze schrok op, liet de emmer vallen en griste het zilveren voorwerp weg. Ze haastte zich terug naar haar hutje, als een hond met een bot.

‘We hebben een afspraak,’ ging Jens verder. ‘Wanneer de eigendomsrechten van het land op uw naam staan, zult u opdracht geven volgend jaar nog meer overheidsgelden ter beschikking te stellen voor de uitbreiding van het rioolsysteem.’

Davidov trok aan zijn sigaret en staarde naar het verlaten stuk land dat was bedekt met roestend metaal en kapotte ledikanten. ‘Het is nu niet meer hetzelfde,’ zei hij met verdriet in zijn stem. ‘Zonder haar.’

‘Ik heb gehoord,’ zei Jens rustig, ‘dat het zeker niet hetzelfde is. Voor u, bedoel ik.’

Iets in zijn stem maakte dat Davidov op zijn hoede was. ‘Wat?’ wilde hij weten. ‘Wat hebt u gehoord?’

‘Dat de broer van uw vrouw buitensporige speelschulden had. Dat zij in haar testament haar geld aan hem heeft nagelaten om die schulden af te betalen.’ Hij sprak zacht. ‘Dat u, excellentie, verstandig moet investeren om zo’n verlies te compenseren. Het moet een klap voor u hebben betekend.’

Hij bedoelde het geld; hij bedoelde niet haar dood. Hij kon het niet over haar dood hebben. Die stak als een scherf glas in zijn keel.

Davidov blies een pluim rook in de sneeuw en zag hoe deze zich rond de vallende vlokken krulde. ‘U bent opmerkelijk goedgeïnformeerd,’ zei hij stijfjes.

‘Excellentie, we doen zoals we hadden afgesproken. U kunt dit comité naar uw hand zetten. Daar bent u goed in.’

Daar liet hij het bij. Er was genoeg gezegd. Hij begon het land weer met grote passen op te meten terwijl hij met koude vingers getallen opschreef.

‘Gaat het vandaag beter met haar?’ vroeg Jens.

‘Kom maar mee.’

Katja draaide behendig haar rolstoel om en ging er in een snel tempo vandoor, door een brede gang die met antieke zijden tapijten was behangen.

Hij liep achter haar aan tussen de smalle wielsporen op het donkergroen met gouden tapijt. Het was altijd zichtbaar waar ze gereden had. Altijd hoorbaar, waar ze ook ging. Nooit in staat stil te bewegen, geen privacy – een wereld waarin de mensen neerkeken op de kruin van haar hoofd en waarin zij haar hoofd achterover moest buigen om hen in de ogen te kunnen kijken. Een wereld waar hij geen flauw idee van had.

‘Katja,’ zei hij opgewekt, ‘je hebt de snelheid van een wolfshond. Wat moet jij een sterke polsen hebben. Ik zou jou mijn metalen koppelingen moeten laten lassen.’

Ze lachte, en zette zo’n vaart dat hij bijna op een drafje achter haar aan moest hollen, maar hij bleef stokstijf staan toen hij de muziek hoorde. Die trof hem pal op zijn borst, alsof hij een klap met de vlakke hand had gekregen. Het golfde onder de deur door, een vrolijk Russisch volksliedje dat overliep van energie. Katja keek achterom, schudde met een grijns haar blonde krullen naar hem.

‘Kom maar, ze bijt niet.’

‘Ik wil haar niet storen.’

‘Je zult ook niet storen,’ zei ze, en ze duwde de deur open.

Valentina stond op van de pianokruk. Ze droeg een lichte, zilverkleurige jurk die wijd om haar heen hing. Ze was akelig mager geworden. Ze stak een hand uit. Hij nam haar vingers, licht als veertjes, in zijn hand en voelde een prop in zijn keel. Heel even kon hij niets uitbrengen, maar hij bleef haar hand vasthouden.

‘Jens,’ zei ze, met een glimlach.

Haar donkere ogen leken enorm in haar gezicht, haar wangen waren ingevallen, haar huid was zo doorschijnend dat hij haar aderen kon zien. Maar haar haar viel in soepele golven, die hij het liefst had gestreeld.

‘Jens?’ zei ze weer.

Dobroje oetro, goeiemorgen, Valentina. Ik ben verheugd te zien dat jij van je onwelheid bent hersteld.’

‘Onwelheid?’ Ze trok een wenkbrauw naar hem op. ‘Was dat het? Ik vroeg het me al af.’

Hij glimlachte, en haar blik bleef op zijn gezicht gericht. Als hij haar nu in zijn armen nam en haar broze hoofd tegen zijn borst drukte, zou ze hem dan slaan? Je gaat te ver, jij Deense tunnelbouwer. Jij verdrinker van vrouwen. Jij sterrenkijker. Blijf met je handen van me af.

Zou ze dat zeggen?

En wat zou ze zeggen als hij haar optilde, haar onder zijn arm stopte en met haar het huis uit holde als een dief die een tapijt had gestolen? Zou ze dan met haar ogen naar hem draaien en lachen?

‘Valentina, speel alsjeblieft voor me.’

‘Dan heb ik mijn hand nodig.’

Hij keek naar de broze hand die hij nog steeds vasthield, kuste de vingers, en liet los.

‘Wat wil je dat ik speel?’

‘Kies zelf maar iets.’

‘Speel iets van Chopin,’ opperde Katja.

Valentina schudde even haar hoofd. ‘Dit. Ik denk dat dit wel bij je zal passen.’

Ze ging achter de piano zitten en keerde hem de rug toe, maar hij pakte een stoel en zette deze naast de piano zodat hij het profiel van haar gezicht kon zien. Katja parkeerde haar stoel bij het raam alsof dat haar gebruikelijke plekje was en ze keek naar buiten, naar de kale bomen. De kamer was groot maar had gedempte kleuren, zodat hij verrassend intiem leek, gedomineerd door de grote vleugel. De gestalte van Valentina leek hierbij heel klein, en ze bleef even rustig zitten, alsof de stilte deel uitmaakte van het stuk.

Ze speelde iets wat heel donker en complex klonk, iets wat hij nooit eerder had gehoord, een moeilijk stuk, en haar vingers snelden over de toetsen met een ritmische zelfverzekerdheid die zijn begrip te boven ging. Het ontroerde hem, maakte deuren in hem open en sloeg andere dicht, doorzocht zijn emoties en verwijderde doorns die diep begraven zaten. Ja, ze had gelijk. Het paste bij hem. Het paste bij zijn stemming van deze dagen. Donker en diep en even kronkelig als de tunnels die hij had gebouwd en waarin zij bijna levend begraven was geraakt.

Hoe wist ze dit? Wat nam Valentina in hem waar?

De muziek hield halverwege abrupt op. Haar handen hingen boven de toetsen, klaar om zich opnieuw in de muziek te storten, maar ze hield ze tegen.

‘Heb je het tegen haar gezegd?’ vroeg ze.

Hij hoefde niet te vragen wie.

‘Ja, natuurlijk. Ik heb het tegen gravin Serova gezegd.’

‘Dus het is geregeld?’

‘Ja.’

‘Mooi.’

Haar ogen namen hem van top tot teen op, alsof ze iets anders in hem zagen, en toen richtte ze zich weer op de muziek.

Heb je het tegen haar gezegd?

Ja, natuurlijk. Ik heb het tegen gravin Serova gezegd.

Hij had het tegen Natalja gezegd. In haar tuin, op een koude, zonnige morgen, met een dikke laag sneeuw op de grond. Ze liepen over het pad met Natalja’s arm door de zijne en ze praatte te veel. Heel ongewoon voor haar, alsof ze bang was voor stiltes. Sinds die bom was ze steeds zo geweest, nerveus over hem. Maar zijn blik was gericht op Aleksej, die met zijn puppy door de sneeuw ploegde. Het dier zou uitgroeien tot een goede jachthond, daar was hij van overtuigd. Hij vroeg zich af of de jongen ook goed zou uitgroeien. Zijn lawaai verhulde de stiltes, zijn lach vervulde de koude lucht van warmte en deed Jens glimlachen. Hij was de laatste tijd niet erg goed in het vinden van een glimlach. Daar hadden de tunnels voor gezorgd.

‘Het is goed Aleksej zo gelukkig te zien,’ zei hij.

‘Ik moet erkennen dat je gelijk had. Die pup is nu al zijn beste vriend.’ Ze tikte met haar vingers op zijn mouw. ‘Jens, wat het ook mag zijn dat je te zeggen hebt, kom ermee voor de dag. Ik krijg genoeg van het wachten.’ Ze trok haar bontjas strak om zich heen, als een harnas.

‘Natalja, het spijt me.’ Hij was openhartig tegen haar, gruwelijk openhartig. Het was de enige mogelijkheid met een vrouw als de gravin, die zo gewend was in alles haar zin te krijgen. ‘Het is voorbij tussen ons.’

Haar hand bewoog zich niet van zijn mouw, maar één seconde lang viel haar mond open. Hij hoorde een kreun voor ze zich weer onder conrole had en hem een kille blik toewierp.

‘Juist ja,’ zei ze. ‘Wat flauw van je. Wie is het?’

‘Hoe bedoel je?’

‘Speel geen spelletjes met me.’

‘Ze heet Valentina.’

‘Ach! Dat meiske dat zo fraai piano speelt. Degene die in de tunnel bij je was. Die Valentina?’

Hij knikte kortaf. Hij was niet van plan het met haar over Valentina te hebben. Voorzichtig trok hij Natalja’s arm uit de zijne en hij riep Aleksej. Hij gooide sneeuwballen naar de pup, die erachteraan ging, en een aantal naar de jongen, die het uitschaterde van de pret. Jens gaf Natalja de tijd om weer een gravin te worden, maar toen ze de brede stoep van het huis bereikten, bleef hij staan.

‘Wil je niet binnenkomen?’ vroeg ze. ‘Voor een warme congac?’

‘Dat zal ik maar niet doen.’

Ze knikte onverschillig. ‘Goed. Dan niet.’

‘Maar ik kom nog eens langs, als dat mag.’

‘Voor de jongen. Je geeft meer om hem dan om mij.’ Er was een vijandige toon in haar stem geslopen. ‘Er zijn mensen die beweren dat jij zijn vader bent,’ zei ze koeltjes. ‘Dat komt door de groene ogen.’

‘Jij en ik weten beiden dat ze het mis hebben.’

‘Dus waarom bekommer je je dan om hem?’

Hij keek haar recht in het gezicht, naar de arrogante trek rond de mond, naar de kilte achter de blauwe ogen, en er ging een flits van woede door hem heen.

‘Omdat als ik het niet doe,’ zei hij, ‘niemand anders het zal doen.’

Jens verloor alle besef van tijd. De muziek betoverde hem. Toen ze ten slotte ophield, haalde hij diep adem. Hij voelde zich als na een lange, zware rit door het bos. Uitbundig, meer levend.

‘Dat was geweldig, Valentina. Dank je wel.’

Ze bleef heel stil op de pianokruk zitten en hij kon haar borst zien bewegen bij het ademhalen. Zonder hem aan te kijken vroeg ze: ‘Hoe gaat het met de opzichter?’

‘Hij herstelt goed.’ Hij zei het opgewekt. ‘Ik houd hem in dienst, omdat er geen reden is waarom de man geen kantoorwerk kan doen.’

Ze draaide zich opzij en keek hem onderzoekend aan. Wat had ze achter zijn zorgvuldig gekozen woorden gehoord? Met een abrupte wisseling van stemming draaide ze zich weer terug naar de piano en barstte los in een vrolijk Russisch volksliedje vol energie.

‘Kijk!’ zei Katja, en ze wees uit het raam.

‘Lieve hemel!’ Jens viel bijna van zijn stoel.

Buiten in de sneeuw was een forse jongeman bezig een wilde kozakkendans uit te voeren. Hij zat op zijn hurken en schopte in de traditionele stijl met zijn benen, met zijn armen over zijn borst gevouwen. Daarna op één been op zijn tenen terwijl hij rondtolde en schopte en sprong.

‘Het is Liev Popkov,’ lachte Valentina.

Toen het eindigde met veel gelach en applaus, boog de kozak beleefd en vertrok, waarna de vallende sneeuw zijn voetafdrukken vulde.

Ze keken elkaar glimlachend aan. Jens kon zich geen moment herinneren waarop de rest van de wereld zo ver weg had geleken. Valentina’s wangen hadden kleur gekregen en ze lachte. Toen ging de deur abrupt open en Jelizaveta Ivanova kwam de kamer binnen.

‘Ach,’ zei ze stijfjes, toen haar blik op Jens viel. ‘Ik had geen idee dat u hier was.’

‘Goedemorgen.’ Hij ging staan en boog.

‘Jens kwam naar Valentina’s gezondheid informeren,’ zei Katja snel.

‘Ik ben blij te zien dat het zo goed met haar gaat,’ glimlachte hij. ‘Er is erg goed voor haar gezorgd.’

Jelizaveta Ivanova merkte de kleur op de wangen van haar dochter op. ‘Er is bezoek voor je,’ kondigde ze aan.

‘Wilt u diegene alstublieft zeggen dat ik bezig ben, mama?’

‘Dat zal ik beslist niet doen. Het is kapitein Tsjernov. Hij zit in de salon op je te wachten.’

Valentina verstrakte.

Heel even verwachtte Jens dat ze het verzoek van haar moeder zou afwijzen. Ze had hem beloofd dat ze niets met kapitein Tsjernov van doen zou hebben. Maar hij zag het oneindig klei ne moment in haar donkere ogen, toen ze het besluit nam haar belofte te breken.

‘Wat een onverwacht genoegen,’ zei ze koel, en ze liep de kamer uit. ‘Dank je wel voor de ananas.’ Een korte zin die achter haar bleef hangen.

Загрузка...